LEIDING IN DE CHRISTELIJKE GEMEENTE
Vanuit dienstbaarheid of vanuit controle
Inleiding
In de loop der jaren heb ik veel kunnen waarnemen op het christelijk erf. Vanuit eigen betrokkenheid in de leiding van twee verschillende gemeenten en als gemeentelid in twee afzonderlijke, andere gemeenten heb ik voldoende ervaring kunnen opbouwen in beide rollen van functioneren in een gemeente, om een overzicht te krijgen en de goede balans aan te geven.
Daarin heb ik lessen ondervonden en zelf meegemaakt die nuttig zijn voor de praktijk van het bouwen aan de christelijke gemeente. En ik heb daarnaast elementen zien optreden die minder goed waren en meer afbreuk aan de gemeente deden, dat dat ze bevorderend waren voor de opbouw. Ik heb geprobeerd ietwat vrijmoedig en praktisch te schrijven. Zonder overigens dat ik daarbij alle wijsheid in pacht heb, omdat ik zelf ‘een broeder onder de broeders’ wil zijn en ook nog dagelijks bij- en afleer.
Dienend leiderschap
Jezus sprak over leiderschap in de wereld vergeleken met hoe dat moet zijn onder zijn discipelen:
“U weet dat de leiders van de volken heerschappij over hen voeren, en de groten gezag over hen uitoefenen; maar ZO ZAL HET ONDER U NIET ZIJN; maar wie onder u groot wil worden, die moet u dienaar zijn; en wie onder u de eerste wil worden, die moet uw dienaar zijn; en wie onder u de eerste wil zijn, die moet uw slaaf zijn. zoals ook de Zoon de mensen niet gekomen is om gediend te worden, maar om te dienen, en Zijn ziel (leven) te geven tot een losprijs voor velen” (Matth. 20:25-28).
Als leiders handelen als dienaren, dan zijn ze tot zegen voor de gemeente en tot hulp in de goede voortgang van de gemeente als een levend organisme. Zij zijn ook tot versterking van de geestelijke groei van de gemeente en hen die God daaraan van buiten wil toevoegen.
Dienen en dienstbaar zijn staan tegenover heersen en heerschappij voeren over de kudde. Paulus schrijft:
- “…niet dat wij heersen over uw geloof, maar wij zijn medewerkers aan uw blijdschap, want u staat vast door het geloof” (2 Kor. 1:24).
Een leidinggevende staat niet boven de kudde, maar hij blijft een medewerker die in zijn houding en gedrag niet heerst over het geloof van de gemeenteleden. Als medearbeiders kunnen leidinggevenden zo de vreugde van de leden van de gemeente en hun stabiliteit in het geloof zien toenemen.
Oudsten, opzieners of voorgangers, welk woord er ook aan gegeven wordt in het Nieuwe Testament, zullen goede leiding geven aan de gemeente. Om te voorkomen dat er één leider met een sterke, charismatische persoonlijkheid dominant wordt, is het leerzaam om te ontdekken dat Gods Woord deze woorden geeft met het gebruik van het meervoud. Het minimum aantal oudsten, al naar gelang de grootte van de gemeente, is daarom altijd minstens twee en liefst minimaal drie. Dat is een gezonde bijbelse richtlijn die evenwicht binnen de leiding aanbrengt zonder de piramidevorming en het gevaar van één man aan de top (met Rome als het ultieme, verkeerde voorbeeld).
Er staat:
- “Hoed de kudde van God die bij u is en houd daar toezicht op, niet gedwongen, maar vrijwillig, niet uit winstbejag, maar bereidwillig; ook niet als mensen die heerschappij voeren over het erfdeel van de Heere, maar als mensen die voorbeelden van de kudde geworden zijn” (1 Petr. 5:2-3).
Zij geven geen leiding, die hen opgedrongen is door hen ertoe te pressen, maar doen dit geheel vrijwillig. Niet om er zelf beter van te worden (naam, eer, status en aanzien) door een leiderspositie in te nemen, maar vanuit de bereidheid om de kudde als erfdeel te dienen, namens God, als door Hem aangestelden. Niet door hun van God gegeven gezag te misbruiken door macht uit te gaan oefenen over mensen, maar door voorbeelden in hun levenswandel te zijn voor de kudde.
Zo kunnen zij als oudsten, vanwege hun ‘leef-tijd’ met de Heer, vooraan en voorop gaan. Daarbij blijven ze afhankelijk van de Opperherder, of de grote Herder van de schapen, Jezus Christus. Het is niet moeilijk, om hun leven achter Jezus aan, op ontspannen wijze, te volgen. Zij geven leiding op een natuurlijke, ongedwongen manier, zonder krampachtigheid of het leggen van druk op gemeenteleden. Als het nodig is ergens bij te sturen, dan gebeurt dat soepel, met wijsheid, in alle nederigheid en zachtmoedigheid, die hun Meester Jezus zo kenmerkte. Wanneer zij zo nodig corrigeren, gebeurt dat met lankmoedigheid, dat wil zeggen: lang van moed zijn, oftewel met veel geduld handelen. Hun doel is de kudde in leer en leven in het rechte spoor naar Woord en Geest te leiden. Zij willen deze dienst verrichten vol van Geest en wijsheid en vol van geloof, want zij beseffen dat ze het alleen, in eigen kracht, niet kunnen. Hun bekwaamheid is Gods werk!
Zulke dienende leidinggevenden willen de mensen alleen aan het hoofd van de Gemeente, dat is Christus, binden (Ef. 1:10; Ef. 1:22; Ef. 4:15; Ef. 5:23; Kol. 1:18; Kol. 2:19) en nooit aan hun eigen persoon, om mensen aan zich(zelf) aan te trekken.
Is een plat gemeentemodel een optie?
In een tijd waarin van God gegeven gezag tanende is, zien we ook dat er soms geëxperimenteerd wordt in de vorm van gemeente-zijn. In een plat gemeentemodel is iedereen gelijk en is er geen duidelijke leiding. Ieder kan daar heel democratisch ‘zijn zegje’ doen. Er is weinig structuur en ‘rijp en groen’ heeft in zo’n setting inbreng in de gemeente, waar men met elkaar wil beslissen, liefst zonder ‘gebonden’ te zijn aan leidinggevenden of oudsten. Een broederraad of een leidinggevend team vindt men in feite niet nodig of overbodig. Het is meer ‘oude jongens krentenbrood’ onder elkaar.
Men beroept zich soms op de tekst ‘ieder heeft iets.’ Hoewel het principe “telkens als u samenkomt, heeft iedereen iets” (1 Kor. 14:26) een bijbels gegeven is, is dat in dit ‘platte pannenkoek’-model zover doorgevoerd dat vleselijke elementen evenveel te zeggen als de mensen die in waarheid geestelijke mensen zijn. Alsof in het huisgezin van God, de gemeente, de kleine kinderen in Christus eenzelfde inbreng zouden kunnen geven als de vaders in Christus. Het is ook van groot belang om in te zien dat het bij dit ‘ieder heeft iets’ gaat om ‘iets goeds, dat tot opbouw is!’ Het vraagt om vrijmoedigheid, maar ook om vreze of ontzag voor de Heer om niet zomaar lukraak iets te roepen, maar met iets te komen dat waardevol en nuttig is voor de geestelijke opbouw en getoetst mag worden.
Het is heel goed dat kinderen en jongeren in Christus inbreng kunnen geven, maar naar verhouding hebben de oudsten in geest en waarheid, de ‘ouderen in Christus’, de meeste inhoud van God in hun leven gekregen. Zij kunnen bij uitstek de gemeente dienen met woorden van God die de gemeente opbouwen en verder brengen in geestelijke ontwikkeling. De Bijbel propageert nergens een model waarin ‘oudsten’ of ‘opzieners’ (bijna) overbodig worden. Daarom is het ‘pannenkoek’-model geen gezond idee.
De tijdgeest en de geest van weerspannigheid
In dit streven zien we meer invloed van de tijdgeest die gezag wil nivelleren en ondermijnen, dan dat ons dit meer op bijbelse bodem zou kunnen brengen. Door deze tijdgeest is gezag ‘uit’ en kunnen er gemeenteleden opstaan die denken het beter te weten dan de aangestelde oudsten en niet willen luisteren naar door God gegeven leiding. Dan kun je oprispingen krijgen als “die oudsten kunnen me nog meer vertellen en zij denken zeker dat ze het alleen weten!” Dat is niets anders dan rebellie en de geest van weerspannigheid en zelf de dienst willen uitmaken, in plaats van de leiding van Gods Geest te zoeken en te bidden om wijsheid voor de oudsten. In de Bijbel vinden we er genoeg voorbeelden van hoe slecht dat afloopt. Ik denk bijvoorbeeld aan de opstand van Korach, Dathan en Abiram die te gronde gingen, omdat zij het gezag van Mozes en Aäron aan de kaak stelden. Of aan het verzet tegen het koningschap van David, die de gezalfde des Heeren was, van zijn zonen Absalom en Adonia. In het Nieuwe Testament zien wij bijvoorbeeld de vrouw Izebel optreden, die van zichzelf zei dat zij een profetes was, die men in de gemeente van Thyatira ongemoeid haar gang liet gaan om te onderwijzen en te misleiden, zodat het leidde tot hoererij en afgoderij (Openb. 2:20-25). Of het verkeerde voorbeeld van Diotrefes, die steeds onder hen de eerste wilde zijn, maar de apostel Johannes niet erkende en hem belasterde met kwaadaardige praatjes en hij stootte bepaalde broeders de gemeente uit (3 Joh. 9-10).
Heilzame onderwerping
We lezen ook:
- “Evenzo jongeren, wees aan de ouderen (of: oudsten) onderdanig, en wees allen elkaar onderdanig. Wees met nederigheid bekleed, want God keert Zich tegen de hoogmoedigen, maar de nederigen geeft Hij genade” (1 Petr. 5:5).
Jongeren qua natuurlijke leeftijd en/of ‘jong in Christus’ dienen ouderen te respecteren en zich te kunnen onderwerpen aan de oudsten. Wij kunnen onszelf allemaal toetsen op dit terrein en ons voegen naar de oudsten zonder een slaaf van mensen te worden (1 Kor. 7:23), ons ontvankelijk opstellen en er in de gemeente als het ware een sport van maken om ‘onder elkaar door te gaan’, zoals we lezen in dit vers:
- “Laat alles bij u in liefde gebeuren. En ik roep u ertoe op, broeders – u weet dat het huis van Stefanas de eersteling van Achaje is en dat zij zichzelf ten dienste van de heiligen beschikbaar hebben gesteld -dat u zich ook aan zulke mensen onderwerpt, en aan ieder die meewerkt en zich inspant” (1 Kor. 16:14-15).
De verhouding tussen ‘ieder heeft iets’ en ‘van God gegeven leiding’
We hebben er visie voor, om de ruimte die er bijbels gezien gegeven wordt, wat betreft de bijdragen van gemeenteleden, te mogen benutten. In heel veel gemeenten is er volgens menselijke tradities een ‘éénmans-bediening’ aan de orde die onbijbels is. Paulus geeft in 1 Korinthiërs 14 wel richtlijnen voor het spreken van de profeten: twee of drie en laten de anderen het beoordelen (1 Kor. 14:29) en bij het profeteren wordt gezegd: de één na de ander (1 Kor. 14:31). Ook bij tongentaal gaat het om twee, ten hoogste drie, ieder op zijn beurt en laat één het uitleggen (1 Kor. 14:27). Dus: “laat alle dingen op gepaste wijze en in goede orde gebeuren” (1 Kor. 14:40).
Ook in andere Schriftplaatsen is sprake van vrijheid in de gemeente en in de samenkomsten. Het was daar bepaald geen ‘koekoek éénzang’:
- “overeenkomstig de mate waarin ieder deel werkzaam is” (Ef. 4:16), of met de NBG-vert. “naar de kracht die elk lid op zijn wijze oefent.”
- “God heeft de leden, elk van hen afzonderlijk, in het lichaam een plaats geven zoals Hij gewild heeft” (1 Kor. 12:18).
- “Samen bent u namelijk het lichaam van Christus, en ieder afzonderlijk Zijn leden” (1 Kor. 12:27).
- “Laat ieder de anderen dienen met de genadegave zoals hij die ontvangen heeft, als goede beheerders van de veelsoortige genade van God. Als iemand spreekt, dan als iemand die de woorden van God spreekt; als iemand dient, dan als iemand die dient uit kracht die God schenkt; zodat God in alles verheerlijkt wordt door Jezus Christus…” (1 Petr. 4:10-11).
Bij al deze goede en mooie dingen moeten we blijven beseffen dat God sommigen heeft aangesteld in een bepaalde dienst, op een bepaalde plaats (1 Kor. 12:28). Hij heeft sommigen gegeven in verschillende bedieningen, om de heiligen toe te rusten tot het werk van dienstbetoon, tot opbouw van het lichaam van Christus (Ef. 4:11-12). “En wij vragen u broeders, hen te erkennen die onder u arbeiden, u leiding geven in de Heere en u terechtwijzen, en hen uitermate hoog te achten in liefde, om hun werk. Leef in vrede met elkaar”(1 Thess. 5:12-13). “Laat ouderlingen (of: oudsten) die goed leiding geven, dubbele eer waard geacht worden, vooral aan hen die arbeiden in het Woord en in de leer” (1 Tim. 5:17). Zonder deze van God gegeven ‘dienaren’ gaat het eenvoudigweg niet, hoe zinvol en prachtig het ook is als de ‘heiligen’ eveneens tot dienstbetoon komen!
De valkuil van controle over gemeenteleden door de oudsten
Iets anders wordt het als oudsten in de gemeente gemeenteleden controleren en hen regelmatig gaan aanspreken en bevragen over hun taak of hun inbreng in de samenkomst, of juist hun verzuim ten aanzien van de gemeente. Controle door leidinggevenden is een valkuil, waartegen gewaakt dient te worden. Dat kan subtiel of minder subtiel plaatsvinden. Het gevaar van controle is dat het kan leiden tot manipulatie. ‘Manus’ betekent hand, en manipulatie is daarom: iets naar je hand willen zetten.
Zo kan de geest van controle postvatten in de gemeente, waardoor de broeders en zusters beperkingen ondervinden in hun ontwikkeling en dienen. Zelfs kunnen daarbij – onder dit regiem van heerschappij voeren over de kudde – teveel mensen die gemeente op termijn gaan verlaten, hoewel het verlaten van een gemeente allerlei aanleidingen en oorzaken kan hebben. Leidinggevenden moeten niet te gauw denken “die horen blijkbaar niet bij ons en daarom gaan ze weg”, want dan maak je je er heel gemakkelijk vanaf. Oudsten die gemeenteleden zien vertrekken, dienen altijd bij zichzelf te rade te gaan en zichzelf te onderzoeken: hadden wij dit kunnen voorkomen? Of: ligt dit ten dele aan onze eigen manier of stijl van leidinggeven? Als oudsten goed en oprecht begonnen zijn – met vertrouwen en gezag in de gemeente – dan kan het plaatsgrijpen dat zij, naarmate de gemeente groeit, de zaken teveel gaan organiseren en reguleren, waardoor de leiding als te overheersend en te dominant ervaren wordt. Dan is het niet vreemd als gemeenteleden zich op den duur afvragen, of ze niet beter kunnen vertrekken uit zo’n gemeente, waar zoveel controle op allerlei zaken is. Ik wil daarvan wat voorbeelden geven die zomaar in de praktijk plaats kunnen vinden.
Zo kan het voorkomen dat oudsten menen gemeenteleden die spreken te moeten interrumperen tijdens de samenkomst. Wel, men heeft bepaalde mensen een zeker vertrouwen en krediet gegeven, om zich tot de gemeente te mogen richten in Woordverkondiging. Het bouwt daarom niet op, als zij tijdens de samenkomst gaan interveniëren om aanmerkingen te maken. Dat is een niet gewenste onderbreking tijdens het spreken. Degene die spreekt, staat in een bepaalde geestelijke ontwikkeling, en het zal zeker nog niet volkomen zijn wat de spreker naar voren brengt. Laat de persoon die het aangaat gewoon de kans krijgen zijn boodschap af te maken en de ruimte krijgen om hierin te groeien. Bovendien is het goed mogelijk dat de spreker later in zijn boodschap weer ‘rechtbreit’, wat hij tevoren misschien krom onder woorden gebracht heeft, of wat als kwinkslag was bedoeld, maar dat zonder meer in een goede geest was. Jammer als men daar tussen springt.
Deze controle is een vorm van heersen over de vrijheid van de Geest die een bijbels gegeven is. Die vrijheid mag niet aangewend worden voor het vlees, maar iemand die in een goede gezindheid staat te spreken dient niet met een kritische noot geïnterrumpeerd te worden. Ingrijpen in de samenkomst dient zeldzaam te zijn, kan alleen in het uiterste geval nodig zijn als er voor de gemeente werkelijk schadelijke dingen (in plaats van bij tamelijk onschuldige ‘missers’) worden geuit. Als iemand in een preek een keer ‘een plank misslaat’, dan kan de gemeente doorgaans doorzien, dat dit ernaast was, maar in de regel hoeft men niet te twijfelen aan de goede bedoelingen.
Als er iets rechtgezet dient te worden, dan kan dat prima met de betrokkene achteraf besproken worden. Dat geldt ook voor bemoedigingen, complimenten, tips en hints aan de spreker. En – indien nodig – is er wellicht een keer een opmerking als de boodschap wat te lang was met het verzoek daarbij het een volgende keer wat korter en bondiger te houden.
Controle ontstaat ook als alles per se volgens het inzicht en de werkwijze van de oudsten gedaan moeten worden en men moeilijk dingen kan loslaten of delegeren aan anderen. En moet voor gewaakt worden dat er menselijke regels gehanteerd worden, die indruisen tegen de vrijheid van de Geest. Let wel, het gaat dan niet om zaken die direct door Gods Woord worden gezegd. Als die vrijheid gemodelleerd en ingeperkt wordt door een eenvormige zienswijze van de oudsten, die niet rechtstreeks uit de Bijbel komt, dan is er sprake van menselijke controle. Zulke zaken werken op den duur stremmend voor de gemeente en het is belemmerend voor de broeders die een dienst verrichten. Zulke broeders komen voor de keus te staan zich te voegen naar wat de oudsten voorstaan, of zich terug te trekken van deze dienst. Welke keus ook gemaakt wordt, het kan wel een strijd zijn het ene of het andere te doen en de vrede in het hart te bewaren. Een strijd voeren om bijzaken, die niet of nauwelijks verankerd zijn in Gods Woord, moeten we niet willen. In bijzaken dient er vrijheid te zijn. Het gaat om de hoofdzaak dat Jezus Christus centraal staat en dat we Hem volgen.
Er zijn oudsten die het bij hun taak vinden horen om gemeenteleden te controleren in hun doen en laten en hen daar geregeld op aan te spreken, ook als het helemaal geen zonde betreft (want in dat geval is aanspreken in liefde goed en nodig). Als dat zich zelfs gaat uitstrekken naar het privégebied, dan dreigt het gevaar dat een en ander tenslotte zelfs kan uitmonden in een sektarisch heersen, in plaats van de vrijheid van het individu te waarborgen en te respecteren.
Er zijn gemeenteleden die graag een beetje meedenken met de oudsten en hen soms op iets wijzen dat aandacht behoeft, of overweging verdient om praktisch toe- of in te passen in de gemeente. Zulke gemeenteleden dienen serieus gehoord te worden zonder angst van de oudsten, dat zij door op een nuttig voorstel in te gaan de controle en de grip op de gemeente verliezen. Alles in de hand willen houden en slechts moeizaam kunnen delegeren is een valkuil voor leidinggevenden. Het kan heel goed zijn een idee van een gemeentelid over te nemen, dat een verbetering is. Oudsten dienen niet meteen de hakken in het zand te zetten en te denken “dat willen we niet, daar hebben we geen zin in.” Als frisse impulsen van gemeenteleden weinig door de leiding worden opgepakt, dan kan dit voor die gemeenteleden frustrerend werken en van invloed zijn op hun vreugde. Zij verlangen er immers naar om geen zeurvragen te stellen, maar om een werkzaam aandeel in de gemeente te mogen geven.
Als het regelmatig gebeurt, dat gemeenteleden niets of ‘nee’ te horen krijgen van de leiding, dan kunnen gemeenteleden van lieverlee zich af gaan vragen, of zij niet in een andere gemeente beter op hun plek zullen zijn. Daarom zullen oudsten serieus omgaan met wat gemeenteleden in een goede gezindheid aangeven, al zullen zij niet alles, wat er ingebracht wordt, meteen kunnen honoreren.
Sommige mensen vinden strakke, controlerende leiding wel duidelijk en daardoor niet verkeerd. Zij zullen geneigd zijn op te kijken naar wat de oudsten doen en geneigd zijn hen op een voetstuk te zetten. Dat bevestigt ongezond leiderschap alleen maar. Ze zullen de besluiten van de oudsten bijna blindelings volgen, in plaats van zich ook zelf op Gods Woord te richten en zelf goed mee te blijven denken over de koers van de gemeente.
Ook kan het gebeuren dat sommige oudsten er niet scheutig mee zijn na een voorgevallen botsing of conflictueuze situatie met een gemeentelid dit – waar maar mogelijk – recht te gaan zetten. Het kan dringend gewenst zijn bij een gemeentelid ruimhartig en ruiterlijk vergeving te vragen en excuses te maken. Maar het komt wel voor dat oudsten zich te ‘hoog’ voelen om zich te ‘buigen’ naar een gemeentelid en zichzelf te ‘verlagen’ door zich mogelijk te branden aan een netelige kwestie. Toch is dat mogelijk door zich in-der-daad te vernederen en een zaak met een gemeentelid, die al veel te lang speelt, eindelijk op te lossen. Kennelijk zijn sommige leidinggevenden bang gezichtsverlies te lijden door van hun troon van zogenaamd ‘gelijk hebben’ als ‘gezag van de gemeente’ af te stappen. Zulke gemeenteleden, die lijden onder een geschil met een oudste en daar bijvoorbeeld maar ten dele zelf debet aan zijn, kunnen in een ‘patstelling’ terechtkomen als een oudste hen niet tegemoet komt en de lucht wil opklaren. Demonen verkneuteren zich in langslepende kwesties tussen broeders, omdat dit de gezonde voortgang van een gemeente behoorlijk kan afremmen en dit daarom koren op hun molen is.
Daarom is het van groot belang kwesties die spelen tussen gemeenteleiding en gemeenteleden zo spoedig mogelijk te doorbréken en tot een goed einde te brengen door de minste te willen zijn. Daarvoor is het vanuit de leiding nodig de controle op ‘een vastzittende verhouding’ op te geven door ‘mee te bewegen’ naar dat gemeentelid toe en niet in de fout te gaan door te denken: “Ik ben oudste en heb het gezag, ze hebben maar naar mij te luisteren.” Dat is niets anders dat het innemen van een machtspositie en het onder controle willen houden van gemeenteleden. Dat past totaal niet in een opstelling van dienen in alle nederigheid.
God roept ons broeders tot de daad, om niet maar om de ‘hete brei’ heen te lopen en net te doen alsof ‘je neus bloedt’ en er voor het oog en de schone schijn niets aan de hand is. Als de ‘status quo’ van een stroeve verhouding van onderkoelde spanning tussen een oudste en een gemeentelid zich maar voortsleept en de andere oudsten een moeizaam tot buigen beweegbare oudste niet helpen om de eerste stap te zetten, dan zal het gemeentelid in een onmogelijke positie blijven en zo’n gemeentelid raak je langzamerhand kwijt. Een oudste moet zich nooit laten verleiden tot de duivelse gedachte van ‘liever kwijt dan rijk.’ Hij is geroepen om hoop te hebben voor allen en niemand af te schrijven. Meer dan andere broeders hebben de leidinggevenden de viervoudige taak:
- “Die ordeloos leven terecht te wijzen,
- de moedelozen te bemoedigen,
- de zwakken te ondersteunen,
- en met allen geduld te hebben” (1 Thess. 5:14).
Oudsten kunnen ook gefocust raken door zaken die gemeenteleden verzuimen. We lezen de volgende vier principes voor gemeentebouw:
“En zij volhardden:
-in de leer van de apostelen
-en in de gemeenschap,
-in het breken van het brood
-en in de gebeden” (Hand. 2:42).
Dit was de constatering, die Lukas noteerde, wat het goede functioneren van de gemeente inhield.
Hoe belangrijk zijn deze vier elementen:
- De leer, dat wil zeggen: het onderwijs in prediking en bijbelstudie.
- De gemeenschap: denk bijvoorbeeld aan het elkaar uitnodigen, samen spreken, het samen eten en het praktiseren van gastvrijheid.
- Het breken van het brood, waarmee vooral de maaltijd van de Heer of het avondmaal is bedoeld tot Zijn gedachtenis. “Want zo dikwijls (= vaak) u dit brood eet en deze drinkbeker drinkt, verkondigt u de dood van de Heere, totdat Hij komt” (1 Kor. 11:26).
- De gebeden, waarbij niet slechts de persoonlijke gebeden, maar voornamelijk de gezamenlijke gebedskringen of bidstonden in de gemeente zijn bedoeld.
Deze dingen mogen aangemoedigd en gestimuleerd worden door de leiding van de gemeente, om de gemeenteleden enthousiast te maken voor bijbelstudie en bidstonden, het beoefenen van gastvrijheid en het avondmaal niet te veronachtzamen, maar daaraan deel te nemen.
Anders wordt het als deze zaken van boven – vanuit de gemeenteleiding -aan de gemeenteleden worden opgelegd, of dat mensen een druk ervaren aan elke gemeenteactiviteit te moeten deelnemen. Daarom is het onverstandig mensen te pressen naar de bidstonden/ bijbelstudies te komen. In gezinnen zijn er vaak jonge kinderen, waardoor het nodig is dat of de broeder of de zuster thuis bij de kinderen blijft. Gemeenteleden dienen er van binnenuit zin in en behoefte aan te krijgen, om naar de door de weekse bijbelstudie of bidstond te komen. Zij ervaren het als controle als hun (indidentele?) verzuim, mogelijk met een hele goede reden, wordt gezien als een gebrek aan plichtsbesef. Deelname dient vrijwillig te zijn en niet opgedrongen of min of meer verplicht.
Het is belangrijk nieuwe potentiële gemeenteleden tijd te gunnen, om de gemeente binnen te groeien. Wie gegrepen is van het volgen van Jezus en het bouwen aan Zijn gemeente krijgt er vanzelf trek in om aan fundamentele activiteiten als bidstond en bijbelstudie deel te willen nemen. Zulke zaken moeten niet door de oudsten als een eis worden gesteld. Dat werkt in veel gevallen averechts.
Natuurlijk is het gaan functioneren als een levend lid in een gemeente niet vrijblijvend. Zoals je mag genieten van de voorrechten en de zegeningen van de gemeente, is daarnaast het appèl om je in te zetten in de gemeente in allerlei taken die er zijn, niet vreemd. Het is logisch om niet alleen te ontvangen, maar ook te geven, ook in letterlijk opzicht door het geven van een financiële bijdrage naar vermogen en als het goed geregeld is, dan zijn de giften van een ANBI-instelling aftrekbaar van de belasting.
Tot besluit
- We hebben gezien dat dienend leiderschap tot heil en zegen is voor een gemeente.
- Ook hebben we getoond dat een ‘plat gemeentemodel’, waar nauwelijks leiding is, geen bijbelse zaak is.
- Daarbij zijn de gevaren aangegeven van de werking van rebellie en weerspannigheid in een gemeente.
- We hebben ontdekt hoe belangrijk een gezond evenwicht is tussen goede van God gegeven leiding en de opbouwende inbreng van gemeenteleden.
- Verder hebben we uitvoerig een aantal valkuilen bekeken die er zijn als de leiding van de gemeente gemeenteleden gaat controleren.
Moge de Heere u zegenen, om op de plek waar u gesteld bent in wijsheid te werken met wat in dit artikel is aangereikt!
Jildert de Boer,
© Verdieping en Aansporing, oktober 2021.
N.B. Zie over dit onderwerp ook mijn vroegere artikel ‘De geest van controle en de leer van de Nicolaïeten.’
Geef een reactie