Is Hand. 28 vers 28 een scharnier in Paulus bediening(en)?

De “zeven brieven”-verdeelsleutel aan Gods Woord getoetst

lntroductie
Wanneer wij in dit artikel de ultra- of de hyperbedelingenleer -en vooral de “zeven brieven”- visie daarbinnen- bespreken, dan ontmoeten wij een schematisch, theoretisch stelsel met veel onderscheidingen en een vorm van “Schriftdeling”.
De inhoud van deze speciale leer is vrij onbekend in christelijke kringen. Met een globale kennis van het Woord lukt het niet, om de consequenties van deze leer te verstaan. De brengers ervan hebben de bedoeling om Christus te verkondigen en kunnen naast “vreemde leringen” ook heel goede dingen zeggen.
Men denkt in Hand. 28 vers 28 de sleutel te hebben gevonden, waarmee de Schriften geopend kunnen worden en bovenal de brieven van Paulus in de juiste tijdsvolgorde worden gezet. Daarmee zou alles op zijn plaats vallen. Tegenstrijdigheden zouden opgelost worden door een scheiding in bedelingen en bedieningen aan te nemen en te hanteren.
De personen, die dit inzicht aanhangen, willen we van harte liefhebben! Inzake hun leringen plaatsen we echter kritische kanttekeningen aan de hand van de Schrift. In dit artikel zullen we indringend de mogelijke gevolgtrekkingen van de “zeven brieven”-visie ophelderen.

Oorspronkelijke wortels
De gedachten van het dispensationalisme (=bedelingenleer) worden het meest consequent onderwezen door een beweging die wordt aangeduid als ultradispensationalisme of hyperbedelingenleer. Het bekende, gematigde dispensationalisme van Darby/Scofield onderscheidde zeven bedelingen. Feitelijk hangt elke christen in zekere zin een bepaalde vorm van “bedelingenleer” aan, ook al is bij velen het aantal te markeren perioden lager.

De oorspronkelijke bron van de hyperbedelingenleer ligt zo’n honderd jaar terug bij Ethelbert W. Bullinger (1837-1913). Een andere belangrijke vertegenwoordiger in de Angelsaksische wereld was Charles H. Welch (deze noemde achttien dispensaties!). In Nederland zijn het vooral S.van Mierlo en G.J. Pauptit geweest, die hebben getracht om de ultra-bedelingenvisie ingang te laten krijgen. Ook vandaag de dag kent zij bedrijvige vertegenwoordigers, die via brochures en websites op internet deze visie propageren.

Er zijn diverse stromingen in deze beweging. We gaan in het kader van dit artikel voornamelijk in op de zogenaamde “zeven brieven”-visie, welke men aan Paulus toeschrijft. Veel moderne representanten van de ultra-bedelingenvisie spreken namelijk over Paulus’ vroege, eerste bediening en over Paulus’ late, tweede bediening, waarin hij zijn gevangenschapsbrieven schreef. Als scharnier tussen deze (aangenomen) twee bedieningen zou Hand.28:28 fungeren.

De inhoud van deze visie
Hoofdkenmerk van deze leer is dat zij de huidige gemeente pas laat beginnen vanaf Handelingen 28 vers 28 (in plaats van -zoals gangbaar- bij Pinksteren in Handelingen 2!). We lezen daar: ‘Het zij u dan bekend, dat dit heil Gods aan de heidenen gezonden is, die zullen dan ook horen”! Dit vers geldt als een markering en vormt in deze visie de grenslijn der bedelingen.
Deze leer maakt een splitsing tussen het evangelie van het Koninkrijk, dat voor Hand. 28:28 zou gelden en het evangelie van de genade dat na Hand. 28:28 aan de orde zou zijn. De “Schriftscheidingsleer” van Hand. 28:28 zit echter met een probleem als we in Hand. 28:30,31 lezen dat Paulus het Koninkrijk Gods bleef prediken! Het is een zeer gekunstelde oplossing als men oppert dat het prediken van het Koninkrijk iets anders zou zijn dan het evangelie van het Koninkrijk.
Handelingen 28 vers 28 wordt als een verdeelsleutel gehanteerd ten aanzien van de brieven van Paulus. De volgorde waarin Paulus zijn brieven heeft geschreven, wordt als maatstaf genomen. Hoewel de juiste datering van Paulus’ brieven niet altijd met zekerheid kan worden vastgesteld, gaat men ervan uit dat Paulus een set van 7 brieven voor Hand. 28:28 en een set van 7 brieven na Hand. 28:28 heeft geschreven:

Het vroege brievenpakket van Paulus bevat in gecorrigeerde volgorde de brieven Galaten, 1+2 Thessalonicenzen, Hebreeën, 1+2 Corinthiërs en Romeinen. Hierbij noteren we dat het niet duidelijk is of de Hebr. brief van de hand van Paulus is.

Het late brievenpakket van Paulus wordt in (vermoedelijke) volgorde van datering gevormd door de brieven Efeziërs, Kolossenzen, Filemon, Fillippenzen, 1 Timotheüs, Titus en 2 Timotheüs.

Alleen deze laatste zeven brieven gaan over ons, beweert men. Deze brieven zijn gezaghebbend voor de leer en de praktijk van de gemeente in deze tijd (de bedeling van de genade, of de bedeling van het geheimenis of de verborgenheid).

Het kernprobleem is het trekken van verregaande conclusies uit de vermeende juiste tijdsvolgorde. Dit is met name het geval met de brieven van Paulus die men in twee stukken knipt, waarvan alleen de laatste zeven brieven directe zeggingskracht voor de gemeente van nu zouden hebben. Men ontkent niet dat de overige 59 van de 66 Bijbelboeken door de heilige Geest geïnspireerd zijn en dat deze vele voor ons nuttige lessen bevatten, maar ze zijn niet aan ons geadresseerd, poneert men.
De zogenaamde eerste bediening van Paulus zou hem geopenbaard zijn volgens de beschrijving in Galaten 1 en gelden voor de brieven die hij schreef voor Hand.28:28. Het grote geheimenis van de gemeente -de zogenaamde tweede bediening van Paulus- zou aan hem zijn geopenbaard volgens de beschrijving in 2 Corinthe 12, maar pas in zijn brieven na Hand. 28:28 zijn bekendgemaakt (Efeze 3:9 en Kol. 1:26,27).
Het is evenwel zonneklaar dat ook Paulus’ vroege brieven de openbaring van het geheimenis van de gemeente weergeven! (1 Cor. 2:7 en Rom. 16:25,26).
Op zeven brieven na zou vrijwel het gehele nieuwe testament Joods zijn of tot Joden gericht.
Als de Jacobusbrief gericht wordt aan de twaalf stammen in de verstrooiing (Jac. 1:l), dan leidt men daaruit af dat de zalving met olie voor de zieken (Jac. 5:14,15; zie ook Marc.6:13) niet voor ons uit de heidengemeenten is. Wanneer je bijvoorbeeld zingt “Zoekt eerst het Koninkrijk van God” (Matth. 6:33), dan beweert men: “dat is niet voor ons”! Er ontstaat verwarring, die zich bij het Bijbellezen uit in de vraag: “is dat nog wel voor mij”?

Gevolgen
De aangebrachte “split” in de brieven van Paulus, waarbij Hand. 28:28 als scharnier fungeert, heeft consequenties. Men is veelal terughoudend om “man en paard” te noemen als het om de gevolgtrekkingen gaat. Deze worden soms op een verpakte wijze aan de orde gesteld. Met recht kan men hier wel in dubbele zin spreken over een “gemeente der verborgenheid”. Als men niet thuis is in het achterliggende leerstelsel, kan men meegenomen worden in een schijnbaar logische argumentenreeks.
Als men zegt dat uiteindelijk de nadruk gelegd wordt op de verheerlijkte Heer, dan lijkt dat mooi, maar dan moet beseft worden dat daar een bepaalde gedachtengang achter zit.

De “zeven brieven”-broeders gaan namelijk uit van drie sferen van zegening:

1. De aardse sfeer is de bediening der besnijdenis van de twaalf apostelen voor de gemeente van Israël met als hoop het (aardse) Koninkrijk, waarbij de gekruisigde Heer in het middelpunt staat. Vier van deze “apostelen der besnijdenis” schreven de zeven zendbrieven (Jac., 1+2 Petr., 1+2+3 Joh., Jud.).

2. De hemelse sfeer is de overgangsbedeling van Handelingen 13 tot Handelingen 28:28, de zogenaamde eerste bediening van Paulus (men spreekt ook wel van de gemeente der eerstgeborenen of het hemelse zaad van Abraham), waarin het accent ligt op de opgestane Heer met als hoop de opname (l Thess. 4:13-18). In deze periode schreef Paulus zijn eerste volheid van zeven brieven.

3. De bovenhemelse sfeer is de zogenaamde tweede bediening van Paulus na Hand. 28:28 (men spreekt ook wel van de gemeente, die Zijn lichaam is, of het samenlichaam), waarin de verheerlijkte Heer centraal staat met als hoop de zgn. uitopstanding (Fil. 3:10,11). In deze tijd schreef Paulus een tweede volheid van zeven brieven.

Deze hele drie sferen-constellatie is aanvechtbaar! De andere apostelen, zoals o.a. Petrus en Johannes, zouden zo’n (hoger) inzicht niet hebben gehad, want men meent dat dit exclusief aan Paulus is geopenbaard. Daarmee wordt de eenheid in de apostolische verkondiging ondergraven. Die eenstemmigheid blijkt duidelijk uit:

-1 Cor. 15:11: “Daarom dan, ik (Paulus) of zij (de andere apostelen), zó prediken wij en zó
zijt gij tot het geloof gekomen”.

-2 Petr.3:15,16: “En houdt de lankmoedigheid van onze Here voor zaligheid, zoals ook onze
geliefde broeder Paulus naar de hem gegeven wijsheid u geschreven heeft, evenals in alle
brieven, wanneer hij over deze dingen spreekt. Daarin is het een en ander moeilijk te
verstaan, wat de onkundige en onstandvastige lieden tot hun eigen verderf verdraaien,
evenals trouwens de overige Schriften”.

Een “zeven brieven”-auteur schrijft zelfs: ” Wanneer Petrus spreekt over de voor ons bestemde genade (1 Petr. 1: 10) kan dat niet over de genade gaan, die voor de leden van het lichaam van Christus bestemd is” (2 Tim. 1:9). Deze broeder zet hier de apostelen Petrus en Paulus tegenover elkaar op basis van een veronderstelde, andere bedelingenpositie. We merken op dat Petrus even verder schrijft: “Vestig uw hoop volkomen op de genade, die u gebracht wordt door de openbaring van Jezus Christus” (1 Petr. 1:13). Het gaat hier om dezelfde genade van God en niet om een andere genade dan bij Paulus!
Men zegt: er zijn dingen in de brieven van Paulus die blijvend zijn (met name het verlossingswerk van Christus), maar in velerlei opzicht zou de zogenaamde tweede bediening van Paulus tegengesteld zijn aan de zogenaamde eerste bediening van Paulus. Absoluut “snijpunt” daarbij is de grenslijn Hand. 28:28! Daarvoor verrichtte de apostel wonderen, daarna zou hij dit niet meer doen. Daarvoor functioneerden de gaven van de Geest, daarna niet langer, omdat ze niet meer nodig waren, beweert men.
De hyperbedelingenleer is principieel anti-charismatisch (voor onze tijd tegen de gaven van de Geest als profetie, tongentaal, genezing, uitdrijven van boze geesten, enz.). Uiteraard is er onderscheiding van geesten nodig vanwege voorkomende charismatische chaos. We merken op, dat de uitingen van de heilige Geest nimmer een tegenwind ten opzichte van Gods Woord mogen vormen.
Anderzijds doen we er erg goed aan als we streven naar de gaven des Geestes (1 Cor. 14:1). Zij zijn een onmisbaar element in het bouwen van de gemeente! (1 Cor.12:7; 1 Cor.14:12). Men zette voorheen wel een denkbeeldige streep achter het boek Handelingen, of bij de dood van de apostelen, dan wel na het tot stand komen van de canon, waarna de Geestesgaven niet meer voor zouden komen… Gelukkig zien we tegenwoordig een kentering in het tij en komen velen tot de ontdekking dat de Heer nog steeds Dezelfde is en Zijn genadegaven uitdeelt!
De tongentaal bijvoorbeeld zal pas verstommen als het volmaakte gekomen is (1 Cor.13:8-10) en NIET reeds als Hand. 28:28 in werking treedt! De gaven van de Geest moet men niet wegschuiven naar vroeger of naar later, wat de duivel wel zou willen! Ze zijn waardevol gereedschap voor de gemeente van NU!

Van “met handen” naar “zonder handen”
De zaken die met handen worden verricht, zoals waterdoop, avondmaal, handoplegging en zalving met olie, zouden in wezen thuis horen in de periode voor Hand. 28:28. Na Hand. 28:28 zijn er helemaal geen uiterlijke tekenen en inzettingen meer nodig en in Paulus’ zeven late brieven kom je ze niet langer tegen volgens de ultra-bedelingenbroeders.
Volgens een in hun kringen vooraanstaande auteur zou de waterdoop behoren tot het evangelie van het Koninkrijk en derhalve niet voor de huidige gemeente van het geheimenis (het evangelie van de genade Gods) zijn. Sommige vertegenwoordigers van de “zeven brieven”-leer passen zich ter wille van de gelovigen, die in hun invloedssfeer zijn (nog) aan en zijn bereid om de doophandeling te verrichten. Zelf staan zij feitelijk op het standpunt, dat wat hen betreft de waterdoop een inzetting met handen is, die niet meer nodig is. De ene doop van Efeze 4:5 en de doop van Col. 2:11,12 beschouwen zij als een geestelijke of figuurlijke doop, die niets met een waterdoop te maken heeft.
De maaltijd des Heren is eveneens een inzetting die alleen in een vroege brief van Paulus aan de orde komt (1 Corinthe 10,11). De reden daarvan is natuurlijk niet dat men bijvoorbeeld in Efeze, Kolosse en Filippi de maaltijd des Heren niet vierde. Ook daar ging men door met het verkondigen van de dood des Heren totdat Hij komt (1Cor. 11:26). Omdat er in Corinthe sprake was van moeilijkheden rond het avondmaal, vond Paulus het nodig hen daar ter correctie over te schrijven. Hij reageerde op vragen daaromtrent.
Een andere “zeven brieven”-schrijver stelt dat Christus niets nieuws heeft ingesteld, maar met zijn discipelen louter en alleen het Joodse Pascha vierde. Zonder bewijs pretendeert hij te weten dat in de Corinthe-gemeente alleen het Joodse deel de maaltijd des Heren vierde (of wel in zijn visie: niets meer dan het Pascha). Ook hier geldt dat men soms (nog) wel bereid is om het avondmaal te bedienen ter wille van het geloof van anderen. Dit doen zij veeleer omdat christenen de gewoonte hebben ontwikkeld, om de dood van de Heer te gedenken, dan op grond van de duidelijke instellingswoorden van Christus (Luc. 22:20), die men tot niets meer dan Pascha reduceert.
Als het gaat om het opleggen van handen (volgens Hebr. 6:2 een fundamentele leer!), dan heeft men grote moeite met dit zegenende gebaar. Het valt op als deze concrete ondersteuning in geloof wordt gemist bij het opdragen van kinderen, het bidden met zendelingen, het zegenen voor het uitoefenen van een bediening in de gemeente en het handen opleggen bij zieken. De “zeven brieven”-broeders kunnen onzes inziens helemaal niet uit de voeten met een aantal teksten over handoplegging die juist in enkele late brieven van Paulus staan. Men leze eens 1 Tim. 1:17; 1 Tim. 4:14; 1 Tim. 5:22 en 2 Tim. 1:6! Nergens zegt Paulus: “houd toch op met dat zinloze, uiterlijke ritueel van handen opleggen, dat alleen zijn nut had in een vroegere bedeling”. Wel adviseert hij: “Leg niemand overijld de handen op…” (1 Tim. 5:22).

Bevrijding van gebondenheden
De broeders, die deze visie hanteren, geloven ook niet in het uitdrijven van boze geesten in deze tijd. Als iemand gebonden is door occulte invloeden, dan zou belijdenis van zonden voldoende zijn. Wij geloven op grond van Gods Woord dat het nodig is boze geesten in Jezus’ naam aan te spreken tot bevrijding van gebondenen (bijvoorbeeld Hand.16:18). Het bekende woord uit Marcus 16:17: “in mijn naam zullen zij boze geesten uitdrijven” wordt door de ultra-bedelingenleer als niet van toepassing verklaard voor onze tijd. De gebondenheid aan machten der duisternis verdwijnt echter niet vanzelf als er zonden beleden worden. Daarom is bevrijding van boze geesten in de naam van Jezus geen luxe, maar noodzaak in navolging van de bediening van onze Meester.

Zieleslaap
Een ander aspect in het Hand. 28:28-concept is de ruis van de zieleslaaptheorie. In de brieven die Paulus voor Hand. 28:28 geschreven heeft, zou er sprake zijn van een rusten in het graf (dit ziet men als een onbewuste toestand) van de gestorven gelovigen tot de dag der opstanding (zo leest men bijv. 1 Thess. 4:16).
Pas in de brieven die Paulus na Hand. 28:28 schreef, zouden de gelovigen bij het lichamelijk sterven direct naar de Heer gaan. Namelijk zoals Paulus zegt: “heen te gaan en met Christus te zijn is verreweg het beste” (Fil. 1:21,23). Wij tekenen hierbij aan dat Paulus in een vroege brief reeds hetzelfde inzicht had: “Wij begeren te meer ons verblijf in het lichaam te verlaten en bij de Here onze intrek te nemen” (2 Cor. 5.8).
Men stelt: “ieder mens, die ooit leefde/leeft, gaat naar het dodenrijk en slaapt daar tot de opstanding” (dit betrekt men niet slechts op het oude testament, of op de ongelovigen in onze tijd, maar dit zou in de Handelingenperiode -dus in de eerste zeven brieven van Paulus- ook zo zijn!). Wij lezen echter (voor Hand. 28:28!) in Hand. 7:54-60, dat Stéfanus Jezus ziet, staande ter rechterhand Gods en Stéfanus roept dan: “Here, ontvang mijn geest”! Dit is opnieuw een duidelijk bewijs dat de Hand. 28:28-filosofie niet klopt! Stéfanus ging immers niet naar het dodenrijk!
Over de Heer Zelf wordt gezegd: “de Here Jezus stond niet op uit de dood, maar wel uit de doden met een verheerlijkt lichaam”. Is dit een woordspel? Waarom worden hier tegenstellingen opgeroepen die er niet zijn? Het is natuurlijk beide: Jezus stond op uit de dood (Hand. 2:23,24; 2 Tim. 1:10; Openb. 1:18) en Hij stond op uit de doden, of van tussen de doden uit (Rom. 1:4; 1 Cor. 15:20; Efeze 1:20).

Zending
Zending bedrijven volgens Matth. 28:19; Marc. 16:15 en Hand. 1:8 is een taak die het Joodse volk straks gaat uitvoeren. Uitsluitend de Joden, zo wordt betoogd, zullen straks het evangelie van het Koninkrijk prediken (Matth. 24:14).
Jezus zei: “Mijn Koninkrijk is niet van deze wereld” (Joh.18:36). Het Koninkrijk Gods heeft een geestelijke dimensie (1 Cor.4:20; Rom.14:17; 1 Thess.2:12; Col.1:13; 2 Tim.4:18). Wanneer wij het koningschap van God over ons hele leven aanvaard hebben, kan er gezegd worden: “het Koninkrijk Gods is binnen ulieden” (Luc.17:21, Statenvertaling). Wij leven nu in de tijd van het “reeds” en het “nog niet”. Op aarde zal het Koninkrijk van God pas gaan heersen in het duizendjarige vrederijk. Daarom bidden wij ook: “Uw Koninkrijk kome”!
De ultra-bedelingenvisie beweert in wezen: wij zijn (hooguit) geroepen om aan de individuele mens het evangelie uit te dragen, maar een visie voor het bereiken van de volken past niet in de huidige bedeling van het geheimenis. De duivel heeft natuurlijk geen bezwaar tegen zo’n visie die het zendingsbewustzijn in de kiem smoort!

Poel des vuurs
Het eeuwige vuur is voor de duivel en zijn engelen bereid (Matth.25:41). Helaas komen er ook mensen in het oordeel terecht, die de duisternis liever hebben gehad dan het licht (Joh.3:19). Jezus Zelf sprak ernstig over de hel en de buitenste duisternis. Dat neemt niet weg dat God barmhartig en rechtvaardig zal oordelen en nauwkeurig rekening zal houden met ieders omstandigheden.
Populair is evenwel de alverzoeningsleer in sommige sectoren van de ultra-bedelingenbeweging en dat is niet zo verwonderlijk, als er een stroming is die beweert dat God de satan als tegenstander heeft gemaakt (met een verwijzing naar Jes.45:7) en dat deze niet is gevallen. Als God de satan alleen maar voor zijn eigen doeleinden gebruikt, dan is het logisch dat Hij het uiteindelijk aan satan verplicht is zelfs deze te behouden. In deze kijk maakt men van het oordeel een kortere of langere louteringstijd, maar uiteindelijk heeft iedereen -met of zonder geloof in Jezus in dit leven- een behouden aankomst bij God. De opdracht tot zending en evangelisatie wordt ondergesneeuwd als iedereen -hoe dan ook- tenslotte toch gered wordt.
De leer van het zogenaamde annihilationalisme (=zielvernietiging) wordt echter vooral openlijk beleden in de richting waar men het “zeven brieven”-concept onderwijst. Men beweert dat de poel des vuurs langzamerhand vanzelf opbrandt en verteert wat erin zit en dat het vuur uit is als de dag Gods met de nieuwe hemel en aarde aanbreekt. Deze gedachtengang strookt niet met de uitdrukking van de Schrift over het onuitblusbare vuur (Matth.3:12; Luc.3:17). Gods Woord zegt dat het vuur niet wordt uitgeblust of uitgedoofd (Marc.9:38; Jes.66:24).

Conclusie
Ik heb dit artikel geschreven uit liefde tot de waarheid. Daarbij zijn wij vol ontferming over hen die door de zogenaamde “zeven brieven”-visie in bekoring zijn geraakt.
Het is ook bedoeld voor hen die “doorzicht” in dit leersysteem willen krijgen, omdat zij te maken hebben gekregen met de gemeenteperikelen, die er veelal mee gepaard gaan. Tevens kunnen anderen die de besproken visie nauwelijks kennen nu waakzaamheid voor deze specifieke visie in acht nemen. Er is hier sprake van een gedachten-goed (?), dat de geschriften van de apostelen, met name die van Paulus, uiteenrafelt. De wortels van deze leer ontspruiten niet uit bijbelse bodem en de consequenties kunnen erg ver gaan. Het gaat hier om een “lering van boze geesten” (1 Tim.4:1), die leugen bewerkt. Bij sommige aanhangers proef je een geestelijke trots op hun ingewijd-zijn in de “grote verborgenheid” en zij zijn zonder reden opgeblazen.
Gods liefdehart gaat echter uit naar de mens die in oprechtheid voor Hem wil leven. Hij wil licht geven aan broeders, die vaak ijverig hun Bijbel doorvorsen en die de intentie hebben om Christus te verkondigen, maar ons helaas op het verkeerde been zetten. Als handreiking hebben we het “zeven brieven”- stelsel getoetst en dit op grond van het Woord van God afgewezen!

Theorie of leven?
Wij bidden dat God de “splijtzwam” rond Hand. 28 vers 28 doet wijken, opdat zij en wij helder mogen onderscheiden waarop het aankomt, namelijk om rein en onberispelijk te zijn tegen de dag van Christus (Fil. 1:10). Om serieuze christenen af te leiden van dit heerlijke doel van God kan de boze de “zeven brieven”-theorie als een soort “speelgoed” gebruiken, om mensen bezig te houden. Voor leken moet de Bijbel op een ingewikkelde manier gelezen worden. Beschouwingen en schema’s over de Bijbel krijgen daarbij de overhand. Gezond voedsel ter ondersteuning van het praktische leven vanuit de Bijbel wordt dan (te) weinig gegeven. Men spreekt doorgaans veel over “genade” en weinig over “heiliging”.
Het gaat ons evenwel om een boodschap die niet alleen inzichten aanreikt, maar vooral hulp biedt voor het dagelijkse leven, zodat het Woord kan worden omgezet in daad! Laten wij daarom onze Heer verheerlijken in het uitleven van de gezonde leer der godsvrucht! (1 Tim.1:10,11;1 Tim.6:3; Tit.1:1,9; Tit.2:1).

 

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *