ZIJN ER TWEE VOLKEN VAN GOD?
Moeten we een scheiding aanbrengen tussen Israël en de Gemeente?
Waarover de oudtestamentische profeten profeteerden
In 1 Petrus 1 wordt zonneklaar, waar de profeten van het oude verbond op doelden:
“Naar deze zaligheid hebben de profeten, die geprofeteerd hebben over de genade die aan u bewezen is, gezocht en gespeurd. Zij onderzochten op welke en wat voor tijd de Geest van Christus, Die in hen was, doelde, toen Hij tevoren getuigde van het lijden dat op Christus komen zou, en ook van de heerlijkheid daarna. Aan hen werd geopenbaard dat zij niet zichzelf, maar ons dienden in de dingen die u nu verkondigd zijn door hen die u het Evangelie verkondigd hebben door de Heilige Geest, Die vanuit de hemel gezonden is; dingen, waarin de engelen begerig zijn zich te verdiepen.”[1] Zij profeteerden dus over Christus en de Gemeente.
Gods beloften worden niet vervuld aan een ongelovig aards volk. De profeten van het oude verbond wijzen heen naar Christus en naar ons als de gemeente die door Gods genade in Christus zijn. Naast en gelijk aan de vertegenwoordigers van alle volken leveren de Messiasbelijdende Joden een vorstelijk aandeel aan de gemeente van Christus.
Israël is niet verstoten
“Ik zeg dan: Heeft God Zijn volk verstoten? Volstrekt niet![2] Paulus was er zelf het levende bewijs van als Israëliet, dat dit niet het geval was. God heeft Israël niet weggedaan of afgeschreven. Dat moeten we goed vasthouden. “Zo is er dan ook in deze tegenwoordige tijd (dus niet primair in de toekomst) een overblijfsel ontstaan overeenkomstig de verkiezing van de genade.[3] God heeft geen enkel volk verstoten, want de gelovigen zullen uit alle volk en stammen en natiën en talen komen.[4] We zullen geen enkel volk minachten of discrimineren (ook de Palestijnen niet, zij hebben Jezus net zo hard nodig als de Joden!), want de Heilige van Israël zal de God van heel de aarde genoemd worden.[5]
Een uitverkoren deel en een verhard deel
Hoe zit het nu met de samenstelling van de olijfboom in Romeinen 11? In die olijfboom zijn takken. Dat zijn de Israëlieten. Is die olijfboom heel dat volk? Nee. In een Psalm staat: “Ja, God is goed voor Israël, voor hen die zuiver van hart zijn.”[6] Er wordt onderscheid gemaakt tussen het zichtbare, openbare, nationale of etnische Israël en het ware, zuivere Israël. Jezus zei over Nathanaël: “Dat is nu een echte Israëliet, een mens zonder bedrog.”[7]
Er zijn immers takken uit Israël weggebroken, want niet allen die van (natuurlijk) Israël afstammen, zijn (geestelijk) Israël.[8] In Jesaja lezen we: “Hoor dit, huis van Jacob, u die genoemd wordt met de naam van Israël en die uit de wateren van Juda bent voortgekomen, die zweert bij de Naam van de Heere en de Naam van de God van Israël noemt, maar niet in waarheid en niet in gerechtigheid.”[9]
De mensen van het natuurlijke volk, dat van Abraham afstamde, behoorden niet allemaal tevens tot zijn geestelijke nageslacht. Dat werd je namelijk door in het voetspoor van zijn geloof te treden[10]en de werken van Abraham te doen.[11]
In de brieven aan Smyrna en Filadelfia wordt tot tweemaal toe scherp gesproken over een “synagoge des satans,” van “hen die zeggen dat ze Joden (naar hun vleselijke afkomst) zijn en het (geestelijk gezien) niet zijn, maar liegen.”[12]
Johannes de Doper gaf scherp aan: Gaat niet bij uzelf zeggen “wij hebben Abraham als vader”, maar hij riep op tot: “brengt vruchten voort, die aan de bekering beantwoorden.”[13] (HSV: vruchten in overeenstemming met de bekering).
Slechts een deel van het volk Israël had gemeenschap met God. Er was altijd een overblijfsel aanwezig, een restant van het volk dat gehoorzaam bleef. Over het overblijfsel of de rest lezen we op diverse Schriftplaatsen.[14] Dat overblijfsel zien we tevens bij die 7000, die hun knieën niet voor Baäl hebben gebogen in de tijd van Achab.[15] “En Jesaja roept over Israël uit: “Al zou het getal van de Israëlieten zijn als het zand van de zee, slechts het overblijfsel (overschot, NBG-vert.) zal behouden worden.”[16]
Gedeeltelijke verharding en gelovig overblijfsel
De mensen, die eeuwenlang tot Israël behoorden, zijn uit de olijfboom weggekapt door ongeloof in en verwerping van Jezus Christus en dat deel van Israël werd verhard. Vergelijk: “Maar toen sommigen verhard werden en ongehoorzaam bleven…” En: “Maar hun gedachten werden verhard, want tot op heden blijft diezelfde bedekking bij het lezen van het oude testament, zonder te worden weggenomen. Die bedekking wordt teniet gedaan in Christus. Ja, tot op heden ligt er, wanneer Mozes gelezen wordt, een bedekking op hun hart, maar wanneer het (iemand, NBG-vert.) zich tot de Heere bekeert, wordt de bedekking weggenomen.”[17] Door hun val en ongehoorzaamheid is het heil tot de heidenen gekomen.[18]
Er bleef echter altijd een uitverkoren deel, waartoe de eerste gemeente te Jeruzalem behoorde en mannen als Petrus en Johannes en nadien ook Paulus. Jezus verscheen na zijn opstanding aan meer dan 500 mensen tegelijk[19]en op de Pinksterdag waren er 120 mannen en vrouwen bijeen,[20]maar hun aantal zou veel groter worden. Dit geweldige aandeel van Israël bij de vorming van de eerste gemeenten moeten wij beslist niet gering schatten!
De verharding is gedeeltelijk, is nooit een totale verharding geweest en het hoeft geen blijvende, definitieve verharding in te houden. Er is altijd bij bekering en geloof een ontferming van Godswege mogelijk. “Zij zijn weliswaar wat het evangelie betreft vijanden vanwege u, maar wat de verkiezing betreft geliefden vanwege de vaderen. Want de genadegaven en de roeping van God zijn onberouwelijk.”[21] Daarom is er alle eeuwen door een gelovig Joods overblijfsel geweest en dit zal tot het einde toe zo blijven.
De ene olijfboom met oorspronkelijke takken en wilde loten
De rest van de in Christus gelovige Joden vormden de (takken van de) olijfboom, waarin zoveel ruimte was dat er ook anderen buiten het Israël naar het vlees[22]om ingeënt konden worden door geloof in Christus. Zo kon God ook heidenen enten in dezelfde, ene olijfboom. Deze kijk op de zaak kan ‘tussenentingsvisie’ genoemd worden. Natuurlijk werden zij niet geënt op het natuurlijke Israël, maar naast of tussen het gelovig overblijfsel van het ware Israël in de ene edele olijfboom met de saprijke wortel: Jezus Christus en Zijn beloften. Er zijn immers geen twee aparte olijfbomen, maar er is slechts één olijfboom. Dat houdt in: Niet twee volken van God, maar één volk van God.
Het Joodse volk is niet verstoten door God. “En ook zij zullen, als (voorwaarde!) zij niet in ongeloof blijven, geënt worden, want God is machtig hen opnieuw te enten.”[23]
De bewogenheid van Paulus
Het was voor Paulus een bron van verdriet en een voortdurende smart, dat zijn broeders naar het vlees Christus over het algemeen verwierpen.[24] Hij was bewogen over zijn volksgenoten. In het volgende hoofdstuk schreef hij: “Broeders, de oprechte wens van mijn hart en mijn gebed tot God voor Israël is gericht op hun behoud.”[25] Hij hoopte dat zijn verwanten naar het vlees tot jaloersheid verwekt zouden worden door de heidenen, om enigen uit hen te behouden.[26]
Twee derde deel weggebroken; een derde deel gelouterd
Overigens denken veel mensen met een speciale Israëlleer en dus een letterlijke uitleg in de natuurlijke wereld dat er ‘twee-derde’ deel van het volk Israël gewelddadig wordt uitgeroeid,[27]terwijl ‘een-derde’ deel in het vuur der loutering komt.
Het overblijfsel van Israël is inderdaad in het vuur gebracht en gelouterd.[28] Ten dage van de geslagen herder,[29]een beeld van het lijden van Christus, werd ‘twee-derde’ van het volk geestelijk gesproken door ongeloof uitgeroeid, namelijk zoals we lezen in Handelingen: “En het zal zo zijn dat al wie (elke ziel) niet geluisterd zal hebben naar deze Profeet, (Jezus) (geestelijk) uit het volk uitgeroeid zal worden.”[30]
Dit ‘uitroeien’ is symbolisch. Het staat gelijk aan de ongelovige takken die afgerukt worden uit de olijfboom.[31] Letterlijk gezien bleven zij nog een tijd lang leven, maar geestelijk gezien werd ‘twee-derde’ uit de olijfboom afgerukt (weggebroken, NBG-vert.) om hun ongeloof.[32]
Jezus was een Jood – het heil is uit de Joden
Jezus is een Jood wat zijn natuurlijke afkomst naar het vlees betreft uit het geslacht van David.[33] Hij was geboren uit een vrouw (Maria), geboren onder de wet (van Mozes).[34] Uit hen (de Joden) is, wat het vlees betreft, de Christus, die is boven alles, God te prijzen tot in eeuwigheid.”[35]
Naar de geest is Jezus de Zoon van God.[36] De tweede mens (Christus, de laatste Adam) is uit de hemel.[37]
Naar zijn aardse komaf is Jezus uit de Joden en is het heil uit de Joden.[38] Het heil is echter niet VAN de Joden, maar evengoed voor de Samaritanen (half Joods/half heidens[39]) en voor de heidenen uit alle volken bestemd.
Ook Iezen we: “Zo kennen wij vanaf nu niemand meer naar het vlees; en al hebben wij Christus naar het vlees gekend, dan kennen we nu zo Hem niet meer.”[40] Wij – gelovigen uit Joden en heidenen – kennen Christus naar de geest, want Hij is gezeten ter rechterhand Gods, om als Voorspraak voor ons te bidden en te pleiten bij de Vader.[41] Hij is de verhoogde en verheerlijkte Heer voor ons en daarbij speelt in het Koninkrijk der hemelen aardse afstamming en nationaliteit geen enkele rol!
De scheidslijn ligt bij Christus
De veronderstelling van een splitsing tussen Israël en de Gemeente, zoals de bedelingenleer doet – twee volken met twee aparte plannen – rammelt in het licht van Romeinen 11. Daar draait het om geloof in Christus, of je nu uit Israël of uit de heidenen bent. Ras, bloed en bodem zijn daar volstrekt secundair aan. De scheidslijn voor Jood en heiden loopt bij Christus: “Wie in de Zoon gelooft, heeft eeuwig leven, maar wie de Zoon ongehoorzaam is, zal het leven niet zien, maar de toorn van God blijft op hem.”[42]
Zegen voor de Kerk en vloek voor de Joden?
De leuze “De zegeningen zijn voor de Kerk en de vloeken zijn voor de Joden” is een ongepaste vergelijking en tegenstelling. De zegeningen zijn voor Joden en heidenen die in Christus geloven en Hem gehoorzamen.
Over hen (Joden en heidenen), die het evangelie van Christus niet gehoorzamen, komt de toorn van God en dat houdt in wezen in: het prijsgegeven worden aan de boze geesten, de geest die nu werkt in de kinderen van de ongehoorzaamheid.”[43]
Geen scheiding tussen Israël en de Gemeente
De opnameleer laat een onrijpe, onvolgroeide gemeente samen met de heilige Geest voor de grote verdrukking door Jezus ophalen naar de hemel en Israël laat men door de grote verdrukking onder de antichrist gaan. Hoe kunnen er dan nog gelovigen op aarde functioneren en hoe kunnen er nog mensen tot geloof komen als de heilige Geest, die men (ten onrechte) als de weerhouder ziet die verwijderd wordt,[44]dat is in deze visie: met de opname is weggenomen? Volgens de bedelingenleer pakt God na de opname van de gemeente de draad met het aardse volk Israël weer op.
De Bijbel leert echter, dat de gemeente de geestelijke volwassenheid moet bereiken, om zonen van God te openbaren[45] en dat er geen scheiding moet worden gemaakt tussen de Gemeente als een hemels volk en Israël als een aards volk, zoals de bedelingenleer doet. De gelovigen uit het volk Israël zijn namelijk in de Gemeente mee begrepen. God handelt vanuit Zijn eeuwig voornemen[46]of raadsbesluit,[47] Zijn ene plan. God werkt niet met twee aparte plannen (plan A voor Israël en een tussengeschoven plan B met de Gemeente, zoals men meent) en er zijn geen twee volken van God. Het ene volk van God bestaat uit hen die in Christus zijn, van welke nationaliteit ook. De etnische afkomst speelt daarbij geen rol. Wie niet in Christus is, heeft geen deel aan de beloften van God[48]en daarom is het huidige, zichtbare, natuurlijke Israël in het Midden-Oosten niet het volk van God, behalve degenen uit hen die Jezus als Messias belijden.
In Efeze 2 zien we duidelijk dat in Christus de tussenmuur die Jood en heiden scheidde, is neergehaald en dat er slechts één volk van God is, namelijk hen die in Christus zijn.[49] Dat ene volk van God zijn zij die besneden van hart zijn, een nieuwe schepping in Christus[50]en zij zijn de geestelijke sabbatsrust in Christus zijn ingegaan.[51]
De zeventigste jaarweek verplaatsen naar het laatste deel van de eindtijd of loopt deze gewoon direct na de 69ste jaarweek door?
De opname-, bedelingen- of Maranatha-leer telt 69 jaarweken voor de periode van Israël, zoals Daniël 9 aangeeft, laat dan het tijdperk van de gemeente vanaf Pinksteren plaatsvinden als een lange tussenfase en meent dat na de zogenaamde opname van de gemeente de zeventigste jaarweek weer voor Israël is ten tijde van de grote verdrukking onder de antichrist, waarna Christus zal wederkomen op de aarde.
Het is veel logischer de zeventigste jaarweek meteen na de 69ste jaarweek te laten doorlopen, in plaats van deze op te schuiven naar de eindtijd en een lang intermezzo als gemeente- of genadebedeling in te lassen. Dat laatste maakt een gekunstelde indruk. De periode voor het uitverkoren volk Israël loopt dan gewoon zeventig jaarweken door.
Het tijdperk, waarin Israël als geheel Gods uitverkoren volk was, werd afgesloten bij de voltooiing van de 490 jaar (zeventig maal zeven), oftewel de zeventigste jaarweek uit Daniël 9.[52] Daarmee was hun bevoorrechte positie voorbij.
Na de eerste helft van de zeventigste jaarweek – de bediening van Christus op aarde van drie en een half jaar – moesten slachtoffer en spijsoffer ophouden.[53] Deze offers waren niet meer nodig door het volbrachte werk van Christus in Zijn ene offer aan het kruis op Golgotha. Dit gebeurde dus halverwege de laatste of zeventigste jaarweek.
De tweede helft van de laatste of zeventigste jaarweek voor Israël heeft plaatsgevonden na het sterven en de opstanding van Jezus tot en met de drie en een half jaar durende prediking van de apostelen onder de Joden. Dat staat beschreven in het boek Handelingen en het eindpunt van de zeventig weken is dan de steniging van Stefanus,[54] de eerste martelaar (in het jaar 34) door de Joden, zoals beschreven is in Handelingen 7. Het is de officiële verwerping van Jezus, de Rechtvaardige en verzet tegen de heilige Geest door de hogepriester en door de raad (het Sanhedrin).
Daarna ging het evangelie naar de heidenen,[55]al bleef het ook voor individuele mensen uit de Joden, net zoals voor de Grieken, mogelijk om door bekering en geloof in de Heere Jezus behouden te worden[56]en tot de Gemeente te behoren.
Weggenomen van Israël en gegeven aan de Gemeente van Christus
Jezus had in een gelijkenis gesproken over de (hoek)steen die de bouwers verworpen hadden, of anders gezegd door de erfgenaam van de wijngaard te doden.[57] Hij vervolgt met: “Daarom zeg Ik u dat het Koninkrijk van God van u zal weggenomen zal worden en aan een ander volk gegeven dat de vruchten ervan opbrengt.”[58] Dat wil zeggen: weggenomen van Israël en gegeven aan de Gemeente, waar ook de in Christus gelovige Joden deel van uitmaken.
Israël naar het vlees is gelijkgeschakeld met de andere volken
Nu de heidenen uit de volken ingelijfd (= één lichaam geworden, vergelijk ook Ps. 87) zijn in het Israël van God als een nieuwe mens of schepping[59] vormen zij samen – zonder tussenmuur – het ene lichaam van Christus door het kruis, waaraan Hij de vijandschap gedood heeft.[60] Wie scheiding aanbrengt door een ander plan voor Israël dan voor de Gemeente te presenteren, is in wezen bezig de tussenmuur, die er was tussen Jood en heiden door de wet der geboden, weer hoog op te richten!
Het zal immers worden één kudde, één Herder.”[61]
Er is noch wat de zonde noch wat de genade betreft onderscheid tussen Jood en heiden.[62] Het behouden worden gaat voor Jood en heiden op dezelfde wijze. “Daarbij is het niet van belang of dat men Jood is of Griek…; want allen bent u één in Christus Jezus.”[63] “Daarbij is niet Jood of Griek van belang…, maar Christus is alles in allen.”[64] “Er is immers geen enkel onderscheid tussen Jood en Griek. Want Een en dezelfde is Heer van allen en Hij is rijk voor allen die Hem aanroepen; want ieder die de naam van de Heere zal aanroepen, zal zalig worden.”[65]
Jood en heiden of Jood en Griek moet je daarom in Gods plan niet uit elkaar trekken, maar bijeenhouden in Christus. Er is geen speciaal, ander plan van God met Israël, zoals de bedelingenleer wil, want in de Gemeente is de scheiding tussen Jood en heiden opgeheven, omdat er een geestelijke eenheid is door het geloof in Christus.
Er is geen verbondenheid tussen de Gemeente van Christus en het verharde deel van Israël, want zij zijn hardnekkig en onbesneden van hart en oren, sprak Stefanus.[66] Christenen dienen zich niet te verbinden met de Joodse religie, die Jezus Christus verwerpt.
Het nieuwe verbond kent geen uniek, speciaal aards volk Israël meer. Wij kunnen ook niet meer op oudtestamentische wijze spreken over de God van Israël. Het oude verbond had Israël verbroken,[67]want zij bleven niet meer in Mijn verbond en Ik heb geen acht meer op hen geslagen, zegt de Heere.[68]
De anderen – buiten Christus – of het nu Joden zijn of heidenen, zijn verhard. Zij horen er niet bij, namelijk niet bij de Gemeente of anders gezegd: het Israël van God in de olijfboom. Het natuurlijke Israël staat gelijk met de andere volken en de mensen uit dit volk hebben net zo goed als ieder ander mens – uit welk volk ook – Christus nodig.
Wij hebben niets tegen het volk Israël. “Want in de eerste plaats zijn hun de woorden van God toevertrouwd.”[69] Dat was een geweldig voorrecht. “Uit hen (het Joodse volk) is wat het vlees betreft de Christus voortgekomen.”[70] Christus is het nageslacht (of Zaad) van Abraham.[71] “Ik zeg dit niet alsof het Woord van God vervallen is, want niet allen die (natuurlijk) uit Israël zijn voortgekomen, zijn (geestelijk) Israël. Ook niet omdat zijn Abrahams nageslacht waren, zijn zij allen kinderen. Maar: alleen dat van Izak zal uw nageslacht genoemd worden. Dat is: niet de kinderen van het vlees zijn kinderen van God, maar de kinderen van de belofte worden als nageslacht gerekend.”[72]
Jildert de Boer
[1] 1 Petr. 1:10-12
[2] Rom. 11:1
[3] Rom. 11:5
[4] Openb. 7:9
[5] Jes. 54:5
[6] Ps. 73:1
[7] Joh. 1:47, NBV
[8] Rom. 9:6b
[9] Jes. 48:1
[10] Rom. 4:12
[11] Joh. 8:39
[12] Openb. 2:9; Openb. 3:9
[13] Luk. 3:7-9, NBG-vert.
[14] Jes. 1:9; Jes. 10:20-23; Jer. 23:3; Jer. 31:7-8; Micha 2:12
[15] Rom. 11:4-5
[16] Rom. 9:27
[17] 2 Kor. 3:14-16
[18] Rom. 11:11,30 NBG-vert.
[19] 1 Kor. 15:6
[20] Hand. 1:15
[21] Rom. 11:28-29
[22] 1 Kor. 10:18
[23] Rom. 11:23
[24] Rom. 9:1-3
[25] Rom. 10:1
[26] Rom. 10:19; Rom. 11:11,14
[27] Zach. 13:8-9
[28] Hand. 8:1; Hand. 26:11; 1 Petr. 1:6-7; 1 Petr. 4:12; Mal. 3:3
[29] Zach. 13:7
[30] Hand. 3:23; vergelijk Hand. 3:25-26
[31] Rom. 11:17-19
[32] Rom. 11:20
[33] Rom. 1:3
[34] Gal. 4:4
[35] Rom. 9:5
[36] Luk. 1:35; Rom. 1:4
[37] 1 Kor. 15:47b
[38] Joh. 4:22
[39] 2 Kon. 17:24-41
[40] 2 Kor. 5:16
[41] Hebr. 7:25; Hebr. 9:24; Rom. 8:34; 1 Joh. 2:1-2
[42] Joh. 3:36, vergelijk 1 Thess. 2:16
[43] Ef. 2:2
44 2 Thess. 2:7, NBG-vert.
45 Rom. 8:19, NBG-vert; Hebr. 2:10, NBG-vert.
46 Ef. 3:11
47 Jak. 1:18, NBG-vert.
48 2 Kor. 1:20
49 Ef. 2:14-16
51 Hebr. 4:1-11
52] Dan. 9:24-27
[53] Dan. 9:27b, NBG-vert.; vergelijk Hebr 10:4-9
[54] Hand. 6:5-15; Hand. 7:1-60
[55] Hand.13:46-47; Hand. 14:27; Hand. 18:6
[56] Hand. 19:10; Hand. 20:21
[57] Matth. 21:33-42
[58] Matth. 21:43
[59] Gal. 6:15-16
[60] Ef. 2:14-16, vergelijk Ef. 3:3-12
[61] Joh. 10:16
[62] Rom. 3:21-24; Hand. 15:8-9
[63] Gal. 3:28
[64] Kol. 3:11
[65] Rom. 10:12-13
[66] Hand. 7:51
[67] Jer. 31:32, vergelijk Rom. 11:15
[68] Hebr. 8:9, vergelijk Ex. 19:5
[69] Rom. 3:2
[70] Rom. 9:5
[71] Gal. 3:16
[72] Rom. 9:6-8
Geef een reactie