Het Israël naar het vlees en het Israël van God

Visie op het Joodse volk en op de Gemeente van het Nieuwe Verbond

In het onderstaande wil ik een verwerking in Bijbelstudie weergeven van een gezonde en evenwichtige kijk op het Joodse volk en de gemeente van het Nieuwe Verbond. Daarmee willen we op een liefdevolle manier het gesprek voeren over dit heikele onderwerp. Om een fundamentele onderbouwing vanuit de Bijbel te geven zal ik hierbij veel Schriftplaatsen aanhalen.

Uitersten

Over dit onderwerp bestaan vele misverstanden van het ene uiterste (de ultra-vervangingsleer: alle zegeningen zijn voor de kerk en alle vloeken voor de Joden) tot het andere uiterste (de ultra-natuurlijke visie: vrijwel alles wat het Israël in het Midden-Oosten doet, is goed, omdat het immers het volk van God zou zijn). Er heerst een grote verwarring op het gebied van Israël-visies. Waarschijnlijk zijn er minstens een stuk of zes zienswijzen op Israël met binnen elke visie nog variaties. We willen daarom veel uit het Woord citeren, om tot opheldering van deze kwestie te komen, voor zover ons licht reikt.

Tussenmuren afbreken tussen Joden en heidenen

“Want Hij is onze vrede is, die de twee één heeft gemaakt en de tussenmuur, die scheiding maakte, de vijandschap heeft weggebroken, doordat Hij in zijn vlees de wet der geboden, in inzettingen bestaande, buiten werking gesteld heeft, om in Zichzelf vrede makende, de twee tot één nieuwe mens te scheppen, en de TWEE TOT EEN LICHAAM VERBONDEN, weder met God te verzoenen door het kruis, waaraan Hij de vijandschap gedood heeft. En bij zijn komst heeft Hij vrede verkondigd aan u die veraf waart (heidenen), EN vrede aan hen, die dichtbij waren (Joden), want door Hem hebben wij beiden in één Geest de toegang tot de Vader” (Ef. 2:14-18).

In dit verband gaat het in eerste instantie om omver halen van de tussenmuur tussen Jood en heiden! Aan het kruis heeft Hij de vijandschap gedood en voor Joden en heidenen verzoening met de Vader bewerkt. De heidenen, die de besnijdenis naar het vlees (Ef. 2:11) en de wet der geboden niet hadden (Ef. 2:15), zijn thans in Christus Jezus door het bloed van Christus dichtbij gekomen (Ef. 2:13). Zij waren uitgesloten van het burgerrecht Israëls en vreemd aan de verbonden der belofte (Ef. 2:12). Maar nu kon van de in Christus gelovige heidenen worden gezegd: “Zo zijt gij dan geen vreemdelingen en bijwoners meer, maar medeburgers der heiligen en huisgenoten Gods” (Ef. 2:19).

Er was voorheen een stenen muur tussen het tempelplein van de Joden en de voorhof der heidenen. Nu Christus het einddoel van de wet was geworden, tot gerechtigheid voor EEN IEDER die gelooft (Rom. 10:4) verloor deze muur haar functie in het apart stellen van de uitverkoren positie van het volk Israël in het Oude Verbond. Het Nieuwe Verbond is ingewijd in Jezus’ bloed dat voor ons vergoten is, zoals wij gedenken in het avondmaal. Allen die deel hebben aan het bloed van Christus zijn kinderen van God en behoren tot het ware, nieuwe volk van God: gelovige Joden en gelovige heidenen samen. “En bij Zijn komst heeft Hij vrede verkondigd aan u, die veraf waart, EN vrede aan hen die dichtbij waren; want door Hem hebben wij beiden in één Geest de toegang tot de Vader” (Ef. 2:17-18).

Geen onderscheid meer tussen Jood en heiden

Op meerdere plaatsen toont de apostel de gelijkschakeling in Christus door het geloof van Joden en heidenen:

  • “Thans is echter buiten de wet om gerechtigheid Gods openbaar geworden, waarvan de wet en de profeten getuigen, en wel gerechtigheid Gods door het geloof in (Jezus) Christus, voor ALLEN die geloven; want er is geen onderscheid” (Rom. 3:21-22).
  • “Want er is GEEN ONDERSCHEID tussen Jood en Griek. Immers, één en dezelfde is Heer over ALLEN, rijk voor ALLEN die Hem aanroepen” (Rom. 10:12).
  • In Hand. 15:11 staat: “Maar door de genade van de Here Jezus geloven wij behouden te worden op dezelfde wijze als zij” en daar lezen we weer het begrip “zonder onderscheid” te maken tussen ons en hen (Hand. 15:9).
  • In Kol. 3:11 zegt Paulus dat er geen onderscheid is tussen Jood en Griek…maar alles en in allen is Christus.
  • Dat geldt ook voor het allen (zonder onderscheid!) door EEN Geest tot EEN lichaam gedoopt zijn, hetzij Joden, hetzij Grieken… en het allen met EEN Geest gedrenkt zijn (1 Kor. 12:13).
  • Voorts lezen we: “Want gij zijt ALLEN zonen van God, door het geloof in Christus Jezus. Want gij allen, die in Christus gedoopt zijt, hebt u met Christus bekleed. Hierbij is geen sprake van Jood of Griek, van slaaf of vrije, van mannelijk of vrouwelijk; gij ALLEN zijt immers één in Christus Jezus. Indien gij nu van Christus zijt, DAN zijt gij zaad van Abraham en naar de belofte erfgenamen” (Gal. 3:26-29).

Het ware nageslacht van Abraham

Abraham kon op die manier een vader zijn van de onbesneden gelovigen en een vader van de besnedenen, voor hen namelijk die niet alleen uit de besnijdenis zijn, maar die treden in het voetspoor van zijn geloof (Rom. 4:11-12). “Want niet door de wet had Abraham of zijn nageslacht de belofte, dat hij een erfgenaam der wereld zou zijn, maar door gerechtigheid van het geloof“ (Rom. 4:13).

Abraham’s zaad, dat is Christus (Gal. 3:16) en allen die in Christus zijn (Gal. 3:29). Het criterium is steeds: “uit het geloof zijn” (Gal. 3:7,9; vergelijk Rom. 4:16). “Want besneden zijn, of niet besneden zijn betekent NIETS, maar of men een NIEUWE SCHEPPING is en allen, die zich naar die regel zullen richten – vrede en barmhartigheid kome over hen: zij toch zijn het Israël Gods (Gal. 6:15-16 NBG en Vert. Brouwer), namelijk in Christus (2 Kor. 5:17).

Lukas, de schrijver van het boek Handelingen, haalt aan dat God tegen Abraham zei: “En in uw nageslacht zullen alle stammen der aarde gezegend worden” en zegt vervolgens: “God heeft in de eerste plaats voor u (de Joden en in tweede instantie voor ons heidenen) Zijn Knecht doen opstaan en Hem tot u gezonden, om u te zegenen door een ieder uwer af te brengen van zijn boosheden” (Hand. 3:25-26). Door Zijn opstandingskracht is overwinning op de zonde, het afgebracht worden van je boosheden, dus mogelijk!

 

Het heil is voor Jood en heiden gelijk: langs dezelfde weg

 

De conclusie van deze Schriftgedeelten is dat de weg voor Joden en heidenen gelijk is in het Nieuwe Verbond en daarom trad Paulus zo op: “Joden EN Grieken betuigende zich te bekeren tot God (dus niet dat voor Joden zou gelden: “de Vader hebben zij al”) en te geloven in onze Here Jezus” (Hand. 20:21). God erkennen als Schepper en Wetgever is onvoldoende. Paulus verkondigt het evangelie als een kracht van God tot behoud voor een ieder die gelooft, eerst voor de Jood, maar ook voor de Griek (Rom. 1:16).

Onze God is niet de god die de Zoon, Jezus Christus niet erkent als zodanig, zoals bij Allah het geval is, of de God van mensen, die Jezus Christus niet als Zoon van God erkennen en belijden, zoals bij Joden vaak het geval is. Wij horen over ‘de God van Israël’ op een oud-testamentische wijze, want 90% van de huidige bevolking van de staat Israël is atheïst. De ware God is de Vader van Jezus Christus! Deze God kent men over het algemeen niet, Messias-belijdende Joden echter wel! Deze Christen-Joden zijn één met Palestijnse christenen!

 

Het heil is niet VAN de Joden, wel UIT de Joden (Joh. 4:22) en uit hen is wat het vlees betreft de Christus (Rom. 9:5), maar de ure komt en is nu, dat de waarachtige aanbidders de Vader zullen aanbidden in geest en in waarheid; want de Vader zoekt zulke aanbidders (Joh. 4:23) en het gaat daarbij niet meer om zichtbare, aardse heiligdommen en speciale plaatsen (Joh. 4:20-24, vergelijk Hand. 7:48; Hand. 17:24).

Is Christus een Jood? Ja en nee! Ja, dat was Hij. Nee, dat is Hij niet meer. Want Paulus schrijft: “Indien wij al Christus naar het vlees (als Jood naar het vlees gerekend, Rom. 9:5) gekend hebben,THANS niet meer”. Nu kennen wij Hem naar de geest, als hoofd van een nieuwe mensheid (bijv. Gal. 3:28; Ef. 2:15-16), waarbij aardse afstamming geen rol meer speelt, maar slechts het door Hem verlost zijn uit de macht der duisternis en overgebracht in het Koninkrijk van de Zoon Zijner liefde (Kol. 1:13).

 

Als Paulus spreekt over de voorwerpen van ontferming, die Hij tot heerlijkheid heeft voorbereid, dan merkt hij op: “EN DAT ZIJN WIJ, die Hij geroepen heeft, niet alleen uit de Joden, maar ook uit de heidenen” (Rom. 9:24). Eerder had hij al opgemerkt: “Of is God alleen de God van Joden? Niet ook der heidenen? Zeker, ook der heidenen” (Rom. 3:29). De gemeente van Jezus Christus bestaat uit Joden en heidenen! “Want niet allen, die van Israël (naar het vlees) afstammen, zijn Israël” (naar de geest) (Rom. 9:6). Het is een geestelijk volk, waarbinnen altijd een overblijfsel van het Joodse volk zal zijn, die ook besnedenen van hart zijn, naast vele heidenen, die naar de Geest besneden zijn (Rom. 2:28-29). “Want wij zijn de besnijdenis, die door de Geest Gods Hem dienen, die in Christus Jezus roemen en niet op vlees vertrouwen” (Fil. 3:3).

 

Enkele noties uit Romeinen 11: de ‘tussenentingsvisie’

 

Velen hebben het over een terugkeer naar de ‘Joodse wortels’. Romeinen 11 heeft het over de ene, edele olijfboom met als saprijke wortel Christus (de wortel en het geslacht van David, de blinkende morgenster – Openb. 22:16, vergelijk Openb. 5:5; Jes. 11:1,10; Rom. 15:12), waarbij de in Christus gelovige Joden de takken zijn en de heidenen als wilde loten zijn tussengeënt (Rom. 11:17).

De ongelovige Joden zijn als takken weggebroken, maar dat is niet iets waarom wij als heidenen ons hoogmoedig zouden moeten opstellen ten opzichte van hen, omdat wij – als wij het niet ernstig nemen – eveneens weggekapt zouden kunnen worden (Rom. 11:19-22, vergelijk Joh. 15:6).

De voorwaarde voor de Joden om opnieuw geënt te worden is geloof in Christus, zoals we in het volgende vers zonneklaar lezen: “Maar ook zij zullen, wanneer (voorwaarde!) zij niet bij hun ongeloof blijven, weder geënt worden; God is immers bij machte hen opnieuw te enten” (Rom. 11:23).

Wij zouden dit graag ‘tussenentingsvisie’ noemen! Het is absoluut geen ‘vervangingstheologie’ of de Gereformeerde ‘schijngeestelijk Israël’-gedachte, waarbij men bij natuurlijke kinderen de kinderdoop in plaats van de besnijdenis stelde en de zondag als rustdag in plaats van de natuurlijke sabbat van Israël in het Oude Verbond. Het Nieuwe Verbond leert immers de geestelijke besnijdenis van het hart (Kol. 2:11-12; Rom. 2:28-29; Fil. 3:3) en de innerlijke, geestelijke sabbatsrust (Kol. 2:16-17; Hebr. 4:6-11).

 

Gods beloften zijn verbonden met bekering

Overal in de Bijbel geldt het principe dat Gods zegen pas volgt op de bekering van Israël. Noch in 1948 (de stichting van de staat Israël), noch in 1967 (de zesdaagse oorlog met de verovering van geheel Jeruzalem) vond er bekering tot God door geloof in Jezus Christus plaats. We tippen hierbij enkele treffende teksten in het Oude Testament aan:

 

  • Deut. 7:9 “…opdat gij zoudt weten, dat de Here. uw God, de enige God is, de trouwe God, die het verbond  en de goedertierenheid houdt JEGENS WIE HEM LIEFHEBBEN EN ZIJN GEBODEN ONDERHOUDEN, tot in duizend geslachten…”
  • Deut. 30:2-3 “En wanneer (voorwaarde!) gij u dan tot de Here, uw God, bekeert en naar Zijn stem luistert overeenkomstig alles wat ik u heden gebied, gij en uw kinderen, met geheel uw hart en met geheel uw ziel –dan zal de Here, uw God, in uw lot een keer brengen en Zich over u erbarmen; Hij zal u weer bijeenbrengen uit al de volken, naar wier gebied de Here, uw God, u verstrooid heeft”. En vers 10: “wanneer (conditie!) gij naar de stem van de Here, uw God, luistert door Zijn geboden en inzettingen te onderhouden, die in dit wetboek geschreven staan; wanneer (!) gij u tot de Here, uw God, BEKEERT met geheel uw hart en met geheel uw ziel”.
  • In Neh. 1:5,8-9 zien wij opnieuw dat Nehemia uitspreekt dat God “Het verbond en de goedertierenheid gestand doet jegens hen die U liefhebben en uw geboden onderhouden…”. In vers 8 en 9 staat: “Doch gedenk aan het woord dat Gij aan uw knecht Mozes voorgehouden hebt: Maar pleegt gij trouwbreuk, dan zal Ik u onder de volken verstrooien.  Maar, bekeert gij u tot Mij en onderhoudt gij naarstig Mijn geboden – al waren uw verdrevenen aan het einde des hemels, Ik zal hen vandaar vergaderen en hen brengen naar de plaats die Ik verkoren heb, om daar Mijn naam te doen wonen”.
  • In Dan. 9:4 zien wij de schuldbelijdenis van Daniël voor het volk en dan lezen wij opnieuw over “God, die vasthoudt aan het verbond en de goedertierenheid jegens hen die U liefhebben en Uw geboden bewaren”.

Daaraan kunnen we de volgende twee Schriftgedeelten nog toevoegen:

 

  • Jer. 3:12-13: “Ga heen en roep deze woorden uit naar het noorden en zeg: keer weder Afkerigheid Israël, luidt het woord des Heren, Ik zal u niet donker aanzien, want Ik ben genadig, luidt het woord des Heren, Ik zal niet altoos blijven toornen. Alleen, erken uw ongerechtigheid, dat gij van de Here, uw God, zijt afgevallen en uw gangen gericht hebt naar de vreemden onder elke boom, en naar Mijn stem niet hebt gehoord, luidt het woord des Heren”.
  • Mal. 3:7: “Van de dagen uwer vaderen af zijt gij afgeweken van Mijn inzettingen en hebt ze niet onderhouden. Keert terug tot Mij, dan zal Ik tot u terugkeren, zegt de Here der heerscharen. En dan zegt gij: In welk opzicht moeten wij terugkeren?”

Houdt God er twee volken op na?

 

Het probleem dat naar voren treedt, is dat zovele christenen het huidige volk der Joden naar het vlees in het land Israël – al zijn zij zonder Christus – beschouwen als het ‘volk van God’. Zijn er dan twee volken van God? Sommigen menen dat God werkt met twee volken – de gemeente van Christus EN Israël in het Midden-Oosten – die ieder apart van elkaar een eigen plan hebben en een eigen weg gaan. Dit brengt grote verwarring!

De conclusie daaruit is: dan richt je de tussenmuur weer hoog op, die door het kruis van Christus was weggebroken, waardoor de in Christus gelovige rest van de Joden met de tussenenting van de in Christus gelovige heidenen samen de gemeente van Christus konden vormen. Deze tussenenting mag ons wel bescheiden maken, in plaats van een arrogante houding aan te nemen, die een Jood nooit tot jaloersheid kan verwekken, wat toch de bedoeling is! (Rom. 11:14).

 

Tot jaloersheid verwekken

 

Er blijft hoop voor de Joden, als een hemelse levenswandel van de gemeente hen tot naijver, tot jaloersheid verwekt! Het probleem daarbij is, dat het zogenaamde christendom – dat is iets heel anders dan christenen die ‘van boven geboren’ zijn en dit op aarde uitleven – veel stuk heeft gemaakt in haar houding naar het Joodse volk.

Helaas heeft de (on)christelijke verdeeldheid van christenen door de geschiedenis heen, in een flagrant contrast met het gebed om eenheid van Jezus in Johannes 17, geen goed getuigenis achtergelaten bij het Joodse volk, waarbij zij geroepen en verlokt zouden kunnen worden door de heerlijkheid van het verlossende evangelie van Jezus Christus. De superieure houding van sommige individuele christenen, of van sommige christelijke organisaties of kerken heeft evenmin positief bevruchtend gewerkt.

Als nevenverschijnsel in haar ontwikkeling naar het volle zoonschap zal de gemeente het natuurlijke volk der Joden slechts kunnen verlokken en opwekken uit de doden, als sommige Joden daadwerkelijk de heerlijkheid van God tevoorschijn zien komen in de gemeente. In die zin geloven wij ook dat in de eindtijd naast vele anderen uit alle volken ook talrijke Joden worden gered door zich te bekeren (Ps. 14:7; Ps. 24:6; Jes. 59:20). Het overblijfsel van Israël zal een grote schare zijn (Jer. 31:7-8). Wat een hoop! Wij hebben daarom een zendingsroeping, om ook Joodse mensen te winnen, opdat God – na hun verharding – Zich over hen ontfermt, wanneer zij niet bij hun ongeloof in Jezus Christus blijven.

 

Takken, die zijn weggebroken: waarschuwing voor ons

 

Dat mag ons die in Christus geloven wel ootmoedig of nederig maken en houden. “Gij zult dan zeggen: er zijn takken weggebroken, opdat ik als loot geënt zou worden. Goed! Zij zijn om hun ongeloof weggebroken en gij staat door het geloof. Wees niet hoogmoedig, maar vrees! (heb ontzag voor God, NBV). Want indien God de natuurlijke takken (het volk Israël) niet gespaard heeft, Hij zal ook u niet sparen. Let dan op de goedertierenheid van God en Zijn gestrengheid: over de gevallenen gestrengheid, maar over u goedertierenheid van God, indien gij bij de goedertierenheid blijft (als u tenminste trouw blijft aan Zijn goedheid, NBV); anders zult ook gij weggekapt worden” (Rom. 11:19-22). Een ernstige waarschuwing en aansporing voor ons!

 

De vervulling van de profetische beloften uit het Oude Verbond

 

Waaraan dachten de profeten van het Oude Verbond? “Naar deze zaligheid hebben gezocht en gevorst de profeten, die van de voor u bestemde genade geprofeteerd hebben, terwijl zij naspeurden op welke of hoedanige wijze de Geest van Christus in hen doelde, toen Hij vooraf getuigenis gaf van al het lijden, dat over Christus zou komen, en van al de heerlijkheid daarna. Hun werd geopenbaard dat zij niet zichzelf, maar u dienden met die dingen, welke u thans verkondigd zijn bij monde van hen, die door de heilige Geest, die van de hemel gezonden is, u het evangelie hebben gebracht, in welke dingen zelfs engelen begeren een blik te slaan” (1 Petr. 1:10-12). “Want hoevele beloften Gods er ook zijn, in Hem is het: Ja; daarom is ook dor Hem het: Amen, tot eer van God door ons” (2 Kor. 1:20). De beloften van God vinden hun vervulling in Christus en vanuit Christus.

 

Elke Jood heeft (de weg van) Christus nodig!

 

Er zijn geen beloften van God buiten Christus om (in Christus zijn ze: JA en AMEN) in het Nieuwe Verbond (2 Kor. 1:20) voor het natuurlijke volk der Joden, want onze God is de Vader van Jezus Christus. Zij die in Christus geloven en langs Zijn weg tot de Vader gaan – ongeacht hun natuurlijke afstamming – behoren tot het ene volk van God! Bij het ingaan in het Koninkrijk der hemelen telt geen aardse afkomst, maar alleen wedergeboorte, of tewel een nieuwe schepping zijn! “Want noch het besneden zijn heeft enige waarde noch het onbesneden zijn, maar een nieuwe schepping. En moge op alle die zich door deze regel laten leiden, vrede rusten en barmhartigheid: zij toch zijn het Israël Gods” (Gal. 6:15-16, Vertaling Brouwer). Men kan dit aanduiden als het ‘Israël van God’, het ‘Israël naar de geest’, of het ‘hemelse Israël’. Het ‘natuurlijke Israël’ wordt het ‘Israël naar het vlees’ of in andere vertalingen ‘het aardse Israël’ genoemd (1 Kor. 10:18). “Want niet allen die van (natuurlijk) Israël afstammen, zijn (geestelijk) Israël” (Rom. 9:6).

Bij de Romeinse (heidense) hoofdman verwonderde Jezus Zich en zei: “Voorwaar, Ik zeg u, bij niemand in Israël heb ik een zó groot geloof gevonden. Ik zeg u, dat er velen zullen komen van oost en west en zullen aanliggen Met Abraham en Isaak en Jakob in het Koninkrijk der hemelen; maar de kinderen van het Koninkrijk (dat zijn de Joden) zullen uitgeworpen worden in de buitenste duisternis; daar zal het geween zijn en het tandengeknars” (Matt. 8:10-11).

Jezus sprak: “Daarom zeg Ik u, dat het koninkrijk Gods van u zal weggenomen worden en het zal gegeven worden aan een volk, dat de vruchten daarvan opbrengt” (Matt. 21:43). Dat is wat Gods herstelplan beoogt: “opdat thans door middel van de gemeente (bestaande uit gelovige Joden en heidenen) aan de overheden en machten in de hemelse gewesten de veelkleurige wijsheid Gods bekend zou worden” (Ef. 3:10).

Er is voor de Joden geen speciale weg buiten Christus om: “ALLEN zullen de Zoon eren, gelijk zij de Vader eren. Wie de Zoon niet eert, eert ook de Vader niet, die Hem gezonden heeft” (Joh. 5:23). “Zij dan zeiden tot Hem: Waar is Uw Vader? Jezus antwoordde: Noch Mij, noch Mijn Vader kent gij: Indien gij Mij kendet, zoudt gij ook Mijn Vader kennen” (Joh. 8:19). Voorts: “Indien God uw Vader was, zoudt gij Mij liefhebben, want Ik ben van God uitgegaan en gekomen; want ik ben niet van Mijzelf gekomen, maar Hij heeft Mij gezonden” (Joh. 8:42). “Wie Mij haat, haat ook mijn Vader” (Joh. 15:23). Tegenover de Farizeeën die zo prat gingen op hun leuze “wij zijn Abraham’s nageslacht” (Joh. 8:33) sprak Jezus onder andere: “Indien gij kinderen van Abraham zijt, doet dan de werken van Abraham” (Joh. 8:39) en Hij stelde hun geestelijke oorsprong aan de kaak: “Gij hebt de duivel tot vader en wilt de begeerten van uw vader doen” (Joh. 8:44). Jezus zei over Zichzelf: “Uw vader Abraham heeft zich erop verheugd mijn dag te zien, en hij heeft die gezien en zich verblijd” (Joh. 8:56). Toen Johannes de Doper zag, dat vele van de Farizeeën en Sadduceeën tot de doop kwamen, zeide hij tot hen: Adderengebroed, wie heeft u een wenk gegeven om de komende toorn te ontgaan? Brengt dan vrucht voort de aan de bekering beantwoordt; en beeldt uzelf niet in dat gij bij uzelf kunt zeggen: Wij hebben Abraham tot vader, want God is bij machte uit deze stenen Abraham kinderen te verwekken” (Matt. 3:7-9).

Men zegt wel over het Joodse volk: “de Vader kennen zij al”, maar er staat duidelijk: “IEDER die de Zoon loochent, heeft ook de Vader niet. Wie de Zoon belijdt, heeft ook de Vader” (1 Joh. 2:23). ”Een ieder die verder gaat en niet blijft in de leer van Christus, HEEFT GOD NIET; wie in die leer blijft, deze heeft zowel de Vader als de Zoon” (2 Joh.9).

Paulus was afgezonderd van zijn moederschoot, dat wil zeggen: (de geestelijke navelstreng) van het Jodendom, om Christus te winnen (Gal. 1:15; Fil. 3:4-9).

 

De ware Jood en de echte Israëliet

 

De zogenaamde besnijdenis, die werk van mensenhanden aan het vlees is (Ef. 2:11) en de aardse, schaduwachtige sabbat (Kol. 2:16-17) zijn niet voldoende, maar de blijvende sabbat, de ware rust in Christus (Hebr. 4:3,8-11). “Want niet hij is een Jood, die het uiterlijk is en niet dat is besnijdenis, wat uiterlijk, aan het vlees geschiedt” en de ware besnijdenis naar het hart, naar de Geest, maken iemand tot een ware Jood in het verborgene, een echte Godlover in de ware zin van het woord. Dan komt zijn lof niet van mensen, maar van God! (Rom. 2:28-29). Dit schreef Paulus aan de gemeente in Rome, die bestond uit in Christus gelovende Joden en heidenen.

In Openb. 2:9 en Openb. 3:9 wordt echter gesproken over Joden, die zeggen dat ze Joden zijn (en dat zijn ze wat aardse afstamming betreft), maar het (geestelijk) niet zijn, maar een synagoge des satans. In het Oude Verbond komt men ook passages tegen die wel de naam Israël weergeven, maar het wezen om Israël (= strijder Gods) te zijn missen. We geven een voorbeeld uit Jesaja 48:1-2: “Hoort dit, gij huis van Jakob, die u noemt met de naam Israël en die uit de wateren van Juda voortgekomen zijt; die zweert bij de naam des Heren en die de God van Israël belijdt – maar niet in waarheid en niet in gerechtigheid – ja, zij noemen zich naar de heilige stad en steunen op de God van Israël; Here der heerscharen is zijn naam.”

De keerzijde van het echte wordt door Jezus duidelijk aangegeven bij de roeping van Nathanaël is: “Zie, werkelijk een Israëliet, in wie geen bedrog is” (Joh. 1:48, HSV).

 

Liefde voor Jood, Palestijn en Arabier

 

Sommigen zeggen dat de christelijke gemeente 10% van hun inkomsten moeten geven aan het land en volk Israël. De liefde voor dit oude volk is niet verkeerd – zelfs zij die de zogenoemde ‘vervangingstheologie’ aanhingen, hebben in de oorlog vele Joodse onderduikers verborgen – maar dat geeft en heeft geestelijk geen streepje meer voor. Zij zijn in het Nieuwe Verbond gelijk aan alle andere volken, want er is geen aanzien des persoons bij God en in het Nieuwe Verbond gaat het niet om aardse afstamming, maar om een van boven geboren worden. Bij ‘Open Doors’ heeft men een enorme liefde voor landen, die (bijna) gesloten zijn voor het evangelie als Noord-Korea, Iran, Saoedi-Arabië en Soedan en dat is geweldig!

 

Zowel Jood als Palestijn als Arabier en alle volken: ze hebben allemaal Jezus nodig! Buiten Jezus zijn zij mensen die door ongeloof verloren gaan. Christen-Palestijnen en Messias-belijdende Joden vinden elkaar echter in Christus!

De scheidslijn van zegen en vloek loopt bij: “Wie in de Zoon gelooft, heeft eeuwig leven, doch wie aan de Zoon ongehoorzaam is, zal het leven niet zien, maar de toorn Gods blijft op hem” (Joh. 3:36), dat wil zeggen: hij wordt prijsgegeven aan de machten der duisternis, die hij dient.

 

Geen natuurlijke, aardse, zichtbare zaak

 

Velen spreken nog steeds op oud-testamentische wijze over een ‘Heilig Land’ met een heilige stad en een (te herbouwen) heilige tempel. In het Nieuwe Verbond gaat het niet meer om zichtbare heiligdommen en speciale, aardse plaatsen, maar zoekt God aanbidders, die Hem aanbidden in geest en in waarheid (Joh. 4:20-24). Hij zoekt beslist geen bidders, die briefjes in de klaagmuur van het oude Jeruzalem schuiven.

 

Herstel van het koningschap van Israël?

 

In Hand. 1:6-7 lezen we een dringende vraag van de discipelen aan Jezus: “Here, herstelt Gij in deze tijd het koningschap voor Israël? Hoe kunnen wij deze vraag plaatsen?

 

  • De discipelen verwachten blijkbaar een direct goddelijk ingrijpen, een verkeerde voorstelling van zaken.
  • Zij hadden geen oog voor de hemelvaart, die zo meteen zou plaatsgrijpen, maar veronderstelden dat Jezus bij hen zou blijven om een aards koningschap te aanvaarden, een koningschap als eens David had.
  • Het koninkrijk was bij hen Joods-nationalistisch van aard.
  • Ze verwachtten een rijk van politieke aard.

Uit Jezus’ antwoord blijkt wel dat de vraag van de discipelen is nu niet relevant is, maar dat zij eerst een werkzaam aandeel in dat koninkrijk zullen hebben met het ontvangen van kracht van de heilige Geest en het prediken/getuigen van het evangelie, beginnende te Jeruzalem en via Judea en Samaria tot aan het uiterste der aarde. Abraham zou een erfgenaam der wereld zijn (Rom. 4:13). De heilige Israëls zal God der ganse aarde genoemd worden (Jes. 54:5). Het spreken van Jezus in zijn 40 dagen bijbelstudies over ‘al wat het koninkrijk Gods betreft’ ging over een geestelijk Koninkrijk, dat niet van deze wereld is (Joh. 18:36). Dit antwoordde Jezus aan Pilatus op de vraag of hij de koning der Joden was. Jezus bestijgt met hemelvaart de geestelijk troon in de hemel. De komst van het koninkrijk op aarde vangt aan met het uitstorten van de kracht van de heilige Geest. In aanvang is dat komende Koninkrijk al binnenin ons (Luk. 17:20-21, HSV). In 2 Tim. 4:18 wordt gesproken over een hemels Koninkrijk (vergelijk Kol. 1:13; 1 Tess. 2:12; 1 Kor. 4:20; Rom. 14:17).

 

De Brits-Israëlleer

 

Het gaat niet meer om ‘ras, bloed en bodem’ in het Nieuwe Verbond of het Koninkrijk der hemelen, zoals we dit ook sterk zien bij de zgn. ‘Brits-Israël’-leer waarbij men de verdwenen ‘tien stammen’ bij voorkeur projecteert in de Angelsaksische wereld. Het Britse koningshuis op aarde is dan het verlengstuk van de letterlijke, stoffelijke troon van David. In deze visie is bijvoorbeeld Nederland Zebulon en Friesland Issaschar, Denemarken de stam Dan, Engeland Efraïm en Amerika de stam Manasse.

In de Brits-Israël-leer wordt het blanke ras bevoorrecht en pleegt men in wezen rassendiscriminatie op grond van het al dan niet horen tot de verdwenen ‘tien stammen van Israël’. Waar deze stammen zich zouden bevinden, is bovendien zeer speculatief.


Een zichtbare tempel is niet langer relevant: het gaat om een geestelijke tempel in het Nieuwe Verbond

 

Als er al een stenen tempel in Israël zal worden gebouwd, waarin schaduwachtige offers naar het Oude Verbond worden gebracht, dan is dat niet van waarde voor hen die bij het grote, eens voor altijd volbrachte offer van Christus in het Nieuwe Verbond in Zijn bloed leven. Een zichtbare tempel op aarde is in het Nieuwe Verbond niet meer relevant en geestelijk gezien van nul en generlei waarde (Hand. 7:48-49; Hand. 17:24; Hebr. 9:1,23-24).

In het Nieuwe Verbond gaat het om een geestelijke tempel, zoals onderstaande verzen duidelijk aantonen:

 

  • Ef. 2:21-22: “In Hem wast elk bouwwerk, goed ineensluitend, op tot een tempel, heilig in de Here, in wie ook gij gebouwd wordt tot een woonstede Gods in de Geest”.
  • 2 Kor. 6:16: “…Wij toch zijn de tempel van de levende God…”.
  • 1 Petr. 2:5: “En laat u ook zelf als levende stenen gebruiken voor de bouw van een geestelijk huis”.
  • Hebr. 3:6 “Zijn huis, dat zijn wij…”.

In dit geestelijke licht gezien is het vreemd als men de betekenis van de ‘tempel’ in 2 Tess.2:4 en Openb. 11:1-2 weer op een natuurlijke wijze gaat uitleggen als een herbouw van de aardse, stenen tempel in het oude Jeruzalem. De betekenis van de tempel doelt overal in het Nieuwe Verbond op de gemeente. De antichrist dringt die gemeente binnen en kan het Babylonische voorhofschristendom (de grote hoer) innemen.

 

Het Jeruzalem van beneden of het Jeruzalem van boven?

 

Het aardse Jeruzalem wordt in het Nieuwe Testament helaas nauwelijks meer in positieve zin vermeld. Daarbij denken wij aan de volgende passages:

  • “Jeruzalem, Jeruzalem, dat de profeten doodt, en stenigt, wie tot u gezonden zijn, hoe dikwijls heb Ik uw kinderen willen vergaderen, gelijk een hen haar kuikens onder haar vleugels vergadert, en gij hebt niet gewild.Zie, uw huis wordt aan u overgelaten” (Matth. 23:37-38), of: “wordt aan u prijsgegeven” (Vert. Brouwer).
  • “En toen Hij nog dichterbij gekomen was en de stad zag, weende Hij over haar, en zeide: Och, of gij ook op deze dag verstondt wat tot uw vrede dient; maar thans is het verborgen in uw ogen…”. Dan kondigt Jezus de verwoesting van de stad Jeruzalem en de tempel in het jaar 70 aan en zegt Hij dat dit komt “omdat gij de tijd niet hebt opgemerkt, dat God naar u omzag” (Luk. 19:41-44).
  • Het tegenwoordige Jeruzalem is met zijn kinderen in slavernij en staat wat dat betreft op één lijn met de slavin bij wie het kind, Ismaël, naar het vlees verwekt was: Hagar, dat betekent de berg Sinaï in Arabië, die slaven baart, volgens deze diepere zin of allegorie (Gal. 4:23-25). Het tegenbeeld is Sara, die Isaäk kreeg, het kind der belofte en schrijft Paulus aan de gemeente van Galaten: en gij, broeders zijt evenals Isaäk kinderen der belofte en kinderen van de vrije (Gal. 4:28,31). In dat verband geldt: “maar het hemelse Jeruzalem is vrij; en dat is onze moeder” (Gal. 4:26). De slotsom die je hier uit op kunt maken is dat de Joden zonder Christus, evenals de Arabieren zonder Christus vrijgemaakt dienen te worden van hun slavernij.
  • In Openbaring 11:8 wordt Jeruzalem geestelijk genaamd Sodom en Egypte en in verband met de twee getuigen wordt dan gezegd “alwaar ook hun Here gekruisigd is”. Het is geen heilige of geliefde stad meer.

We dienen ons niet te fixeren of blind te staren op het Midden-Oosten en de aardse oorlogen die daar gevoerd zijn en worden, maar veel meer de bijbelse oproep te volgen: “Bedenkt de dingen die boven zijn, waar Christus is, niet die op de aarde zijn” (Kol. 3:1-2). Paulus wekte ons op om hemels gericht te zijn! Het tegenwoordige, aardse Jeruzalem is gebonden in slavernij, maar het hemelse Jeruzalem is vrij en dat is onze moeder (Gal. 4:21-26). Wij zullen moeten kiezen waarmee we ons in de geest verbinden: met het oude Jeruzalem, dat een schaduwbeeld was, of met het nieuwe Jeruzalem, waar allen die zijn wedergeboren (uit welk volk, stam, taal of natie ook) de inwoners zijn.

 

Abraham doorwandelde al het aardse land Kanaän, maar hij wist dat dit een schaduwbeeld was van het hemelse vaderland. Hij zag al de dag van Christus en verheugde zich daarover (Joh. 8:56) en hij verlangde naar een beter, dat is een hemels vaderland (Hebr. 11:16). Abraham heeft zelf geen erfenis gehad in het land Kanaän en hij woonde er in tenten, een treffend beeld dat hij op aarde een vreemdeling en bijwoner was, want hij verwachtte destad met fundamenten, waarvan God de ontwerper en bouwmeester is (Hebr. 11:10). Uit de verte heeft hij iets gezien van het nieuwe, hemelse Jeruzalem en dit begroet (Hebr. 11:9-10,13-16) en in dit opzicht was hij in zijngeestelijk vergezicht veel verder dan menige Jood of Palestijn. Zijn visie reikte mogelijk zelfs verder dan die van een aardsgericht christen, die de “grond des Heren” (Jes. 14:1-3) nog op aarde situeert in een zogenaamd ‘Heilig Land’, in plaats van in de hemelse gewesten (of: hemelsferen, NBV) in Christus Jezus (Ef. 2:6).

 

Wij zullen het in het Nieuwe Verbond helemaal moeten hebben van en alle accent moeten leggen op het hemelse Jeruzalem, want dat is vrij en onze moeder (Gal. 4:26). Als Paulus, de schrijver van de Galatenbrief, het hemelse Jeruzalem als onze moeder aanduidt, hield dat voor hem in dat hij “van de schoot van zijn moeder afgezonderd” was (Gal. 1:16). Hij had de geestelijke navelstreng met het Jodendom verbroken, al was hij aan de voeten van Gamaliël opgeleid met nauwgezette inachtneming van de wet (Hand. 22:3), ging hij geen ogenblik te rade met vlees en bloed en vertrouwde niet op zijn vleselijke afkomst (Gal. 1:17-18; Fil. 3:3-7). Het had God behaagd Paulus door Zijn genade te roepen en Zijn Zoon IN hem te openbaren, opdat hij Hem onder de heidenen verkondigen zou (Gal. 1:16-17).

 

Wij trekken naar Sion, het heerlijke, hemelse Sion

 

Wij moeten ons niet meer fixeren op het aardse Sion (die natuurlijke berg van 740 meter hoog), maar op het hemelse Sion. “Maar gij zijt genaderd tot de berg Sion, de stad van de levende God, het hemelse Jeruzalem…” (Hebr. 12:22). “En ik zag en zie, het Lam stond op de berg Sion en met Hem honderdvierenveertigduizend op wier voorhoofden Zijn naam en de naam Zijns Vaders geschreven stonden” (Openb. 14:1).

Sion is het beeld van de gemeente van de levende God! Bergen zijn in de Bijbel beeld van geestelijke machten en krachten. De hoogste berg is de berg van het huis des Heren (Jes. 2:2). Dat wil niet zeggen, dat die berg hoger is dan de Mount Everest in de natuurlijke wereld, maar die hoogste berg Sion in de geestelijke wereld is de dragende kracht van de heilige Geest. “Waarom ziet gij afgunstig, gij veeltoppig gebergte (=beeld van de geesten der duisternis) naar de berg, die God Zich ter woning begeerde? Waarlijk de Here zal er voor eeuwig wonen” (Ps. 68:16-17).

De Bijbel spreekt over het nieuwe Jeruzalem, de heilige stad, nederdalende uit de hemel, van God (Openb. 21:2,9). Daarin is, zowel voor Joden, Nederlanders, Palestijnen, Arabieren (en mensen uit wat voor volk, stam, taal of natie ook), die in Christus geloven en Hem gehoorzamen, een plaats bereid!

Het oude, aardse Jeruzalem kon daarvan hooguit een schaduwbeeld zijn.

 

Heeft God Israël verstoten of voorgoed afgeschreven?

 

Heeft God het natuurlijke Israël dan totaal en voorgoed afgeschreven of verstoten, zoals menig kerkvader heeft gedaan op grond van de ‘vervangingstheologie’? “Volstrekt niet”, zegt Rom. 11:1, maar er is sprake van eengedeeltelijke verharding (Rom. 11:25). Die verharding is nooit volledig! “Zo is er dan ook in de tegenwoordige tijd een overblijfsel gelaten naar de verkiezing der genade” (Rom. 11:5). “Wat dan? Hetgeen Israël najaagt heeft het niet verkregen, maar het uitverkoren deel heeft het verkregen” (Rom. 11:7). Israël heeft nooit compleet afgedaan, “want de genadegaven en de roeping Gods zijn onberouwelijk” (Rom. 11:29). God zorgt er alle eeuwen door voor dat er een rest van Israël behouden wordt en Zijn verlangen is dat zij ontferming vinden. Die ontferming komt er niet als zij slechts in het land in het Midden-Oosten terugkeren, maar door innerlijke terugkeer in bekering tot God door middel van Jezus Christus.

Kan Israël vernietigd worden? “Zij zeggen: komt, laten wij hen als volk verdelgen, zodat aan de naam Israël niet meer zal worden gedacht” (Ps. 83:5). Wat zijn die zij in deze Psalm? Dat zijn zij die een listige aanslag tegen uw volk hebben gesmeed en eensgezind  hebben beraadslaagd tegen Uw beschermingen: de tenten van Edom en de Ismaëlieten, Moab en de Hagrieten, Gebal, Ammon en Amalek, Filistea met de inwoners van Tyrus (Libanon); zelfs Assur heeft zich bij hen gevoegd, zij zijn de zonen van Lot tot steun (Ps. 83:4,6-9). Merk op dat veel van deze gegevens ook overgezet kunnen worden naar de volken rondom Israël in deze tijd. Echter, nooit zal Israël vernietigd worden (Lev. 26:44-45; Deut. 4:31). Zij worden niet in de Middellandse zee gedreven, zoals velen gedreigd hebben. Het ‘ausradieren’ (uitroeien) waarvan Hitler sprak, zal nooit gelukken.

Het volk zal altijd blijven bestaan en een vorstelijk aandeel voor de gemeente opleveren, die immers bij haar begonnen is op de Pinksterdag te Jeruzalem! De naam van Israël zal nooit onder de hemel uitgewist worden (2 Kon. 14:27). God geeft hen altijd kansen tot bekering, zoals Hij ook alle einden der aarde oproept tot verlossing (Jes. 45:22).

Hoe zal de heilige Israëls genoemd worden? God der ganse aarde (Jes. 54:5). “Want vanwaar de zon opkomt tot waar zij ondergaat, is Mijn naam groot onder de volken, allerwegen wordt Mijn naam reukwerk gebracht en een rein spijsoffer, want groot is Mijn naam onder de volken, zegt de Here der heerscharen” (Mal. 1:11).

 

Gemeente uit Joden en heidenen in Christus

 

Niet de gemeente verving Israël, dat is een misverstand, maar Israël (dat wil zeggen: de gelovige kern ervan) ruimde in haar rijen een plaats in voor de gelovigen uit de heidenen! Nooit zal God Israël in zijn geheel afschrijven of verstoten, zoals jammer genoeg diverse kerkvaders in hun onwetendheid gedaan hebben. Er blijft sprake van het natuurlijke, aardse Israël naar het vlees (1 Kor. 10:18). Daarnaast is er een Israël van God (Gal. 6:16), naar de geest, dat bestaat uit hen die van boven geboren zijn, die een hemels burgerschap (Fil. 3:20) hebben, waarbij het belang van aardse nationaliteit vervalt.

 

Altijd biedt Hij iedere Jood de mogelijkheid zich te bekeren en te geloven in Zijn Zoon Jezus Christus als Verzoeningsoffer voor hun zonden en Hem te aanvaarden als hun Heer! Het gelovige overblijfsel uit het Joodse volk vormt samen met de heidengelovigen, die daaraan worden toegevoegd (Ps. 87 en Jes. 44:5; vergelijk tevens Esther 8:17) GANS ISRAEL! (Rom. 11:26, vergelijk ook Jes. 45:20-25). Gans Israël is de ene kudde met de ene Herder (Joh. 10:16), waarin gelovige Joden en gelovige heidenen (dat zijn de “nog andere schapen heb Ik, die niet van deze stal zijn”) samen in Christus verenigd zijn. “Gans Israël zal behouden worden” wil absoluut niet zeggen dat er geen Jood verloren gaat, zoals enkelen menen. Slechts twee voorbeelden noem ik hier. Goddeloze koningen in Israël als Achab en vele anderen zijn verloren gegaan. Judas werd de zoon des verderfs en hij was de enige uit de Joodse discipelkring van Jezus die verloren ging (Joh. 17:12).

In de berijmde Ps. 87:3 en 4 staat treffend: “De Filistijn, de Tyriër, de Moren, zijn binnen u, o Godsstad, voortgebracht. Van Sion zal het blijde nageslacht. Haast zeggen: deez’ en die is daar geboren” en: “God zal hen zelf bevestigen en schragen, en op Zijn rol waar Hij de volken schrijft, hen tellen als in Israël ingelijfd en doen de naam van Sion’s kind’ren dragen”. Ingelijfd, dat is tot één lijf, “de twee tot één lichaam verbonden”, de twee tot één nieuwe mens in Christus geschapen (Ef. 2:15-16). In de Bijbel zelf staat: “Heerlijke dingen zijn van u te zeggen, o gij stad Gods! Rahab (Egypte) en Babel vermeld Ik als degenen die Mij kennen; zie Filistea en Tyrus (Libanon) met Ethiopië: deze is daar geboren, Hij, de Allerhoogste, bevestigt haar. De Here telt bij het opschrijven der volken: deze is daar geboren. En zij zingen bij reidans: Al mijn bronnen zijn in U”! (Ps. 87:3-7).
De stad Gods, die blijvend is, is het nieuwe Jeruzalem dat van boven neerdaalt en het is verbazingwekkend uit welke volken wij daar mensen tegenkomen.

Het gaat om de ENE olijfboom met de oorspronkelijke, natuurlijke takken en de wilde loten daartussen gevoegd, beide leven puttend uit de saprijke wortel, Jezus Christus! Beide behorend tot de Godsstad, het hemelseJeruzalem, onze moeder (Gal. 4:26), de werkelijkheid, waarvan het aardse Jeruzalem het schaduwbeeld was.

 

Bewogenheid tot ontferming

 

Laten wij bewogen zijn en ontferming betonen, opdat ook zij thans ontferming vinden (Rom. 11:31), omdat Jezus Christus, de Messias, voor de allermeesten onder hen verborgen is en zij als takken weggebroken zijn. De hoogmoedige of superieure houding van een ‘verbasterd christendom’ (Babylon) heeft veel kapot gemaakt. Men beroemde zich tegen de natuurlijke takken, in plaats van zelf te leven in de vreze des Heren. Alleen christenen met een nederige houding, die de vrucht van de Geest voortbrengen, kunnen door hun levenswandel Israël tot naijver wekken. De natuurlijke Joden kunnen alleen verlokt worden en opgewekt worden uit de doden tot het heil in Christus als Gods heerlijkheid te voorschijn komt in de gemeente die zonen van God zal openbaren. Zij moeten het leven en de liefde van Christus in ons kunnen proeven en smaken. Onze ‘tussenenting’ in de edele olijf is Gods genade en goedheid. Laten we verlangen om door God gebruikt te worden, om net als Paulus met een voortdurend hartzeer begeerde, sommigen van de Joden te behouden (Rom. 9-1-3; Rom. 10:1; Rom. 11:14).

Echter, laten wij de Palestijnen en de Arabische landen niet vergeten, want zij hebben net als een ongelovig Israël Jezus Christus nodig en we zullen niet ‘eenzijdig’ alleen voor het natuurlijke Israël bidden. Uit ALLE volk en stammen en natiën en talen zullen er mensen staan voor de troon en voor het Lam (Openb.7:9)!

Meer over het onderwerp van deze verhandeling heb ik geschreven in:

  • de brochure ‘Hoe kijken wij naar het Joodse volk’? in het perspectief van een natuurlijke of een geestelijke Israëlvisie
  • het artikel ‘Het principe: eerst voor de Jood, maar ook voor de Griek’
  • het artikel ‘Het geheimenis van Israël’

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *