DRIEMAAL OPWEKKING ONDER
HIZKIA, JOSIA EN EZRA-NEHEMIA
Lessen voor ons uit deze geschiedenissen
Hizkia’s reiniging van de tempel
Voordat we naar de opwekking onder Hizkia gaan, vatten we eerst samen wat daarvoor gebeurde, de gebeurtenissen die een opwekking nodig maakten.
In 2 Kronieken 28 lezen we over de goddeloze regering van Achaz. Deze maakte zelfs gegoten beelden voor de Baäls. Daarom gaf de Here, zijn God, hem over in de macht van zijn vijanden: de koning van Aram die velen gevangen nam (2 Kron. 28:5), de koning van Israël, die in Juda 120.000 man op één dag doodde (2 Kron. 28:6), de Edomieten (2 Kron. 28:17) en de Filistijnen (2 Kron. 28:18). De Here vernederde Juda, om Achaz, de koning van Israël, omdat deze de tuchteloosheid in Juda bevorderd had en zeer ontrouw geworden was tegenover de Here (2 Kron. 28:19). Ook de koning van Assur of Assyrië bracht Achaz in het nauw, maar toch ging Achaz verder met ontrouw te zijn ten opzichte van de Here (2 Kron. 28:22). Achaz liet het gerei van het huis van God stukslaan en hij sloot de deuren van het huis van de Here en maakte zich (!) altaren op elke hoek te Jeruzalem (2 Kron. 28:24). De Bijbel noemt zoiets “eigendunkelijke godsdienst” (Kol. 2:23).
Denk je eens in dat hierop de opwekking onder Hizkia volgde. Hij wekte de priesters en de levieten op om zich te heiligen en het onheilige uit het heiligdom naar buiten te brengen (2 Kron. 29:4-5). Zelfs de deuren van de voorhof waren gesloten, de lampen gedoofd, geen reukwerk werd ontstoken, noch brandoffers gebracht (2 Kron. 29:7). Toen kwam het herstel! Hizkia kreeg het op zijn hart de tempel te reinigen. “Thans is het mijn voornemen een verbond te sluiten met de Here…” (2 Kron. 29:10). Hij wekte de anderen op nu niet nalatig te zijn, omdat de Here hen verkoren had in zijn dienst te staan, om zijn dienaren te zijn en aan Hem te offeren (2 Kron. 29:11). Toen stonden de levieten op…en zij brachten hun broeders samen! Daarna begon de reiniging en de heiliging die typerend is voor elke opwekking. Teruggekomen bij Hizkia zeiden zij: “Wij hebben het GEHELE huis des Heren gereinigd” (2 Kron. 29:18). Daarna werd er geofferd in zevenvoud (getal van volheid of volkomenheid) ter verzoening voor geheel Israël. Daarbij werd een lied van de Here aangeheven en klonk trompetgeschal, begeleid door de instrumenten van David (2 Kron. 29:27). Dat waren er maar liefst vierduizend (!) stuks, om de Here te prijzen op de instrumenten die God voor het lofprijzen had laten maken ! (1 Kron. 23:5). Elke opwekking brengt nieuwe liederen en lofprijzing voort vanuit een van harte gegrepen zijn, dat staat vast. De gehele gemeente boog en knielde en de lofprijzing brak door (2 Kron. 29:28-30). Gebeden in alle nederigheid (buigen!) en lofzangen kenmerken ook huidige opwekkingen. Toch was de opwekking niet volledig: “Want de levieten hadden met hun heiliging MEER ERNST gemaakt dan de priesters” (2 Kron. 29:34). De in aanzien minderen, de levieten, waren dus serieuzer bezig dan hun meerderen, de priesters, om zich te heiligen. Voor deze en zovele andere opwekkingen later gold: “Want ONVERWACHT was deze zaak geschied” en “ze verheugden zich over WAT GOD BEREID HAD” (2 Kron. 29:36). Zo is het: elke opwekking begint in de hemel, daar ligt de oorsprong, namelijk in de kracht van God! Vervolgens geldt het ook ons als wij door de opwekking van boven zijn aangeraakt en enthousiast worden, dat wij van harte bereid zijn ons aan de Here te wijden (2 Kron. 29:31). In die zin begint opwekking ook bij onszelf, bij mijzelf. Opwekking gaat altijd gepaard met overgave en toewijding aan God.
Een Pascha ten dele
De opwekking ontstond vanuit één persoon, koning Hizkia, die deed wat recht is in de ogen van de Heer. Hij brak met de kromme wegen van de koningen voor hem. Hizkia zond zelfs brieven aan Efraïm en Manasse, dat wil zeggen: naar het tienstammenrijk (2 Kron. 30:1). Er werden uitnodigingen gedaan van Berseba (in het zuiden) tot Dan (in het noorden), om in Jeruzalem de Here, de God van Israël het Pascha te komen vieren. Hij verlangde er dus naar dat ook de andere stammen zouden delen in de opwekking. Zijn boodschap via ijlboden was een uitnodiging om het Pascha te komen vieren in Jeruzalem. Het Pascha werd gebrekkig gevierd, niet algemeen en niet op de gewone tijd, omdat niet voldoende priesters zich geheiligd hadden en het volk niet in Jeruzalem samengekomen was (2 Kron. 30:3-5). De oproep was: keer terug naar de Heer. Wees niet langer ontrouw en hardnekkig zoals u vaderen (2 Kron. 30:6-8). “Want genadig en barmhartig is de Here, uw God: Hij zal het aangezicht niet van u afwenden, indien u tot Hem wederkeert” (2 Kron. 30:9b). Enige mannen uit Aser, Manasse en Zebulon slechts verootmoedigden zich en kwamen naar Jeruzalem (2 Kron. 30:11). Opwekking gaat altijd samen met bekering, ook nu nog. Ze verwijderden de altaren in Jeruzalem, ook alle reukofferaltaren verwijderden zij en wierpen die in de beek Kidron (2 Kron. 30:14). In een opwekking worden allerlei afgoden weggedaan, opgeruimd, overboord gegooid (zie ook 2 Kron. 31:1). “Toen schaamden zich de priesters en de levieten, zij heiligden zich en brachten brandoffers in het huis van de Heer” (2 Kron. 30:15). Maar het grootste deel van het volk had zich niet gereinigd en toch aten zij het Pascha, in strijd met het voorschrift. Maar Hizkia bad voor hen en deed verzoening over ieder die zijn hart erop gericht had God de Here te zoeken, al was het niet naar de reinheid die bij het heilige past. En de Here verhoorde Hizkia en genas het volk (2 Kron. 30:18-20). Zeven dagen lang vierden de Israëlieten het feest der ongezuurde broden te Jeruzalem met grote vreugde. En ze kwamen overeen nog eens zeven dagen feest te vieren! (2 Kron. 30:21-23). Kenmerkend voor deze opwekking is 2 Kron. 30:26: “Er was grote vreugde in Jeruzalem, want SINDS DE DAGEN VAN SALOMO was iets dergelijks in Jeruzalem niet geschied. ”
Met Pascha werd het bloed van het lam geslacht en men herdacht dat dood en oordeel voorbijgegaan was. Met het feest van de ongezuurde broden werd gedacht aan het uittrekken uit Egypte en het breken met die hele wereldse cultuur. Elke opwekking staat in het teken van het breken met alle ongerechtigheid in je leven, voor zover je je daarvan bewust bent en het kappen met het rijk der duisternis. Daarbij geloof je dat je gereinigd wordt door het bloed van het Lam, Jezus Christus. De opwekking van Luther in de reformatie draaide daar ook om, de rechtvaardiging door het geloof. Dat is een fundamenteel begin.
Afval vóór en terugkeer onder Josia
We zullen nu gaan naar de opwekking onder Josia, maar we geven beknopt weer wat daarvoor gebeurde en daar is sprake van een afval na de opwekking onder Hizkia. In 2 Kronieken 33 lezen we over de goddeloze koningen Manasse en Amon. In vers 3-10 lezen we: “Manasse herbouwde de offerhoogten, richtte altaren voor de Baäls op, maakte gewijde palen, boog zich neer voor het heir des hemels, bouwde altaren in het huis des Heren, voor het gehele heir des hemels in de beide voorhoven, deed zijn zonen door het vuur gaan, liet zich in met toekomstvoorspellingen, waarzeggerij en toverij, stelde bezweerders van doden en van geesten aan, plaatste ook een stenen afgodsbeeld in het huis van God, verleidde Juda ertoe meer kwaad te doen dan de volken die de Here voor de Israëlieten had verdelgd. De Here sprak tot Manasse en zijn volk, maar zij luisterden niet. ” In vers 21-22 lezen we over Amon, de volgende koning: “Amon deed wat kwaad was in de ogen van de Heer, evenals zijn vader Manasse gedaan had, hij offerde aan al de beelden, die zijn vader gemaakt had en diende ze.”
De hierop volgende opwekking onder Josia wordt beschreven in 2 Kron. 34 en 35. Josia reinigt Juda en de steden van Israël: van de hoogten, gewijde palen, gesneden en gegoten beelden, altaren der Baäls en wierookaltaren (2 Kron. 34:3-7). Hij maakte radicaal korte metten met alle afgoderij. Hij reinigt het huis van de Heer niet alleen, maar verbetert en herstelt het ook (2 Kron. 34:10). Daarbij wordt het boek van de wet van de Heer, gegeven door Mozes, gevonden (2 Kron. 34:14-15,21,30). Daaruit werd aan de koning voorgelezen en Josia scheurde zijn klederen (2 Kron. 34:19). Toen werd de Here geraadpleegd bij monde van de profetes Hulda (2 Kron. 34:21-28). Josia verootmoedigt zich, omdat de vaderen het woord des Heren niet in acht hebben genomen en niet hebben gehandeld overeenkomstig al wat in dit boek geschreven staat (2 Kron. 34:21,26-27). Het in nederigheid erkennen van zonden en tekortkomingen, dat is: eerlijke erkenning, hoort bij een echte opwekking. Koning Josia las ten aanhoren van allen al de woorden van het gevonden boek van het verbond (2 Kron. 34:29-30). De koning ging op zijn plaats staan en sloot een verbond voor het aangezicht van de Here, dat men de Here zou volgen en met zijn hele hart en zijn hele ziel zijn geboden, getuigenissen en inzettingen zou houden, en de woorden van het verbond die in dit boek geschreven waren, zou volbrengen (2 Kron. 34:31). Het Woord van God en de gehoorzaamheid aan dat Woord staan centraal in de opwekking. Josia verwijderde al de gruwelen (afgodsbeelden) uit al de landstreken en bracht allen die zich in Israël bevonden tot de dienst van de Heer (2 Kron. 34:22-23). In 2 Kon. 23:24 worden ook de dodenbezweerders, de waarzeggers en de terafim genoemd. Over de hele linie werd de reiniging van alles wat tegen de Here was, doorgezet en dat is bij elke opwekking aan de orde.
Daarop vierde Josia in Jeruzalem de Here het Pascha. Ditmaal een stap verder dan bij Hizkia door het te doen op de juiste tijd, de 14e van de eerste maand (2 Kron. 35:1), overeenkomstig het woord des Heren door de dienst van Mozes (2 Kron. 35:6). De priesters met de levieten offerden, zoals geschreven staat in het boek van Mozes (2 Kron. 35:12). Nu staan niet alleen de priesters en de levieten op hun plaats (2 Kron. 35:10), maar ook de zangers en de poortwachters waren op hun post (2 Kron. 35:15). “Zo was de gehele dienst des Heren op die dag voor de viering van het Pascha en het offeren van de brandoffers op het altaar des Heren geregeld, overeenkomstig het gebod van koning Josia” (2 Kron. 35:16). De conclusie luidde: “Zulk een Pascha was in Israël niet gevierd SINDS DE DAGEN VAN DE PROFEET SAMUEL (vanaf de dagen der richters af- 2 Kon. 23:22); geen van de koningen van Juda heeft het Pascha gevierd zoals Josia het vierde met de priesters, de levieten en geheel Juda en Israël dat zich daar bevond en met de inwoners van Jeruzalem” (2 Kron. 35:18). Dat is verder terug naar het oorspronkelijke, dan bij de opwekking onder Hizkia het geval was die terugging tot Salomo, waarbij ook het boek der wet (het Woord) nog ontbrak en terwijl toen alleen de tempel gereinigd, werd deze nu ook hersteld en verbetert. Ook werd Gods raad gezocht via het functioneren van een profetes. Nu werd niet alleen de dienst van priesters en levieten weer ingevoerd, maar ook die van de zangers en de poortwachters. Welke diensten moeten er wellicht bij ons nog worden hersteld?
Afval vóór en terugkeer tijdens Ezra en Nehemia
Na Josia volgden de goddeloze regeringen van Joahaz, Jojakim, Joachin en Zedekia. Dat leidde tot de verwoesting van stad en tempel en de wegvoering in ballingschap naar Babel. Joahaz en Jojakim deden wat kwaad was in de ogen des Heren (2 Kon. 23:32; 2 Kron. 36:5). Jojakim heeft gruwelen bedreven, kwaad werd in hem gevonden (2 Kron. 36:8). Hij had enkel oog en hart voor onrechtmatig gewin en voor het vergieten van onschuldig bloed, voor het begaan van onderdrukking en geweld (Jer. 22: 3-17). Jojakim sneed van de rol met de profetieën van Jeremia telkens een gedeelte dat hem voorgelezen was af en wierp dit in het vuur, totdat de gehele rol verteerd was. “Zij verschrokken niet en scheurden hun kleren niet (dat zou een teken van berouw en bekering zijn geweest), de koning noch een van zijn dienaren, die al deze woorden hoorden” (Jer. 36:21-24). Joachin deed wat kwaad was in de ogen des Heren (2 Kron. 36:9). Hij had van zijn jeugd af aan gezegd: “Ik wil niet horen” (Jer. 22:21). Hoe triest is het als je je al in je jeugdtijd zo verhardt. Zedekia deed wat kwaad was in de ogen des Heren. Hij verootmoedigde zich niet voor de woorden die God door Jeremia deed spreken. Denk eens in hoe trouw Jeremia bleef, terwijl de ene naar de andere koning weigerde naar de woorden van de Here te luisteren. Zedekia brak de eed die hij aan Nebukadnezar bij God gezworen had. En hij verhardde zijn nek en verstokte zijn hart. Hoe erg en triest is het met iemand gesteld als hij een koud en hardnekkig stenen hart heeft, dat nergens zacht en ontvankelijk meer is voor de stem van God. Eveneens maakten al de oversten van de priesters en het volk zich voortdurend aan ontrouw schuldig, naar al de gruwelen der volken, zij maakten het huis des Heren onrein. Zij bespotten de boden van God, verachtten zijn woorden en hoonden zijn profeten (2 Kron. 36:11-16; Ezech. 17:11-20).
Na de zeventig jarige Babylonische ballingschap zien wij de derde opwekking onder Ezra en Nehemia. We gaan naar het gedeelte Nehemia 8:1 tot en met 9:3. “Toen nu de 7e maand aanbrak, kwam het gehele volk als één man bijeen. Men verzocht het boek van de wet van Mozes te halen. De priester Ezra las op de 1e dag van de 7e maand daaruit voor van dat het licht werd tot de namiddag in tegenwoordigheid van de mannen en vrouwen die het konden begrijpen. Het gehele volk hoorde aandachtig naar het boek der wet. Ezra opende het boek ten aanschouwen van het gehele volk. Zodra hij het boek opende, stond het gehele volk op. Het gehele volk antwoordde, terwijl het de handen omhoog hief (niemand had daar blijkbaar een probleem mee, tegenwoordig sommigen wel): Amen, amen! En zijn knielden en bogen (eveneens: ‘no problems’ daarmee) zich voor de Here neder met het gelaat ter aarde. Het volk stond op van zijn standplaats (Statenvertaling). Zij lazen uit het boek, uit de wet van God, duidelijk voor. Het gehele volk weende toen het de woorden van de wet hoorde.” En op de 2e dag kwamen de familiehoofden van het gehele volk bijeen, om de woorden der wet te onderzoeken (dat is een stap verder dan horen). Toen vonden zij geschreven dat dat de Israëlieten op het feest in de 7e maand in loofhutten zouden wonen. De gehele gemeente woonde in loofhutten. Uit het boek van de wet van God las men elke dag voor. De nakomelingen van Israël scheidden zich af van alle vreemdelingen. Toen zij op hun plaats waren gaan staan, las men voor uit de wet van God een 4e deel van de dag; en een ander 4e deel van de dag deden zij belijdenis en bogen zich neer voor de Here, hun God. De tekst die deze derde opwekking kenmerkte, vinden we in Neh. 8:18b: “Zo hadden de Israëlieten niet gedaan SINDS DE DAGEN VAN JOZUA… Er heerste dus zeer grote vreugde.” In dit Schriftgedeelte komen de volgende termen veelvuldig voor:
- Het boek der wet 7x
- De woorden der wet 5x
- De inhoud willen horen door “Het gehele volk” 11x
De opwekking betrof hier het gehele volk. Allen waren gegrepen van Gods Woord, dat is een heerlijk kenmerk van ware opwekking. We zien hier dat het niet genoeg is terug te gaan tot Salomo, de laatste koning van het ongedeelde koninkrijk Israël, of tot Samuël, de laatste richter, maar men ging terug naar het oorspronkelijke, het begin onder Jozua. Als we dit willen overzetten voor ons, dan houdt dit in dat we niet terug moeten naar bijv. het begin van de Pinksterbeweging in 1906 of de aanvang van de Reformatie in 1517, maar dat we helemaal terug moeten gaan naar het origineel, de blauwdruk die gevonden wordt in de eerste gemeente van Handelingen 2, waar volgens Joël 2:23 sprake was van de vroege regen.
De betekenis die deze opwekking heeft voor ons
Dit alles is een voorbeeld voor ons die uitzien en al voorproeven beleven van de laatste late regen-opwekking, waarbij het Loofhuttenfeest een voorafschaduwing is van de gemeente die tot volle wasdom komt. In Ezra en Nehemia zien wij het herstel na de Babylonische ballingschap in verschillende fases, die een beeld ter lering zijn voor ons, om uit het geestelijk Babel in ons denken te komen.
- Het altaar werd hersteld (Ezra 3:2-5). Dat gebeurde onder leiding van Zerubbabel en Jesua. Dat is het herstel van de prediking van persoonlijk geloof in Jezus Christus en het gerechtvaardigd worden door het geloof in Christus (Rom. 5:1) en de centrale plaats van het op Golgotha eens voor altijd gebrachte grote offer voor de zonde.
- Daarna werd het fundament gelegd voor het huis van God (Ezra 3:10-11). Dit ging gepaard met enorme lofprijzing. Het wil zeggen: Op de rots (Christus, de Zoon van de levende God) zal Hij zijn gemeente bouwen (Matth. 16:18). Het fundament is Jezus Christus (1 Kor. 3:11). De gemeente wordt gebouwd op het fundament van apostelen en profeten, terwijl Jezus Christus Zelf de hoeksteen is (Ef. 2:20). Het eerste onderwijs aangaande Christus, of het fundament bestaat uit zeven pijlers: bekering van dode werken, geloof in God, een leer van dopen (doop in water, doop in heilige Geest), oplegging van handen, opstanding der doden (begint met wedergeboorte als geestelijke opstanding uit de dood) en een eeuwig oordeel (dat begint met de scheiding tussen goed en kwaad in het huis van God, door bevrijding van demonen en vrijmaking van zonde van de christen). Wat een vreugde geeft het als mensen verder willen en verder komen met de Heer!
- De tempel werd vervolging opgebouwd onder vijandschap en tegenwerking van de bevolking van het land die hen wilde ontmoedigen. Men koos er nadrukkelijk voor niet te bouwen samen met ongelovigen, omdat er geen gemeenschappelijke grondslag aanwezig is (Ezra 4:1-3; 2 Kor. 6:14-16). De oudsten van Juda werden gesteund door de profeten Haggaï en Zacharia (Ezra 6:14, vergelijk Ezra 5:1). Volgens Ezra 6:15 duurde de tempelbouw 20 jaar. De tempel werd ook onder Ezra versierd of luisterrijk gemaakt (Ezra 7:27, vergelijk Ezra 8:24-27), dat een beeld kan zijn van de vrucht en gaven van de Geest. De gemeente met leven in elke ingevoegde steen (1 Petr. 2:5) zal groeien naar het volwassen stadium, waarbij de hoeksteen en de gevelsteen (Zach. 4:7), begin en einde, grondvesting en voltooiing, markeren.
- Onder Nehemia werden de poorten, die met vuur verbrand waren en de afgebroken muur hersteld van de verwoeste stad Jeruzalem (Nehemia 2 en 3). Het was tot een voorwerp van smaad geworden. Een gemeente als een stad zonder muren en poorten ligt open en de vijanden kunnen gemakkelijk binnensluipen. Een muur met gesloten poorten stelt in staat om de vijand buiten te houden (Neh. 13:19-20) en hun die binnen zijn te beschermen. In Zach. 9:8 staat: “Ik zal Mij rondom mijn huis legeren als een wacht tegen de heen en weer trekkende legers.” Zach. 2:5 zegt: “Ik Zelf, luidt het woord des Heren, zal haar een vurige muur zijn rondom en heerlijkheid binnen in haar.” De muur, beeld van Gods heilige Geest, biedt bescherming tegen vreemde indringers en de heerlijkheid is haar aantrekkingskracht voor de oprechten. Daar geldt: “voor de oprechten gaat het licht op” (Ps. 112:4), maar ook: “Niemand van de anderen durfde zich bij hen te voegen” (Hand. 5:13). Ook nu zaten er vijanden op het vinkentouw. Maar Nehemia sprak: “De God van de hemel zal het ons doen lukken en wij, Zijn knechten, zullen opstaan en gaan bouwen” (Neh. 2:20). Dat gebeurde door middel van een gewapende helft en een bouwende helft en Nehemia kwam nooit uit de kleren (Neh. 4:16,21,23). De muur werd voltooid in 52 dagen, waardoor zelfs de vijanden moesten erkennen dat dit met de hulp van God was gedaan (Neh. 6:15-16).
De verbastering van de gemeente in de kerkgeschiedenis
In de kerkgeschiedenis zien wij ook hoe de gevestigde Rooms-Katholieke kerk tot een Babel van verwarring en vermenging werd en hoe dit instituut andersdenkenden, vaak ware christenen, bloedig heeft vervolgd in de donkere Middeleeuwen. Denk slechts aan de Katharen en de Walzenzen en later de Hervormers en de Wederdopers. De protestanten hadden nog veel zuurdesem uit de Rooms-katholieke kerk meegenomen. We denken bijvoorbeeld aan de kinderdoop, aan een uiterlijke belijdenis, aan de verbinding met de Staat, waardoor het volkskerken werden behept met menselijke tradities en zo heeft de Babylonische verwarring en vermenging zich ook in het protestantisme binnengedrongen. Veel ware gelovigen scheidden zich gedwongen of vrijwillig af van de grote kerken, omdat zij op het fundament Christus het huis van God geestelijk wilden opbouwen en in alles wilden terugkeren tot het Woord van God. Ondanks dat edele oogmerk ontstond er toch vaak verdeeldheid onder de bouwers, die diverse nieuwe bewegingen en denominaties opleverden en zo werd het werk van God versplinterd en gefragmentariseerd. Babel is een babbelstad. Daar wordt veel geredeneerd en gediscussieerd, maar weinig geleefd in gehoorzaamheid en de kracht van de heilige Geest.
Op weg naar het herstel van de gemeente
Maar de Heer gaat door met alle wedergeborenen, die ingeschreven zijn in het hemelse Jeruzalem, om Zijn gemeente dwars door alles heen te bouwen. Niet alleen de stad, maar ook de tempel. Zo zijn er via herstel- en vernieuwingsbewegingen steeds meer vergeten of verwaarloosde waarheden onder het stof der eeuwen tevoorschijn gekomen. We noemen er een paar: de doop in water, de doop in en de vervulling met de Geest, de geestelijke gaven, de strijd in de hemelse gewesten, de groei naar het volwassen zoonschap, de rijpheid door de late regen van de Geest worden weer gepredikt, geloofd en gepraktiseerd. Door Woord en Geest komt Gods geestelijke bouwwerk tot haar beoogde doel: de volkomenheid. Wat mensonmogelijk is, zal de Heer gaan doen om Zijn geestelijk huis in geest en waarheid gestalte te laten krijgen, om tot haar bestemming en taak te komen die zij ook nog heeft in het herstelwerk in de periode van 1000 jaren en op de nieuwe aarde, als het nieuwe Jeruzalem van boven, bij God vandaan, neerdaalt en waarbij de bladeren van het geboomte des levens zijn tot genezing van de volken! (Openb. 22:2).
Opwekking in verschillende mate en graden
Er zijn opwekkingen die vaak weer wegebben op verschillende niveaus, dat wil zeggen:
1. Er komen veel mensen in nood over hun zonden en zij bekeren zich;
2. Vele mensen verlangen naar meer kracht van God in hun leven: zij hebben
behoefte aan de doop in en de vervulling met heilige Geest;
3. Er zijn er die zo gegrepen zijn van het evangelie dat ze jagen naar de prijs van de
roeping van God, de volkomenheid. Zo’n opwekking kan blijvend doorgaan,
waarbij ook velen tot dienstbetoon komen: “U kunt één voor één profeteren,
opdat allen lering en allen opwekking ontvangen” (1 Kor. 14:31).
Laat de opwekking van Godswege heel persoonlijk bij jou en mij beginnen, om aangespoord te worden vurig van geest te zijn (Rom. 12:11) en ons volledig aan de Heer toe te wijden.
Jildert de Boer
Geef een reactie