Drie visies op de hel of poel van vuur: welke is juist? (deel 2)

DRIE VISIES OP DE HEL OF POEL VAN VUUR: WELKE IS JUIST?

Deel 2

Gedachten over het begrip de ‘toorn van God’

Een wezenlijke tekst binnen ons thema is Joh. 3:36: “Wie in de Zoon gelooft, heeft eeuwig leven, doch wie aan de Zoon ongehoorzaam is, zal het leven niet zien, maar de toorn Gods BLIJFT op hem.” Nee zeggen de mensen van de alverzoening: op enigerlei moment zullen zij het leven wel zien en is de toorn van God niet blijvend van toepassing. Natuurlijk is dit een verdraaien van deze tekst, om niet te zeggen: de tekst het omgekeerde laten zeggen van wat hij bedoelt.

We willen wel iets meer zeggen over het begrip ‘toorn van God’ om daar meer duidelijkheid over te geven. De algemene gedachte bij toorn is namelijk boosheid of woede (zo vertaalt de NBV). In Jak. 1:19 lezen we: “de toorn van een man brengt geen gerechtigheid voor God voort.” Als wij nadenken over welk Godsbeeld wij hebben is het goed te constateren dat we bijv. lezen “God is liefde”, “God is heilig”, “God is rechtvaardig”, “God is licht”, enzovoort. Nergens lezen we: “God is toorn.”

In de uiterste rechterflank van de Reformatorische gezindte vinden we een veelal een vertekend beeld van God, alsof Hij twee gezichten zou hebben. God wordt gezien als een straffende, wrekende God en er wordt gesproken over de ‘slaande hand Gods’. Kennelijk is dit Zijn linkerhand, want met Zijn rechterhand zegent Hij. Is God schizofreen, innerlijk gespleten? Nee, God heeft geen twee gezichten. God is één (Jak. 2:19) en onverdeeld!

Anderzijds zingt men wel weer “Gods vriend’lijk aangezicht heeft vrolijkheid en licht, voor all’ oprechte harten, ten troost verspreid in smarten. Juicht vromen om uw lot, verblijdt u steeds in God. Roemt, roemt Zijn heiligheid, zo wordt Zijn lof verbreid, voor al dit heilgenot” (Ps. 97:7, oude berijming). God is niet hardvochtig en denk nooit over ons in termen als ‘net goed.’ Hij is geen boeman. Elke menselijke invulling van het begrip ‘toorn van God’ gaat mank. God is niet een persoon die in boosheid uitbarst of vlagen van woede kent of een onberekenbare tiran is die regelmatig uit zijn humeur is. Hij heeft geen grillige buien, want hij is niet wispelturig of impulsief. GOD IS LIEFDE (1 Joh. 4:16).

De tegenovergestelde kant moeten we ook niet op. We moeten niet slap denken: “Ach, God vergeeft toch wel”. Dat maakt Gods genade goedkoop en vergeving een farce. God is geen zoetsappige oude grootvader, al noemt Daniël 7 Hem drie keer de ‘Oude van dagen.’ God is geen sinterklaas. God is goed, maar Hij is niet zoet. God is goed, maar Hij is geen goedzak. Hij is geen ‘ons lief Heertje’, zoals de Rooms-Katholieken vaak over hem praten. Er zijn er die doorgeslagen zijn naar: “God is zo goed, je kunt over Hem lopen” en “God is zo goed, dat iedereen gered wordt tot zelfs de duivel toe.”

Er is vaak onvoldoende kennis en besef van de heiligheid van God. Hij wil gediend worden met eerbied en ontzag (Hebr. 12:28). “Dwaalt niet, God laat niet met Zich spotten. Wie op de akker van zijn vlees zaait, zal uit zijn vlees verderf oogsten. Wie op de akker van zijn Geest zaait, zal uit de Geest eeuwig leven oogsten” (Gal. 6:7-8). Met God kun je het niet op een akkoordje gooien door op de akker van je vlees te zaaien. Met God kunnen we niet omgaan op een ‘ouwe jongens krentenbrood’-manier. God is GOD. Hier zien we dat niet God verantwoordelijk is voor het verderf. Wat je zaait, zul je oogsten: dat is een goddelijke wet die ten positieve of ten negatieve uitwerkt. Zaaien op de akker van het vlees heeft gevolgen. Je oogst de ‘dorens’ die daardoor opkomen en dat ligt uiteraard niet aan de Here.

In Rom. 11:21-22 lezen we het belang van balans: “Want indien God de natuurlijke takken (Israël) niet gespaard heeft, Hij zal ook u (christenen uit de heidenen) niet sparen. Let dan op de goedertierenheid Gods en Zijn gestrengheid; over de gevallenen (de takken die op de grond gevallen zijn) gestrengheid, maar over u goedertierenheid Gods, indien gij bij de goedertierenheid  Gods blijft; anders zult  ook gij weggekapt worden…” God spaarde het volk Israël niet als zij door ongeloof en ongehoorzaamheid afweken en die ernst geldt ook voor ons dat God als wij niet gehoorzaam en trouw blijven aan het Woord dat ook wij afgebroken, weggekapt, afgehouwen worden uit de edele olijfboom. God bakt geen ‘zoete broodjes’, maar voor de gevallenen geldt dat God streng, maar rechtvaardig is. In Zijn gestrengheid noemt Hij immers zonde ZONDE. In deze verzen ligt een waarschuwing waar wij op moeten letten en er acht op slaan. Wij kunnen niet met God omgaan op een ‘ouwe jongens krentenbrood’-achtige manier, maar Gods goedheid dient in geloof en gehoorzaamheid beantwoord te worden.

Een zuiver Godsbeeld

Het is essentieel om het ernstig te nemen: “Komt tot de rechte nuchterheid en zondigt niet langer, want sommigen hebben GEEN BESEF VAN GOD” (1 Kor. 15:34). Daarbij moeten de centrale bijbelse gegevens, naar het voortschrijdende inzicht van het Nieuwe Verbond,  in ogenschouw blijven nemen. Ons uitgangspunt moet daarom zijn: Hoe zagen Jezus en in Zijn navolging de apostelen God? In het Oude Verbond was er over het algemeen slechts een beperkt zicht op de oorsprong van goed (God) en kwaad (satan) in de geestelijke wereld. Men koppelde daar soms negatieve zaken aan God door gebrek aan kennis van de onzichtbare wereld. In het Oude Verbond was er sprake van een versluierd Godsbeeld, waardoor men Hem soms verkeerde zaken toedichtte en Hem ongerijmde dingen toeschreef. In het Oude Testament wordt satan maar enkele malen genoemd en opereerde hij doorgaans achter de coulissen.

Jezus openbaarde God de Vader, zoals Hij werkelijk is. Ik noem slechts enkele kernteksten in het Nieuwe Testament:

  • “Niemand heeft ooit God gezien; de eniggeboren Zoon die aan de boezem des Vaders is, die heeft Hem doen kennen” (Joh. 1:18). “Die heeft Hem ons VERKLAARD” (SV), “die legt Hem aan ons uit” (Naardense Bijbel).
  • “Filippus zeide tot Hem: Here, toon ons de Vader en het is ons genoeg. Jezus zeide tot hem: Ben Ik zolang bij u, Filuppus, en kent gij Mij niet? Wie Mij gezien heeft, heeft de Vader gezien; hoe zegt gij dan: Toon ons de Vader?” (Joh. 14:8-9).
  • “Dwaalt niet, mijn geliefde broeders. Iedere gave, die goed is en elk geschenk dat volmaakt is, daalt van boven neer van de Vader der lichten, bij Wie geen verandering is of zweem van ommekeer” (Jak. 1:16-17).
  • “God is licht en in Hem is IN HET GEHEEL geen duisternis (1 Joh. 1:5). Of: “er is in Hem geen spoor van duisternis” (NBV).

Jezus openbaarde God als Vader. Hij liet zien hoe God is. Hij toonde Zijn wezen, zoals Hij in waarheid is. Hij is de bron van zegen en heil. Hij is goed jegens de ondankbaren en bozen (Luk. 6:35c). Hij vertelde ook over de werkzaamheid van de goede engelen (Matth. 18).

Jezus openbaarde ook het rijk der duisternis: de dief  (de duivel) die gekomen is om te stelen, te slachten en te verdelgen (Joh. 10:10a), de mensenmoorder van den beginne en de vader der leugen (Joh. 8:44). Hij wees door de Geest van God de boze geesten aan, de veroorzakers van zonde, ziekte en leugen. Hij sprak: “Indien Ik door de Geest de boze geesten uitdrijf, dan is het Koninkrijk Gods over u gekomen” (Matth. 12:28).

Van Jezus ging nooit ziekte uit, maar genezing en herstel. Jezus veroorzaakte nooit rampen (zoals Amos 3:6 van een ramp in de stad schreef dat de Here die bewerkte) en wie Hem gezien heeft, heeft de Vader gezien. Toen een dorp van de Samaritanen Jezus niet wilde ontvangen, vroegen Jakobus en Johannes (de zonen des donders): “Heere, wilt U dat wij zeggen dat er vuur uit de hemel moet nederdalen en hen verteren zoals ook Elia gedaan heeft? (2 Kon. 1:10,12). Maar Hij keerde Zich om, BESTRAFTE hen en zei: u beseft niet wat voor geest u hebt. Want de Zoon des mensen is niet gekomen om zielen van mensen te gronde te richten, maar om ze te behouden. En zij gingen naar een ander dorp.” (Luk. 9:51-56, HSV).

God is geen gevaarlijke, kwade God voor Wie je uit moet kijken. In alle omstandigheden is God te vertrouwen. Terecht merkte de grote dichter Vondel op: “Buiten God is het nergens veilig.” Buiten Hem kom je op het terrein van het rijk der duisternis en des doods. Binnen Gods wezen is geen tegenstrijdigheid. Zijn eigenschappen vormen één geheel en staan nooit tegenover elkaar. Hij is goed en heilig, liefdevol en rechtvaardig, genadig en waarachtig, enzovoort. Er is geen enkele tegenstelling in Gods eigenschappen en Hij is altijd in evenwicht. Hij is de ‘Ik ben die Ik ben.’

Wat de toorn van God inhoudt

God heeft een afschuw van het kwade en van alle verzet tegen Zijn gezag. God oordeelt het kwaad. Hij is niet onbewogen over het kwade, maar is toornig – dat wil zeggen: heilig verontwaardigd – over alle onrecht. Dat tast Zijn door en door goede wezen en Zijn heilige karakter niet aan. God haat de zonde en Hij treedt op tegen Zijn vijanden, dat zijn in de eerste plaats de machten der duisternis die door en door slecht zijn. God bakt niet altijd zoete broodjes. God mag GOD zijn en Hij walgt van zonde. Hoe nodig is het dan dat wij in ons leven met alle bewuste zonden breken. Laten we hardop zeggen: “Here, heilig mij, zuiver mij, louter mij, brand weg uit mijn leven al datgene wat toorn oproept!”

Uit het optreden van Jezus bij de tempelreiniging (Matth. 21:12-13; Marc. 11:15-18; Luk. 19::45-48; Joh. 2:14-17) zien wij dat Hij geen ‘softy’ is, maar handelend en doortastend durfde op te treden. Hij komt niet voor Zichzelf op, maar voor de tempel van God die een gebedshuis zou moeten zijn. Toen Jezus Maria zag huilen na de dood van Lazarus “werd Hij verbolgen in de geest en diep ontroerd” (Joh. 11:33). Even later lezen we: “Jezus dan, wederom bij Zichzelf verbolgen, ging naar het graf… (Joh. 11:38a). Jezus was hier verbolgen op de dood, de laatste vijand. Er was sprake van toorn, van hevig verontwaardigd zijn, maar zonder te zondigen (vergelijk Ef. 4:26). Jezus raakte nooit uit de goddelijke zelfbeheersing. In Openb. 6:17 lezen we bij het zesde zegel zelfs over “de toorn van het Lam”, want de Vader heeft Hem het oordeel in handen gegeven (Joh. 5:22,27), hier vooral de verbolgenheid vanwege het doden van de martelaren (Openb. 6:9-11).

Als God geconfronteerd wordt met het kwade, dan laat Hem dat niet koud. Het verdriet en smart Hem. Als de mens meegaat met de machten der duisternis in het kwaad, dan laat God slechts na veel geduld los. Met afschuw geeft de Here zo’n mens ten langen leste over aan de boze geesten als die mens ervoor kiest de machten der duisternis te gehoorzamen en te dienen. Dat is de toorn van God: Hij geeft ongehoorzame mensen op termijn prijs aan de boze. God wendt Zijn aangezicht af en verbergt het (Ps. 13:2; 2 Kron. 30:9). Dan waakt Hij niet meer en valt Zijn bescherming weg en krijgen de demonen ruimte en op den duur zelfs vrij spel. Satan klaagde ten aanzien van Job: “Hebt Gij zelf niet hem en zijn huis en al wat hij bezit aan alle kanten beschut?” (Job. 1:10). Toen God Job in de macht van satan gaf – behalve tegen hemzelf (zijn leven moest gespaard blijven, Job 1:12; Job 2:6) kreeg satan vrij baan om Job’s bezittingen en zijn kinderen te roven en zijn lichaam te slaan met boze zweren (Job 2:7).

Noach  waarschuwt en predikt van te voren voor het oordeel dat gaat komen, voordat de aarde en de mensen worden prijsgegeven aan het ontketende geweld van de geesten van geweld en verwoesting in de zondvloed. God is nooit in het geweld, want “niet door kracht noch door geweld, maar door Mijn Geest zegt de Here der heerscharen” (Zach. 4:6).  Immers, de mens is ‘vlees’ (Gen. 6:3) en “al wat leeft had zijn weg op de aarde verdorven” (Gen. 6:12). Allemaal het gevolg van de invasie van de zonen Gods, hier de gevallen engelen of demonen (Gen. 6:1-2; vergelijk Jud. 6; 2 Petr. 2:4-5). Voor de zondvloed zijn mensen medeverantwoordelijk, zoals we lezen in Jes. 24: 5-6: “Want de aarde is ontwijd door haar bewoners, omdat zij de wetten hebben overtreden, de inzetting ontdoken, het eeuwig verbond verbroken. Daarom verslindt een vloek de aarde en moeten haar bewoners boeten; daarom worden de bewoners der aarde door een gloed verteerd en blijven er weinig stervelingen over.” De zondvloed is niet alleen een gebeuren in de natuurlijke wereld op aarde, maar ook in de geestelijke wereld, waarbij de geesten van geweld en verderf ontketend werden die men gehoorzaamd had en God de aarde en de mensen daaraan prijsgaf.  Jezus wees de duivel  aan als de dief, die komt om te stelen, te slachten en te  verdelgen (Joh. 10:10a).  We moeten naast letterlijk ook symbolisch lezen als er staat: “alle kolken van de grote waterdiepte braken open en de sluizen des hemels werden geopend” (Gen. 6:11). De Statenvertaling heeft het over “het openbreken van de fonteinen van de grote afgrond” (vergelijk Jes. 24:18). De zondvloed was een gebeuren in de natuurlijke wereld waar de geestelijke wereld ten volle bij betrokken was (de machten uit de hemelse gewesten en uit de afgrond). “En te dien dage zal het geschieden , dat de Here bezoeking zal brengen over het heer der hoogte in den hoge (de boze geesten van satan in de hemelse gewesten) en over de koningen der aarde op de aardbodem. En zij zullen bijeen gebracht worden, zoals men gevangenen bijeenbrengt in een kuil (de afgrond), en zij zullen opgesloten worden in een kerker (de gevangenis van het dodenrijk), en na vele dagen zullen zij bezocht worden” (Jes. 24:21-22). Samen met al die mensen die omkwamen in de zondvloed, die geleid werden door geesten, verdwenen vele divisies uit de legermacht van satan zo in de situatie van de afgrond (2 Petr. 2:4-5).

Op de prediking van Jona ging het aangekondigde oordeel niet door en werd de toorn opgeheven en toen de stad Ninevé zich bekeerde. Toen zij hun levenshouding veranderden, keerden alles ten goede en werd de toorn afgewend (Ps. 78:38).

Als wij in Christus zijn, worden we behouden van de toorn (Rom. 5:9). Jezus zal ons ook van de komende toorn verlossen (1 Thess. 1:10). Voor de gelovigen geldt: “God heeft ons niet gesteld tot toorn, maar tot het verkrijgen van de zaligheid door onze Here Jezus Christus” (1 Thess.5:9). Ook het Oude Verbond geeft al aan: “Hij doet ons niet naar onze zonden en vergeldt ons niet naar onze ongerechtigheden” (Ps. 103:10).

Als je ongehoorzaam aan Jezus wilt blijven, dan blijft de toorn van God op je (Joh. 3:36). Dan word je overgeven aan de geest die thans werkt in de kinderen der ongehoorzaamheid (Ef. 2:2) en krijg je het loon uitbetaald dat de ZONDE geeft (God niet!), dat is de (eeuwige) dood (Rom. 6:23). Het loon dat uitgekeerd wordt, is dus negatief, in de rode cijfers. Dat loon is het gevolg van de zonde, want als de zonde volgroeid is, brengt zij de dood voort (Jak. 1:15). God is een naijverig, een jaloers God (Jak. 4:5) die onze geest begeert en Hij wil niet dat je je geest verbindt door afgoden te dienen waar de demonen achter zitten (1 Kor. 10:20). Als je bewust dingen blijft doen die tegen het Koninkrijk van God ingaan, dan krijg je te maken met de toorn van God, omdat je indirect overgegeven wordt aan de machten der duisternis die je dient. Dat is een wet die geldt in de geestelijke wereld.

Een kerntekst is Rom. 1:18: “Want toorn van God openbaart zich van de hemel over alle goddeloosheid en ongerechtigheid van mensen, die de waarheid in ongerechtigheid ten onder houden.” Het gevolg is dat God de mensen overgeeft, zoals we drie keer in Romeinen 1 zien (Rom. 1:24,26,28). In het Oude Verbond lezen we: “God liet hen gaan in de verstoktheid van hun harten, zodat zij in hun eigen raadslagen wandelden (Ps. 81:12-13). In Handelingen 7:42 lezen we: “God keerde Zich af en gaf hen over, om het heer des hemels te vereren.” De wandel van de mens komt op zijn eigen hoofd terug, ten goede of ten kwade (Ezech. 18). Wij zijn daar persoonlijk verantwoordelijk voor.

Een andere tekst zegt: “ Te dien dage zal Mijn toorn tegen hen ontbranden, Ik zal hen verlaten en Mijn aangezicht voor hen verbergen, zodat zij verteerd worden en vele rampen en benauwdheden hen treffen” (Deut. 31:17). Dat laatste is weer het gevolg als mensen gemeenschap hebben met vreemde goden, waarachter demonen schuilgaan (1 Kor. 10:19-21), door deze overspelig te dienen (Deut. 31:16). Als God Zijn aangezicht verbergt (bijv. Deut. 32:15-20), dan krijgen de boze geesten hun invloed, in beelden gesproken: “ de tanden der wilde dieren en het venijn van wat schuifelt in het stof” (Deut. 32:24). We zien hier bekende typen voor satan als de ‘brullende leeuw’ en de ‘slang’, even verder ook genoemd als wijn van de verkeerde wijnstok: “slangenvenijn” en “addergif” (Deut. 32:32-35).

Gods toorn is daarom dat Hij Zijn hand en bescherming terugtrekt, waardoor de vijandelijke machten ruimte krijgen. In 1 Petr. 3:12 lezen we: “Want de ogen des Heren zijn OP de rechtvaardigen en Zijn oren tot hun smeking, maar het aangezicht des Heren is TEGEN hen, die het kwade doen.”  Hij wendt Zich dus van hen af.

In Ps. 78:49 zien we dat Zijn brandende toorn gevormd wordt door een schare verderfengelen (vergelijk Hebr. 11:28). In Job 9:13 komen we hetzelfde principe tegen: “God weerhoudt Zijn toorn niet, onder Hem kromden zich de helpers van Rahab.” We vinden dit ook in Job 26:12-13: “Hij stilde de zee door Zijn kracht en verpletterende Rahab door Zijn beleid. Door Zijn adem werd de hemel helder. Zijn hand doorboorde de snelle slang.” Vanwege de betekenis wordt de zeedraak Rahab (vergelijk de Leviathan in Jes. 27:1) met hoogmoed, arrogantie en trots geassocieerd en in Jes. 30:7 met Egypte vereenzelvigd, vergelijk ook het zeemonster (Rahab) in Ezech. 32:2.

In Jes. 10:5 wordt gezegd: “ Wee Assur, die de roede van Mijn toorn is en in welks Mijn gramschap is als een stok.” In 2 Kron. 12:1-7 spreekt de profet Semaja tegen koning Rechabeam en de oversten van Juda: “Zo zegt de Here: gij hebt Mij verlaten, nu heb ook Ik u verlaten en gegeven in de macht van Sisak. Hierop verootmoedigden zich de oversten van Israël en de koning en zij zeiden: De Here is rechtvaardig. Toen de Here zag, dat zij zich verootmoedigd hadden, kwam het woord des Heren tot Semaja: Zij hebben zich verootmoedigd, Ik zal hen niet verdelgen, maar hun spoedig uitredding geven, zodat Mijn toorn zich niet over Jeruzalem zal uitstorten door de hand van Sisak.” In Hos. 5:4-6 staat over de ontrouw van Israël: “Hun daden gedogen niet dat zij zich bekeren tot hun God. Want een geest van ontucht woont in hem, en de Here kennen zij niet. De hoogmoed van Israël getuigt tegen hem. Israël en Efraïm zullen struikelen door hun ongerechtigheid. Ook Juda struikelt met hen. Hun kleinvee en hun runderen zullen zij brengen om de Here te zoeken, maar zij zullen Hem niet vinden: Hij onttrekt Zich aan hen!

In 2 Tess. 2:9-12 lezen we in verband met de antichrist: “Daarentegen is diens komst naar de werking des satans met allerlei krachten, tekenen en bedrieglijke wonderen, en met allerlei verlokkende ongerechtigheid, voor hen die verloren gaan, omdat zij de liefde tot de waarheid niet aanvaard hebben, waardoor zij hadden kunnen behouden worden. En daarom zendt God hun een dwaling, die bewerkt dat zij de leugen geloven, opdat allen worden geoordeeld die de waarheid niet geloofd hebben, doch een welgevallen hebben gehad in de ongerechtigheid”. In de parafrasevertaling van Het Boek staat hier: “Omdat zij niet van de waarheid houden, laat God hen met hun hele hart in leugens geloven”. Met andere woorden: God geeft hen over aan leugengeesten (1 Kon. 22:23; Ezech. 14:9). Het is een geestelijke wetmatigheid: als je de liefde tot de waarheid niet aanvaardt, dan kom je terecht in ongerechtigheid en geeft God je prijs aan de leugen, geïnspireerd door de vader der leugen, satan (Joh. 8:44).

We merken op dat 2 Sam. 24:1 aangeeft: “De toorn des Heren ontbrandde weer tegen Israël; Hij zette David tegen hen op en zeide: Ga, tel Israël en Juda.” Deze volkstelling door David bleek echter zonde te zijn, waartoe God hem nooit kan hebben aangezet. “ Maar David had wroeging, nadat hij het volk geteld had, en David zeide tot de Here: Ik heb zwaar gezondigd, doordat ik dit gedaan heb; nu dan, Here, doe toch de ongerechtigheid van uw knecht weg, want ik heb zeer dwaas gehandeld” (2 Sam. 24:10). De latere schrijver van Kronieken blijkt een beter, scherper inzicht te hebben in de achtergrond van deze geschiedenis. In 1 Kron. 21:1-2 staat namelijk: “Satan keerde zich tegen Israël en zette David aan, Israël te tellen. Toe zeide David tot Joab en tot de oversten van het volk: Gaat Israël tellen van Berseba tot Dan, en breng mij de uitslag, opdat ik het getal wete.” David wilde weten hoe groot zijn macht was en dit was kwaad in Gods ogen. Opnieuw zien we hier dat de toorn van God inhoudt: een door ongehoorzaamheid overgegeven worden aan de macht van satan. God staat volstrekt buiten het kwade en Hij verzoekt niemand (Jak. 1:13). Al het goede en positieve komt van Hem, maar al het slechte en negatieve komt van de duivel.

In de dikke Van Dale staat voor ‘toorn’ aan het eind van veel menselijke toorn in de vorm van boosheid als tweede betekenis vermeldt en dat is veel minder bekend: verdriet, leed. Hier zien wij een goddelijke eigenschap. Het smart God in Zijn hart als een mens in ongehoorzaamheid de verkeerde weg opgaat. God kan dan aan zo’n mens Zijn goedheid niet meer kwijt. Wanneer iemand een verkeerde keuze maakt en van de weg die God aanwijst blijft afwijken, dan kan God met zo’n mens op den duur geen gemeenschap meer hebben. Zo’n mens is overgegeven aan de boze die hem of haar in de duisternis leidt. Daarom staat er in Joh. 3:36b: “de toorn Gods BLIJFT op hem.”

Iemand zei het eens heel mooi: “Gods toorn is dat Hij lijdend loslaat, wie kiest voor eigen wil en weg, de tegenstander tegemoet gaat, die hem misleidt naar heg en steg.” Laten wij gehoorzaam blijven aan Gods Woord, zodat wij trouw blijven wandelen in het licht van Gods goede Geest. Op die manier worden wij ONTTROKKEN aan de zonde (1 Petr. 4:2) en de toorn die daar het gevolg van is.

Het heil is bedoeld en mogelijk voor allen

In het Oude Testament lezen we: “Wendt u tot Mij en laat u verlossen, alle einden der aarde, want Ik ben God en niemand meer” (Jes. 45:22). In het nieuwe testament kunnen we een soortgelijk vers nemen: “God dan verkondigt, met voorbijzien van de tijden der onwetendheid, HEDEN aan de mensen, dat zij ALLEN OVERAL tot bekering moeten komen; omdat Hij een dag heeft bepaald, waarop Hij de aardbodem rechtvaardig zal oordelen door een man, die Hij aangewezen heeft, waarvan Hij voor allen het bewijs geleverd heeft door Hem uit de doden op te wekken” (Hand. 17:30-31). Het lijkt er verdacht veel op dat de broeders van de alverzoening dit vers loochenen.

Dat is ook de strekking van Schriftplaatsen als: “Hij is lankmoedig (= geduldig) jegens u daar Hij niet wil dat sommigen verloren gaan, doch dat allen tot bekering komen” (2 Petr. 3:9) en: “Die wil dat alle mensen behouden worden en tot erkenning der waarheid komen” (1 Tim. 2:4). In 1 Tim. 4:9 en 10 lezen we nog: “Dit is een betrouwbaar woord en alle aanneming waard. Ja, hierom getroosten wij ons grote moeite en inspanning, omdat wij onze hoop gevestigd hebben op de levende God, die een Heiland is voor alle mensen, inzonderheid voor de gelovigen.” In teksten als 2 Petr. 3:9 en 1 Tim. 2:4 is sprake van Gods wensende wil, niet van Zijn absolute wil als raadsbesluit. God heeft de mens een vrije keuze gegeven, een eigen verantwoordelijkheid om zich te onderwerpen aan Hem of om zich van God af te keren. Gods wil dwingt nooit, maar respecteert het menselijke antwoord op Zijn roepstem. “Heden, indien gij Zijn stem hoort, verhardt uw harten niet” (Hebr. 3:15). Ook Jezus moest eenmaal tegen Jeruzalem zeggen in zijn dagen: “hoe dikwijls heb Ik uw kinderen willen vergaderen, gelijk een hen haar kuikens onder haar vleugels vergadert, en gij hebt NIET GEWILD. Zie uw huis wordt aan u overgelaten (prijsgegeven)” (Matth. 23:37-38).

Aionen en de vertaling

Voorstanders van alverzoening gebruiken regelmatig het begrip ‘aioon’, dat (soms) eeuw, tijdperk, of tijdsperiode, levensduur aanduidt. In onze bijbelvertalingen vaak weergegeven door eeuwigheid. Het Hebreeuwse equivalent is olam. ‘Aionios’, het bijvoeglijke naamwoord is doorgaans overgezet met ‘eeuwig.’

In klassiek Griekse literatuur beduidt het soms ook ‘wereld.’ Niet ten onrechte stelt men echter dat het woord ‘aioon’ soms onjuist met wereld is vertaald, waarvoor het Grieks normaliter ‘kosmos’ heeft. Een voorbeeld is: “En zie Ik ben met u al de dagen tot aan de voleinding der wereld” (Matth. 28:20). Wellicht juister zou zijn het begrip ‘aioon’ hier en op meerdere plaatsen, bijvoorbeeld Gal. 1:4 “om ons te trekken uit de tegenwoordige boze wereld”, te vertalen met ‘eeuw’ (niet in onze betekenis van 100 jaar, maar denk veeleer aan bijvoorbeeld ons begrip Gouden Eeuw, een bepaald tijdperk).

Satan wordt wel aangeduid als “de god dezer eeuw (aionos)” (2 Kor. 4:4). Jezus gebruikte een aantal keren het begrip “de toekomende eeuw” (Matth. 12:32; Marc. 10:30; Luk. 18:30; Luk. 20:34-35), ongetwijfeld een verwijzing naar het zogenaamde duizendjarige vrederijk.

De vertaling van ‘aioon’ is volgens specialisten in het Grieks echter niet altijd eenvoudig of eenduidig. Als wij van Christus lezen dat Hij zal heersen “tot in alle eeuwigheden” (Openb. 11:15) en van God, die “tot in alle eeuwigheden leeft” (Openb. 4:9,10; Openb. 10:6, vergelijk ook Hebr. 1:8 en 1 Tim. 1:17), dan wordt daar niet slechts goddelijk kwaliteitsleven in de komende eeuwen (Ef. 2:7) mee bedoeld, maar tevens het eeuwigdurende aspect, dat wil zeggen: eindeloos. Van zijn dienstknechten staat ook dat zij als koningen zullen heersen “tot in alle eeuwigheden” (Openb. 22:3-5).

Dit geldt dan eveneens voor de teksten die de negatieve keerzijde laten zien, zoals in Openb. 14:10-11 en Openb. 20:10,  bijbelverzen waar voorstanders van de alverzoening lezen dat zelfs ‘alle eeuwigheden’ een einde zouden hebben.

Teksten over de poel des vuurs met de aanduiding “in ALLE eeuwigheden” (= tot in de aionen der aionen) worden dan als voor een (zeer) lange tijd, dus als tijdelijke straf- en/of louteringsperiode, verklaard. We denken aan gedeelten als Openb. 14:11; Openb. 19:20; Openb. 20:10,14-15; Openb. 21:8,27 en Openb. 22:15 en niet in het minst aan de woorden van Jezus Zelf als in o.a. Mark. 9:43-48 waar hij over de hel (gehenna) spreekt.

Merkwaardigerwijs verklaren mensen, die in de alverzoening geloven, positieve teksten die gaan over het eeuwige leven en “in alle eeuwigheden” wel als altijddurend en eindeloos. Teksten echter die gaan over eeuwige straf en pijniging “tot in alle eeuwigheden” beschouwt men echter als tijdelijk, hoewel diverse aionen durend. Dit is absoluut inconsequent.

Jildert de Boer

Geef een reactie

Je e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *