Het plan van God in de tabernakel ontvouwd deel 1
Het plan van God in de tabernakel ontvouwd (1)
De weg van God in tabernakelperspectief
INLEIDING
Het woord tabernakel betekent ‘tent’ of ‘woning’. In deze mobiele, verplaatsbare tent heeft God een mooie illustratie gegeven van Christus, van de gemeente en van de weg van de christen in zijn geestelijke groei. Er zitten enorme geestelijke lessen in die ons tot zegen zijn voor ons leven.
Er valt buitengewoon veel te zeggen over allerlei tabernakelaspecten. In deze verhandeling gaat het ons om de hoofdlijn te pakken te krijgen, die ons in onze geestelijke ontwikkeling in Christus kan helpen in de praktijk .
Qua tabernakellessen heb ik met name dankbaar dingen opgestoken en op eigen wijze verwerkt van bijbelleraren als Sidney Wilson, C.J.H. Theijs, E. van den Worm, F.G. van Gessel en Hans Sales.
Al het zichtbare in de tabernakel is een afbeelding van het onzichtbare, hemelse model, zoals wij dit lezen in Hebreeën 8 en 9. Behalve uitvoerig in Exodus zien wij dat middenin de Bijbel Christus Zelf in tabernakellicht staat: “Het Woord heeft onder ons gewoond” (Joh. 1:14). Letterlijk staat daar ‘getabernakeld’. Het Griekse woord ‘skenoo’ kan betekenen: je tent opslaan of wonen. Ook in Openbaring komen we dit bij het Nieuwe Jeruzalem tegen: “Zie, de tent (tabernakel) van God is bij de mensen en Hij zal bij hen wonen, en zij zullen zijn volken zijn en God zelf zal bij hen zijn” (Openb. 21:3). In het boek Openbaring zien wij voortdurend tabernakelbeelden voorbij komen.
Belangrijk is dat Mozes mocht niet zomaar wat mocht ‘aanrommelen’ of uitvoeren wat het volk leuk of mooi vond, maar er moest nauwlettend gebouwd worden volgens Gods voorschriften naar afschaduwing van het hemelse model (Ex. 25:8-9 en 40). Het kwam aan op precieze gehoorzaamheid! Onze God is een nauwkeurige God!
Als kernteksten over de tabernakel noemen we: Exodus 25-31 en 35-40 (maar liefst 13 hoofdstukken), vooral Ex. 25:8-9 en 40; Ex. 29:45; Ex.40:34-38; Joh. 1:14; Efeze 2:21-22; Hebr. 8:1,5-6; Hebr. 9:1-10; Hebr. 10:19-22; Openb. 21:2-3. God wil wonen te midden van het volk (vergelijk Matth. 18:20), wat meer is in het Nieuwe Verbond: Hij wil in ons wonen! De ‘vet’ aangegeven teksten geven we nu weer in de Herziene Statenvertaling:
- Ex. 25:9-10 ”En zij moeten voor Mij een heiligdom maken, zodat Ik in hun midden kan wonen. Volgens alles wat Ik u zal tonen, en ontwerp van de tabernakel en een ontwerp van al zijn voorwerpen, zó moet u het maken”. In Ex. 25:10 begint dan de beschrijving van God uit gezien bij de ark in het heilige der heiligen. Wij zullen in onze weergave beginnen aan de buitenkant van het tabernakelterrein.
Belangrijk is dat Mozes niet zomaar wat mocht ‘aanrommelen’ of uitvoeren wat het volk leuk of mooi vond, maar er moest nauwlettend gebouwd worden volgens Gods voorschriften naar afschaduwing van het hemelse model (Ex. 25:8-9 en 40). Het kwam aan op precieze gehoorzaamheid! Onze God is een nauwkeurige God!
Onder de brieven is de brief aan de Hebreeën vooral aan de verhouding tussen het Oude en het Nieuwe Verbond, tussen schaduwbeeld en werkelijkheid gewijd. De tabernakelsymboliek speelt vooral in de hoofdstukken 8,9 en 10 een grote rol.
- Hebr. 8:1-2, 5-6 De hoofdzaak nu van de dingen waarover wij spreken, is dit: Zo’n Hogepriester hebben wij, Eén Die Zich heeft gezet aan de rechterhand van de troon van de Majesteit in de hemelen. Hij is een Dienaar in het heiligdom en in de ware tabernakel, die de Heere heeft opgericht en niet een mens…Deze priesters (in het Oude Verbond dus)doen dienst in een afbeelding en schaduw van de hemelse dingen, overeenkomstig een aanwijzing van God, die Mozes ontving bij het voltooien van de tabernakel. Want, zie erop toe, zegt Hij dat u alles maakt overeenkomstig het voorbeeld dat u op de berg getoond is. Nu heeft Hij echter een voortreffelijker bediening ontvangen, zoals Hij ook van een beter verbond Middelaar is: een verbond dat in betere beloften is vastgelegd”.
- Hebr. 9:1-10 “Nu had ook het eerste verbond verordeningen voor de eredienst en het aardse heiligdom. Er was immers een tabernakel ingericht en in het eerste gedeelte daarvan was de kandelaar en de tafel met de toonbroden. Dat werd het heilige genoemd. Maar achter het tweede voorhangsel was het gedeelte van de tabernakel dat het heilige der heiligen werd genoemd, met een gouden wierookvat en de ark van het verbond, die geheel met goud overtrokken was. In deze ark lagen de gouden kruik met manna en de staf van Aäron die gebloeid had, en de stenen tafelen van het verbond. En bovenop die ark waren de cherubs van Gods heerlijkheid, die het verzoendeksel overschaduwden. Over deze dingen zullen wij nu niet stuk voor stuk spreken. Dit alles was dus zo ingericht. In het eerste deel van de tabernakel gingen de priesters voortdurend binnen om de diensten te volbrengen. In het tweede deel echter ging alleen de hogepriester eenmaal per jaar binnen, niet zonder bloed, dat hij voor zichzelf offerde en voor de afdwalingen van het volk. Daarmee maakte de Heilige Geest dit duidelijk dat de weg naar het heiligdom nog niet open lag, zolang de eerste tabernakel nog in gebruik was. Deze was een zinnebeeld voor de tegenwoordige tijd. In overeenstemming daarmee werden er gaven en slachtoffers geofferd die niet in staat waren om hem die de dienst verrichtte, wat zijn geweten betreft tot volmaaktheid te brengen. Het betrof hier alleen voedsel en dranken en verscheidene wassingen, vleselijke verordeningen, die opgelegd waren tot op de tijd van de betere orde” (dat is de tijd van het herstel, NBG-vert. of tewel het Nieuwe Verbond).
De schrijver van de brief zegt: “Hierover kunnen wij nu niet in bijzonderheden treden” (Hebr. 9:5, NBG-vert.). Hij gaat er dus maar beknopt op in. Wij willen er iets meer van aanreiken, waarbij er nog heel veel meer te zeggen valt.
- Hebr. 10:19-22 “Omdat wij nu, broeders, vrijmoedigheid hebben om in te gaan in het heiligdom door het bloed van Jezus, langs een nieuwe en levende weg die Hij voor ons heeft ingewijd door het voorhangsel, dat is door Zijn vlees, en omdat wij een grote Priester hebben over het huis van God, laten wij tot God naderen met een waarachtig hart, in volle verzekerdheid van het geloof, nu ons hart gereinigd is van een slecht geweten en ons lichaam gewassen is met rein water”.
Historisch was het volk Israël volgens Exodus gelegerd aan de voet van de berg Sinaï met in het centrum de tabernakel. Het draaide om Gods tegenwoordigheid en om de gehoorzaamheid aan Hem! Vergelijk de ongehoorzaamheid bij het gouden kalf (Exodus 32). Gods tegenwoordigheid moet wijken en de consequentie van ongehoorzaamheid in het licht van Gods heiligheid, is dat Zijn toorn openbaar komt. Toorn kan volgens het woordenboek (de dikke van Dale) ook ‘verdriet’ betekenen. Het smart God als Hij ons moet overgeven aan onze eigen lusten en de machten der duisternis. God vraagt van ons gehoorzaamheid en een heilig leven: “Weest heilig, want Ik ben heilig” (Lev. 11:44-45; Lev. 19:2; Lev. 20:7; 1 Petr. 1:14-16).
Na tabernakel stenen tempel en geestelijke tempel, dat is ons aardse lichaam en het geestelijke lichaam: de gemeente
Na de tabernakel als mobiele tent kwam de tempel van Salomo en na de ballingschap de tempel van Zerubbabel, later de tempel van Herodes en nu hebben we de gemeente, het geestelijke huis met levende stenen (1 Petr. 2:5), de tempel of woonstede (tabernakel) Gods in de Geest (Ef. 2:21-22).
Nu geldt ook: “Weet je niet dat je lichaam een tempel is van de heilige Geest die IN U woont” (1 Kor. 6:19). Het heerlijke is wij van God Zijn Geest mogen ontvangen en dat wij niet wij onszelf zijn. Wij God mogen verheerlijken met ons lichaam, want wij zijn duur gekocht en betaald ( 1 Kor. 6:20). Ons lichaam wordt onze aardse tent (tabernakel) genoemd (2 Kor. 5:1-8). Als deze aardse tent, waarin wij wonen wordt afgebroken hebben (niet: krijgen) wij een gebouw van God, in de hemelen, niet met handen gemaakt, een eeuwig thuis (2 Kor. 5:1).
Volk, priesters en hogepriester: drie afdelingen
Achter de poort zie je de priesters dienen in de voorhof bij het grote, koperen brandofferaltaar, waar de mensen uit het volk offers brachten. Bij het wasvat mochten slechts de priesters, die dienst gingen doen in het heilige hun handen en voeten wassen. In de tent zelf (het heiligdom) waren twee afdelingen gescheiden door een voorhangsel. In het heilige mocht het volk niet komen, maar alleen de priesters uit de stam Levi. Op grote verzoendag (Lev. 16) ging de hogepriester niet alleen in het heilige, maar in het heilige der heiligen met het bloed ter verzoening voor het volk. Boven het heilige der heiligen zag je Gods tegenwoordigheid in de wolkkolom.
Enkele maten van de tabernakel
De lengte van het tabernakelcomplex was 100 el (50 meter), de breedte was 50 el (25 meter). Een el is ongeveer een halve meter. De omheining was 5 el hoog (twee en een halve meter, daar kon je dus niet overheen kijken) en de buitenste poort was 20 el breed (10 meter). De deur naar het heilige was slechts 10 el breed (5 meter) . Het heilige was 20 el lang (10 meter) en het heilige der heiligen was een kubus: 10x10x10 (5x5x5 m) (vergelijk het Nieuwe Jeruzalem dat ook uitgebeeld wordt als een kubus). De ark des verbond was 1,25 m. x 0,75 m. x 0,75 m. De poort was aan de oostzijde. Aan elke zijde van de tabernakel waren drie stammen gelegerd.
De wolk van God boven het allerheiligste
De wolk- en de vuurkolom, God heerlijkheid (shekinah-glorie) rustte op het heilige der heiligen (het allerheiligste). God leidde en verlichtte zijn volk! Hier van buitenaf, bij ons van binnenuit. In de voorhof was er het natuurlijke zonlicht, in het heilige het licht van de gouden kandelaar en in het heilige der heiligen scheen Gods bovennatuurlijke heerlijkheid in een duistere plaats.
Materiaal
Exodus 25:1-7 De heffing voor de tabernakel: inzameling van “iedere man wiens hart hem dringt”. Het was een vrijwillige hartezaak, geen geleur om geld! Geen afgeperste gift, niet met tegenzin of gedwongen, want God heeft de blijmoedige gever lief (2 Kor. 9:7). Het kostte bijzonder veel! Twee mannen, Besaleël en Aholiab, werden speciaal vervuld met de Geest met wijsheid, inzicht en kennis tot kunstvaardigheid! (Ex. 31:1-11). Besaleël betekent ‘in de schaduw of bescherming van God’ en Aholiab beduidt ‘tent van vader’.
Waarom werd er zoveel hout gebruikt? Het harde acaciahout of sittimhout spreekt van de mens, de mens die zonde heeft (1 Joh. 1:8). Van de mens die de machten der duisternis gehoorzaam is geweest (Efeze 2:2). Van nature is er geen hoop dat er iets moois uit ons tevoorschijn komt. Maar wat bij mensen onmogelijk is, is mogelijk bij God! God is bij machte te herstellen naar het mooie oorspronkelijke: van een puinhoop tot een paleis!
Jildert de Boer
Geef een reactie