Gedragsregels in de gemeente

Overwegingen omtrent gemeentetucht en uitvoegen

Dit is bepaald geen populair onderwerp. Met de nodige schroom ligt het mij op het hart deze niet eenvoudige problematiek te bespreken. Het mag dan een moeilijk onderwerp zijn, onbelangrijk is het beslist niet. Het is immers nodig om er iets van te weten, om – als er sprake is van volharding in openbare zonde(n) in de gemeente – in liefde en heiligheid naar het Woord van God te handelen. Ook op dit punt mogen wij niet onkundig blijven. Satan doet er alles aan om in de gemeente te infiltreren, om haar ontwikkeling te dwarsbomen en vaak maakt hij daarbij gebruik van bepaalde mensen.

De Bijbel geeft ons in deze klare richtlijnen, waarmee we niet mogen marchanderen of sjoemelen, maar die wel met zachtmoedigheid, geduld en wijsheid dienen te worden toegepast. Tucht en discipline (hoort bij een discipel!) moeten gehandhaafd blijven.

Er kunnen zich ernstige dingen midden in de gemeente van de levende God voordoen, waarbij de leiding van de gemeente de taak heeft het kwaad aan te spreken, te weren of buiten te plaatsen. Uiteindelijk niet alleen met de bedoeling de overigen niet te besmetten, maar ook – hoe vreemd dat ook klinkt – die mens te helpen door hem tot zichzelf te laten komen in een positie buiten de gemeenschap van de heiligen.

Lang niet alle items inzake dit cruciale, maar ook heikele onderwerp zijn uitgewerkt, maar er worden aanzetten aangereikt tot nadere bezinning. Paulus’ woord “velen willen van geen tucht weten” (Tit.1:10) is nog steeds actueel in onze dagen. “Er zijn er heel wat die zich niets laten gezeggen”, zegt de Willibrord Vertaling in dit verband.

In de praktijk zullen we met grote zorgvuldigheid te werk  dienen te gaan, als het gaat om het tenslotte uitsluiten van mensen na veel liefdevolle en geduldige correctie. Dit te meer, omdat we weten dat in de geschiedenis zo vaak “ketters” letterlijk en/of  figuurlijk zijn gebrandmerkt  of geëxcommuniceerd op grond van dwaalleer of vermeende dwaalleer. Denk slechts aan een man als Luther die van Godswege opstond voor de rechtvaardiging door het geloof, maar de pauselijke uitbanning over zich heen kreeg.

In het bestek van deze beschouwing willen we met name ingaan op de uitoefening van tucht op grond van een onbijbelse levensstijl. Paulus heeft het bijvoorbeeld over mensen met meer liefde voor genot dan voor God, die met een schijn van godsvrucht de kracht daarvan verloochenen; (en vervolgens zegt hij) houd ook dezen op een afstand (2 Tim.3:5). Zo heeft Tit.3:10  het over (na tweemaal terecht gewezen te hebben) het afwijzen van mensen die scheuring maken en Judas 23 over het “barmhartig zijn in vreze, uit afkeer zelfs van het kleed dat door het vlees bevlekt is”. Gezonde gemeentebouw naar geestelijke volwassenheid kan alleen dan plaats vinden als we ook dergelijke gedeelten serieus nemen en ze niet links laten liggen. Paulus zegt: “Ik wil niet allen dat gij wijs zijt tot het goede, maar ook onbesmet van het kwade” (met twee woorden gesproken: “JA” tegen God en “NEE” tegen zonde en satan). Daarvoor heeft hij opgemerkt dat er mensen zijn die door schoonklinkende en vrome taal de harten der argelozen misleiden en dat men zulken moet mijden (Rom.16:17-19).

Bij dit onderwerp is het van groot belang dat wij ons zowel hoeden voor “slapte” enerzijds als “hardheid” anderzijds.

 Mens en/of macht

 Vanuit het evangelie van het Koninkrijk der hemelen zien wij “tucht” IN DE EERSTE PLAATS als onderwijzing en opvoeding en bij “eruit zetten” denken we ALLEREERST aan het uitwerpen van machten der duisternis uit de mens, zodat die mens zelf in de gemeente kan blijven en voor Christus en de gemeente behouden blijft. Dit is de heerlijke werking van het binden en buiten (=in de afgrond) werpen van machten en het ontbinden en vrijzetten van mensen, zodat die juist binnen de gemeente kunnen herstellen en opbloeien.

In de geestelijke strijd zien wij de “lastpakken” primair als machten in de geestelijke wereld, hoewel deze zich in de natuurlijke wereld zullen willen uiten en bedienen van mensen die zich daartoe laten gebruiken. Er zijn evenwel situaties, dat men met de veroorzakers van het kwaad ook de mens die het kwade blijft bedrijven en vasthoudt aan deze machten der duisternis buiten de gemeente zal plaatsen. De kwaden moeten niet verdragen worden (Openb.2:2), die moet men niet laten begaan (Openb.2:20). Het is uiteraard een trieste en verdrietige zaak als je een mens met eigen verantwoordelijkheid helaas een keuze ziet maken voor een heilloze, zondige weg buiten de wil van God (=het goede, welgevallige en volkomene, Rom.12:2) om. Dat is tenslotte een pad waarop een mens geen blijvend geluk zal vinden. Dan wordt zo’n mens niet langer welkom geheten in de gemeente van de levende God.

Liever wijzen we de zonde en de zondemachten de deur en maken we in Jezus’ Naam de mens zelf vrij van zijn overheersers en plaaggeesten, zoals geesten van onreinheid, overspel en seksuele verslaving; kritiek, ongezeglijkheid, weerspannigheid en rebellie; toorn, boosheid en drift; roddel, leugen en laster; manipulatie en intrige, enzovoort.

Intrige en manipulatie

We lichten twee nauw aan elkaar verwante werkingen er even uit. De geest van “intrige” werkt met slinkse streken of gekonkel (zo leert ons het woordenboek). Manipulatie is beïnvloeding via bedrieglijke methoden. De macht van “manipulatie” gaat gepaard met intimideren, domineren en chanteren en als dit niet lukt tracht deze via vleitaal het doel te bereiken. Spreuken 29:5 zegt: “Een man die zijn naaste vleit, spreidt een net uit voor zijn schreden”. Paulus merkt op: “Wij hebben ons nooit afgegeven met vleitaal” (1 Thess.2:5). Manipulatie werkt onder meer door middel van het in eigen voordeel opzij duwen van andere gemeenteleden en kan sluimerend en sluipend een verwoestend werk doen in de plaatselijke gemeente. Judas 16 gebruikt de uitdrukking “als zij om des voordeels wil (de mensen) in hun gezicht vleien”. In Titus 1:10,11 lezen we over ijdele praters en misleiders, die men de mond moet snoeren. Waarom? Omdat zij hele gezinnen (of zelfs gemeenten) onderste boven keren en, om oneerlijke winst (=voordeel) te maken, onbehoorlijke dingen leren. Het is dus belangrijk waakzaam te zijn dat geesten van manipulatie en intrige geen macht krijgen in de gemeente en dat men hen – de mensen waarvan deze machten zich bedienen – desnoods de mond moet snoeren. Het staat hier zelfs als bevel.

Zonde toedekken?

Over deze kwestie heerst veel onbegrip en misverstand, want velen willen alles met de zogenaamde mantel der liefde bedekken en roepen dat men niet mag oordelen…

Soms wil men in evangelisatie uit bewogenheid – uit goede bedoelingen, maar in naïviteit –  iedereen die in zonde leeft ‘zomaar’ de gemeente binnen halen, waarbij ernstige gebondenheden onderschat worden, die later op – of openbreken. Later blijkt dan dat men niet voorzichtig genoeg is geweest en in een ‘valkuil’ is gestapt. Maar al doende leert men en neemt ook de wijsheid van God hoe dan in het vervolg wel te handelen toe!

Wil iemand de kosten berekenen en de prijs betalen, om Jezus’ discipel te zijn, dan is goddelijke vergeving en bevrijding VOLUIT mogelijk, al zal het nodig zijn een proces van groei door te maken, om de beschadigingen en sporen van het oude leven uit te wissen!

Evangelisatie is een heerlijke zaak, om zondaren te winnen voor Christus, maar dan toch niet opdat deze mensen hun zonden en gebondenheden gewoon(te)weg intact laten of slechts met een christelijk vernisje versieren. Met al die vastgehouden zonden wordt de “gemeentekar” loodzwaar om te trekken en spannen we “het paard achter de wagen”, waardoor we de verkeerde kant opgaan en de gemeente niet vooruitkomt.

Helaas zien we een verschijnsel in sommige (volle) evangeliegemeenten dat velen door de “voordeur” de samenkomsten binnengaan, maar dat er niet voldoende stabiliteit en innerlijke groei is, of er sprake blijkt van regelrechte zonde of relatiespanningen, waardoor ook velen door de “achterdeur” weer uit de gemeente verdwijnen. Uiteraard kunnen hierbij ook andere factoren een rol spelen.

Een andere ‘valkuil’ kan zijn het aanhalen van Matth.13:29, dat men bij het bijeenhalen van het onkruid tevens het koren zou kunnen uittrekken. Dit is in de geschiedenis vaak op pijnlijke wijze geprobeerd met het uitroeien van zogenaamde ketters of andersdenkenden en met misbruik van het woord “dwing ze om in te gaan”. Vaak rukte men ‘koren’ uit! Maar anderzijds zijn er ook die aan dit woord de draai geven van: “laat het onkruid maar zitten”. Dit doet men echter in het natuurlijke niet met het (zichtbare) onkruid in eigentuin! In het geestelijke zal men ook niet het onkruid, dat openbaar komt in eigen gemeente, welig laten tieren in het verdragen van kwalijke levenspraktijken.

Naarmate de tijd nadert dat het “volle koren in de aar” (Marc.4:29) komt, zal ook het onkruid haar rijpheid bereiken. In de oogsttijd wordt alles over de hele linie duidelijk in kwaliteit en kwantiteit. Nu werkt het averechts als men overal om zich heen aan onkruid meent te moeten trekken.

Oordelen is scheiding maken tussen goed en kwaad

Wanneer wij spreken over “gemeentetucht”, dan is de aanpak van deze kant van het evangelie bepaald niet geliefd voor het vlees, maar naar de geest gesproken wezenlijk en noodzakelijk willen wij voortgaan met een GEZONDE gemeentebouw. Een opbouw immers van de gemeente die niet overwoekerd dient te worden door allerlei kwaadaardige virussen en gif van machten der duisternis en mensen die helaas en hoe jammer ook (NOG!) met hen in verbinding staan.

Daarom gaat het ten diepste over “oordelen”, dat is scheiding maken tussen goed en kwaad, tussen gerechtigheid en zonde, tussen mens en macht der duisternis. Het oordeel begint bij het huis van God (1 Petr.4:17). Wij zijn geroepen om dit oordeel vooreerst in eigen leven te (laten) voltrekken (bijv. 1 Kor.11:31-32). Maar vervolgens zijn wij ook geroepen om hen te oordelen die in uw kring zijn (1 Kor.5:12), om tenslotte over wereld en engelen te oordelen (1 Kor.6:2,3).

Bijbelse items over “tucht” in een notendop

Belangrijke bijbelgedeelten als basis in dit verband zijn – naast vele andere – vooral:

Matth.18:15-17, 2 Thess.3:6,11-15, 1 Kor.5: 1-13 en 1 Tim.5:20,21.

Kernachtig noemen we een aantal noties uit deze passages:

  1. Matth. 18 spreekt over een stappenproces bij (openbare) zonde:
  2. Onder vier ogen bestraffen (opdat hij zijn zonde zal inzien, vergelijk Jac. 5:19 en Gal.6:1).
  3. Bij niet luisteren een of twee meenemen (getuigen erbij).
  4. Bij nog niet luisteren: zeg het aan de gemeente (bekendmaking).
  5. Bij ook dan niet luisteren (=weerspannig blijven in de zonde): dan zij hij u als de heiden en de tollenaar (heidenen en tollenaars kunnen zich evenwel later opnieuw bekeren!).
  6. 2 Thess. 3 zegt onder andere:
    -bewaard blijven voor de slechte mensen en wargeesten, want trouw vindt men niet bij allen (vers 2).
    -bevel je te onttrekken aan elke broeder die zich ongeregeld gedraagt (vers 6).
    -als iemand niet naar de apostolische bevelen luistert: tekent hem, ga niet met hem om, opdat hij beschaamd worde (“opdat hij tot zichzelf kome” volgens sommige andere vertalingen) (vers 14). In de praktijk blijkt dit moeilijk te zijn om niet met iemand om te gaan (=in nauw contact met iemand optrekken, een vriendschappelijke relatie onderhouden), want velen zijn goed bedoeld evangeliserend of pastoraal bezig, om iemand alsnog te (willen) winnen, maar worden ondertussen zelf onbedoeld besmet met bijvoorbeeld kwaadsprekerij en laster over de oudsten van de gemeente. In plaats daarvan moeten wij afstand bewaren en ons distantiëren van het kwaad. Wij mogen onszelf niet langer associëren met degene die rebelleert door openbare zonde, waarop hij is aangesproken, toch hardnekkig vast te houden. Men beseft vaak niet dat het ook een hulp kan zijn niet meer aan iemand te trekken of niet langer ontvankelijk te zijn en kostbare tijd te investeren in diens boze, weerbarstige houding of ongezeglijke, weerspannige opstelling (=zonde der toverij, 1 Sam. 15:23). Hopelijk werkt het dan zo uit, dat iemand zich alleen gaat voelen en bij zichzelf tot schaamte en berouw komt over zijn zondige wandel, rebelse houding of iets dergelijks. In deze passage ging het in Thessalonica oorspronkelijk om mensen met ongeregeld gedrag door geen werk te verrichten (want de Heer zou toch spoedig komen?) en bezig te zijn met wat geen werk is (vers 11). De Willibrord Vertaling heeft: “Dat sommigen bij u de arbeid schuwen, alle inspanning uit de weg gaan, maar zich wel met alles bemoeien. In de naam van de Heer Jezus Christus gebieden en vermanen wij zulke mensen dat zij regelmatig moeten werken en hun eigen brood moeten verdienen” (vers 11,12). Ook in onze tijd komen wij dergelijke “geestelijke klaplopers” nog wel tegen, die willen teren op de zak van een ander en zelf lui zijn onder de dekmantel van een vroom motief of geestelijk ideaal.
    -houdt hem echter niet voor een vijand, maar wijs hem terecht als een broeder (vers 15). Goedheid en gestrengheid, liefde en heiligheid, barmhartigheid en ernst, genade en waarheid gaan hier hand in hand. Het is natuurlijk prachtig als zo’n broeder zelf zijn verkeerde opstelling inziet en tot erkentenis van de waarheid komt!
  7. 1 Kor.5:1-13 geeft onder meer dit aan:

-verwijdering van een bedrijver van grove hoererij uit de gemeente en het in de naam van de Here Jezus overleveren van die man aan satan tot verderf van zijn vlees, opdat zijn geest behouden moge worden in de dag des Heren (vers 1-5). Let op het positieve doel dat Paulus ondanks deze zware zonde voor ogen heeft! Paulus spreekt ook in 1 Tim.1:20 over dwaalleraars die hij aan de satan (=de overste die in deze wereld nog machtsterrein heeft, maar dat wordt hem NIET in de gemeente toegestaan!) heeft overgegeven, opdat hen het lasteren worde afgeleerd. Afsnijding van de gemeente betekent het overleveren aan het domein van de slang. Zij zijn niet langer onder de bescherming van de gemeente en haar engel. Over dezelfde lieden hanteert hij de uitdrukking “hun woord zal voortwoekeren als de kanker” (2 Tim.2:17). Zelfs daar hield Paulus de mogelijkheid open tot verandering: “ het kon zijn dat God hun gaf zich tot de erkentenis van de waarheid te keren, en ontnuchterd zich te wenden tot de wil van Hem, losgekomen uit de STRIK DES DUIVELS die hen gevangen hield” (2 Tim.2;25,26). Onze God is de GOD DER HOPE!

Desondanks deinst Paulus er niet voor terug, om mensen die dwaalleer of scheuringen en onenigheden veroorzaken soms openlijk bij name te noemen en te waarschuwen voor hen. Bijvoorbeeld: “Alexander, de koperslager heeft mij veel kwaad berokkend: de Here zal hem vergelden naar zijn werken. Neem gij u voor hem in acht, want hij heeft onze woorden zeer tegengewerkt” (2 Tim.4:14,15). In de natuurlijke wereld zijn wij blij als een kundig chirurg een kwaadaardig gezwel uit het lichaam weet te halen. Zo kan het ook geestelijk noodzakelijk zijn, om kwade woekercellen uit het lichaam van Christus te verwijderen, om de gezonde cellen niet aan te laten tasten. Dit hoeft niet te betekenen dat zij die buiten geplaatst worden altijd (uiteindelijk) verloren gaan, want de apostel ziet deze ernstige vorm van gemeentetucht nog altijd als een middel tot mogelijke heling en herstel. Namelijk: om het kwade af te leren en opdat hun geest behouden moge worden in de dag des Heren!  In 2 Kor.2:5-11 zien wij het heerlijke voorbeeld van de weg tot herstel en het terugwinnen van degene die door zijn openbare zonde verdriet veroorzaakt had.

-een weinig zuurdeeg maakt het gehele deeg zuur (vers 6). Vergelijk het ons wellicht meer aansprekende beeld van de ene rotte appel die alle anderen in de mand van lieverlee aansteekt. Gooi daarom die ene rotte appel uit de mand, opdat de andere appels gezond blijven. Zondige praktijken en valse leer werken in het gemeenteorganisme als zuurdeeg, die het geheel doortrekt, net als gist. Het is niet maar een individuele zaak, zoals wij bijvoorbeeld zien in het geval van Achan in Jozua 7, waarbij de ban uit het midden van het volk verwijderd moest worden, om stand te houden voor de vijanden (vers 10-13).

-Paulus roept op om een vers, ongezuurd deeg te zijn en jubelt over ons paaslam dat geslacht is: Christus! Dat is reden voor een FEEST (denk bijvoorbeeld aan het avondmaal in dit verband!), maar dan moet wel het zuurdeeg van slechtheid en boosheid radicaal weg en het ongezuurde brood van reinheid en waarheid tevoorschijn komen in onze levens (vers 7-8).

-Je kunt wel omgaan met hoereerders en zondaars in het algemeen in deze wereld (Jezus ging juist om met melaatsen, hoeren en tollenaars!), maar niet omgaan of eten met iemand die, AL HEET HIJ EEN BROEDER, toch een hoereerder, geldgierige (=geldzucht is de wortel van alle kwaad- 1 Tim.6:10), afgodendienaar, lasteraar, dronkaard, of oplichter is (vers 9-11). Niet met zo iemand eten betekent zeker: geen gemeenschap met hem hebben aan het avondmaal!

-In onze eigen kring zijn we bevoegd tot oordelen, daarbuiten zal God dat doen (vers 12).

-Kortom: “doe wie niet deugt uit uw midden weg” (vers 13). Merk op dat Paulus hier de gebiedende wijs gebruikt. De gemeente zal zuiver gehouden worden!

-1 Tim.5:19,20 reikt aan dat men niet snel of lichtvaardig een klacht tegen een oudste moet aannemen. Het is dan vereist dat er twee of drie getuigen zijn (vers 19). Dit voorkomt laster of kwade verdenkingen. Dan staat er iets achter waarvan wij het gezag en de reikwijdte misschien opnieuw zullen moeten leren: “wie in zonde LEVEN (dat is heel iets anders dan per ongeluk VALLEN, maar wel de oprechte gezindheid hebben om niet te zondigen!) moet gij in aller tegenwoordigheid bestraffen, opdat ook de overigen ontzag hebben” (vers 20). Men moet weten wat de gevolgen zijn van het vasthouden aan zonde en dat openbare zonde in de gemeente niet getolereerd kan worden. Dat is niet bepaald modern en de tijdgeest is hier helemaal niet in mee! (Laat men evenwel een bepaalde zonde oogluikend toe, dan geeft dat ruimte voor anderen, om het ook te doen en op een gegeven ogenblik wordt het “gewoon” gevonden of als “normaal” beschouwd). In vers 21 betuigt hij voor God, voor Christus Jezus en voor de uitverkoren engelen dat daaraan de hand gehouden wordt, zonder vooroordeel of zonder iets te doen uit vooringenomenheid (met andere woorden: wees niet lafhartig en zorg dat je zonder aanzien des persoons handelt). Dan volgt het bekende vers 22 dat men niemand haastig de handen moet opleggen, omdat je geen deel moet hebben aan de zonden van anderen en jezelf rein moet houden. Met een (te) vlotte handoplegging verbind je je met die andere persoon, die je onvoldoende kent, om je daarmee te verenigen. In veel pinkstersamenkomsten wordt handoplegging massaal toegepast, maar het is de vraag in hoeverre men beseft welke geesten er allemaal mee kunnen vibreren, als men oplegging der handen zo gemakkelijk, achteloos en bijna klakkeloos gaat toepassen. Laten wij op dit punt de nodige voorzichtigheid in acht nemen! Is iemands instelling, houding en verlangen echt gericht op de Heer en op het willen breken met alle bekende zonden en gebondenheden? “Een ieder die de naam des Heren noemt, breke met de ongerechtigheid” (2 Tim.2:19). Handoplegging is een serieuze zaak en geen “en masse”- gebaar voor Jan Rap en zijn maat. Daarna geeft Paulus nog aan: “Van sommige mensen zijn de zonden zo duidelijk (=openbaar), dat zij voor hen uitgaan naar het gericht, bij anderen komen zij achteraan. Zo zijn ook de goede werken aanstonds duidelijk (=openbaar), en die, waarmede het anders gesteld is, KUNNEN NIET VERBORGEN BLIJVEN” (1 Tim.5:24,25). Met andere woorden: de zondaars houden geen stand in de vergadering der rechtvaardigen (Ps.1:5, vergelijk ook Ps.125). Zowel openbare zonden als lichtgevende goede werken vallen op! Dit wordt herkend. Bij anderen moet men ernaar zoeken en speuren.

Op een gegeven moment kunnen en zullen ook de vrome maskers van schijnheiligheid afvallen. Over het verborgene kunnen wij niet oordelen, maar God ziet het hart aan! Er worden nog heimelijk dingen verricht in het verborgene: ten goede (maar zichtbaar in Gods ogen!) en ten kwade, “maar als dat alles door het licht ontmaskerd wordt, komt het aan de dag (=wordt het openbaar); want al wat aan de dag komt is licht” (Efeze 5:13). Op die wijze wordt een religiositeit, die alleen in uiterlijk vertoon voor de mensen bestaat of slechts oppervlakkig blijft, blootgelegd en zal op een gegeven moment blijken welke positieve gezindheid tot God in iemand woont of welke negatieve werking van het rijk der duisternis in de mens huist. Er is naar beide kanten een ontwikkeling, die steeds meer waarneembaar wordt (Openb.22:11).

Uitvoegen: niet meer welkom zijn

Naast het met blijdschap en vreugde welkom heten en INVOEGEN van broeders en zusters in de gemeente (1 Petr.2:5) kan het helaas in de praktijk voorkomen dat we mensen ten langen leste met nood in het hart zullen moeten UITVOEGEN en verwijderen uit de gemeente, omdat zij anders tot schade zijn voor het lichaam van Christus. Dit is een pijnlijke, maar soms toch niet te omzeilen maatregel. Dit betekent dat zij niet meer welkom zijn in de gemeente vanwege het volharden in een levensstijl die de Bijbel geweld aandoet (of – wat eveneens mogelijk is – vanwege ernstige dwaalleer (zie bijv. 2 Joh.10-11). Dit onderdeel ligt evenwel buiten het bestek van deze uiteenzetting).

We handelen op grond van de richtlijnen in Gods Woord, ter wille van de gemeente en uiteindelijk ook met het oog op henzelf, opdat zij tot zichzelf en werkelijk tot God mogen komen en (hopelijk!) tot berouw over hun zonde. Soms gaan mensen uit zichzelf weg, om de gemeentetucht te ontlopen.

Aandachtspunten

  1. Wanneer mensen zondigen, maar daar berouw van hebben en er strijd tegen voeren, wordt van ons veel geduld en liefdevolle steun verwacht.
  2. Wanneer mensen volharden in een bepaalde zonde, dan zullen wij die zonde ontmaskeren en hen daarop aanspreken.
  3. Wanneer mensen bewust blijven volharden in een bepaalde zonde en ze worden daarom – na veel aandacht, zorg, liefde en geduld – tenslotte uitgevoegd, dan willen we ons houden aan de bijbelse normen en maatstaven.

Heilig= afgezonderd van de zonde

  1. God kan geen gemeenschap hebben met zonde, want Hij is heilig, dat is: afgezonderd van de boze, en (openbare) zonde hoort niet in de gemeente thuis, want we willen de gemeente rein bewaren.
  2. Vriendschap hebben met mensen die willens en wetens in de zonde leven, kan en mag niet, omdat:
    -je daarmee jezelf besmet (ze zullen altijd proberen hun zonde te vergoelijken of te verdoezelen).
    -deze mensen de harten van de argelozen door hun schoonklinkende en vrome taal misleiden. Zulken moet men in het oog houden en mijden, want zij veroorzaken onenigheden en verleidingen (Rom.16:17,18).
    -degene die zondigt dan versterkt wordt in het idee: “het is zo erg nog niet, ze zullen het op den duur misschien wel accepteren” (de geraffineerde gedachte is dan: “de tijd slijt”).
    -je kunt ze wel open en eerlijk aanspreken op het feit dat ze niet de goede weg van God gaan en ze zeggen dat je hoopt dat ze tot inzicht en inkeer komen en voor hen bidden.
  3. Als deze mensen, die “uitgevoegd” zijn, in de zondagse samenkomsten blijven komen, dan kunnen we hen niet de toegang verbieden vanwege het OPENBARE karakter van die samenkomsten. We kunnen wel zeggen dat ze op deze manier, met deze (tot nu toe volgehouden) zondige levensstijl, niet welkom zijn. Tevens kunnen we bidden voor een zodanige krachtige zalving en werking van de Heilige Geest dat deze mensen – ondanks alles – alsnog door het Woord diep in hun hart geraakt en getroffen zullen worden.
    Vaak blijven deze mensen ook uit zichzelf weg (zij gaan helemaal niet meer naar een geloofsgemeenschap of ze vertrekken naar een groepering die de normen en waarden, die de aandraagt lichtvaardiger opvat, met een korreltje zout neemt of zelfs terzijde schuift).
    Wanneer deze mensen zich op een bepaald moment waarachtig willen bekeren van hun zonde, dan mogen ze weten dat er een weg terug is en zij – onder die voorwaarde – opnieuw een “open deur” zullen vinden in de gemeente van de levende God, die een pijler en fundament van de waarheid is (1 Tim. 3:15). Wie zijn overtredingen BELIJDT EN NALAAT, die vindt ontferming (Spr.28:13).

Besmetting

Wanneer “uitgevoegde” mensen contact hebben met – veelal zwakkere – broeders en zusters (vaak zoeken ze juist die op om kwalijke invloed aan te wenden, of begrip te krijgen!), dan is het verstandig om – terwille van die broeders en zusters – bijvoorbeeld hun kringleider nader te informeren. Deze kan hen dan wijzen op het gevaar van verkeerde invloed en hen ervoor waarschuwen dat “slechte omgang goede zeden bederft” (1 Kor.15:33-34).

Toch kan er ook door goedwillende gelovigen soms gemakkelijk kritiek geuit worden op de leiding van de gemeente, die meestal op emotionele argumenten is gestoeld, maar waarbij men vaak tekortschiet in achtergrondkennis, doorzicht in de situatie en in helder geestelijk onderscheidingsvermogen. De gave van onderscheiding van geesten hebben we broodnodig en zal zich dienen te ontwikkelen in onze gemeenten!

Hoop houden voor ALLEN!

Wanneer het er met sommigen in de zichtbare wereld slecht uitziet, blijf hen in de onzichtbare wereld claimen voor het Koninkrijk van God en strijd NOOIT tegen mensen van vlees en bloed, maar in de geestelijke wereld tegen de belagende boze geesten, die mensen infiltreren en waar ze de kans krijgen penetreren (=binnendringen).

Blijf niettemin geloven in: “zolang er leven is, is er hoop” (voor ELK mens!), al ziet het er NOG zo duister uit. In dat prachtige woordje “NOG” zit een kolossale hoop verborgen voor de gebonden mens, en/of de uit de gemeente gevoegde mens!

Maar dit neemt de ernst van openbare zonden niet weg. Die mogen niet in de gemeente gehandhaafd blijven en getolereerd worden. Daarom blijft gelden het scherpe zwaard van scheiding: “doe wie niet deugt uit uw midden weg”! (1 Kor.5:13).

Paulus’ voortdurende motivatie was: “Met een ijver van God WAAK ik over u, want ik heb u verbonden aan één man, om u als een reine maagd aan Christus voor te stellen” (2 Kor.11:2).

De “bal” terugspelen naar onszelf

We hebben gezien dat het wezenlijk is te (onder)scheiden tussen goed en kwaad . Paulus roept ons op: “en neemt geen deel aan de onvruchtbare werken der duisternis, maar ontmasker ze veeleer” (Efeze 5:11). Het heeft echter geen zin als we grote woorden hebben over de zonden van anderen, als we niet allereerst toezien op onszelf en daarom zegt hij in hetzelfde verband: “ziet dus nauwlettend toe hoe gij wandelt…” (Efeze 5:15). Paulus deed voortdurend aan zelfdiscipline (1 Cor.9:27).

We willen daarbij ook nog herinneren aan twee apostolische woorden, die wat de discipline en de tucht betreft allereerst de vinger leggen bij onszelf en ons eigen leven, namelijk Gal.6:1 “…helpt gij die geestelijk zijt, hem terecht in een geest van zachtmoedigheid, ZIENDE OP UZELF; GIJ MOCHT OOK EENS IN VERZOEKING KOMEN” en 1 Kor.10:12: “DAAROM, WIE MEENT TE STAAN, ZIE TOE DAT HIJ NIET VALLE”. Laten we zacht zijn in onszelf, maar moedig in God, kortom: zachtmoedigheid leren. Doen we dit dan wandelen we in de zachtmoedigheid en nederigheid van hart, die we meer en meer van onze Meester Jezus Christus willen leren! (Matth.11:29).

Jildert de Boer

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *