IS JEZUS CHRISTUS DE ZOON VAN GOD OF GOD? (2)
Waarom vindt men het onvoldoende als Jezus ‘alleen maar’ de Zoon van God is?
Elohim en theos
Dit zijn de woorden die resp. het Hebreeuws en het Grieks voor God worden gebruikt. Ze hebben dezelfde betekenis. Beide grond- of brontalen gebruiken geen hoofdletters. In het Nederlands gebruiken we God met een hoofdletter voor de Allerhoogste God en god met een kleine letter als het over iets anders gaat. Dat vergt soms een vertaalkeuze. Want god of goden (elohim of theos) worden soms ook gebruikt als het gaat over mensen, heersers, rechters, engelen, demonen en afgoden. Hierbij enkele voorbeelden:
- De “vreemde goden” in Gen. 35:2 worden elohim genoemd.
- Toen Jacob worstelde met ‘God’ (Gen. 32:30) bleek dat in werkelijkheid een engel te zijn (Hos. 12:4-6).
- “Toen zei de Heere tot Mozes: Zie, Ik heb u voor de farao tot een god (elohim) gemaakt en uw broer Aäron zal uw profeet zijn” (Ex. 7:1).
- In Ex. 18:11 staat: “Nu weet ik dat de Heer groter is dan alle andere goden (elohim).
- “Dan moet zijn meester hem bij de rechters (elohim= letterlijk: goden) brengen” (Ex 21:6; Ex. 22:8-9).
- In Richt. 6:31 wordt Baäl een god (elohim) genoemd.
- In Richt. 11:24 wordt de heidense god Kamos elohim genoemd.
- In 1 Sam. 5:7 wordt de Filistijnse god Dagon elohim genoemd.
- “En de koning zeide tot haar: Vrees niet; maar wat ziet gij? Toen zeide de vrouw (waarzegster) tot Saul: Ik zie goden (elohim) uit de aarde opkomende” (1 Sam. 28:13, St. vert.). Het ging hier om een demon die zich voordeed als Samuël en zich vermomde in de gedaante van Samuël.
- In Ps. 8:5 wordt elohim vertaald met engelen (NBG-vert.) of “hemelse wezens”(NBV2004).
- “Ik heb wel gezegd: U bent goden (elohim), u bent allen zonen van de Allerhoogste” (Ps. 82:6).
- “En het volk riep uit: Een stem van God (god) (theou) en niet van een mens.” Dat zei het volk over Herodes (Hand. 12:22).
- “En zeiden dat hij een god (theon) was” (Hand. 28:6). Dat zeiden de inwoners van Malta over Paulus.
- “Omdat U, die een mens bent, uzelf God (theon) maakt” (Joh. 10:33). Dit betrof Jezus.
- “Is er niet geschreven in uw wet: Ik heb gezegd: U bent goden (theoi)?” (Joh. 10:35).
- “De goden (theoi) zijn aan mensen gelijk geworden en naar ons afgedaald” (Hand. 14:11, vergelijk Hand.19:26).
- “En zij zeiden tegen Aäron: Maak voor ons goden” (theous) (Hand. 7:40).
- “De ster van uw god (theou) Remfan” (Hand. 7:43).
- “De grote godin (theas) Artemis (Hand. 19:35,37).
- “Want al zijn er ook die goden (theoi) genoemd worden…” (1 Kor. 8:5). Het gaat over afgoden.
- “Maar destijds toen u God niet kende, diende u hen die van nature geen goden (theois) zijn (Gal. 4:8).
- “De god (theos) van deze eeuw” (2 Kor. 4:4). Zo wordt satan genoemd.
Als Jezus ‘God’ (theos) wordt genoemd zullen traditionele uitleggers dat net als God de Vader of ‘God de Heilige Geest’ zien als ‘God de Zoon’ (let erop dat beide laatstgenoemde theologische uitdrukkingen in de Bijbel helemaal niet voorkomen), terwijl wij gezien hebben dat Jezus de Zoon van God is en weten dat Hij tevens de Zoon van mensen is.
Teksten die lijken te zeggen dat Jezus Christus God is
Het is duidelijk dat Jezus enkele keren de titel God kreeg. God de Vader had hem macht gegeven om als Zijn hoogste vertegenwoordiger en uitvoerder als God te handelen zonder zelf God in absolute zin, d.w.z. de Allerhoogste (Jahweh of de Vader), te zijn. Hij stond en staat altijd vlak onder Jahweh, alleen aan Hem onderworpen.
“Men noemt Hem: sterke God, eeuwige Vader” (Jes. 9:5-6).
Deze verzen worden vaak aangehaald om het God-zijn van Jezus te bewijzen. Na “een Kind is ons geboren en een Zoon is ons gegeven”, gaat het in deze tekst over de heerschappij die op de schouders van de Messias rust. Anders en veeleer beter vertaald kan ‘sterke God’ en ‘eeuwige Vader’ luiden: Machtige God of goddelijke Held (El Gibbor) (zoals in Ezech. 31:11; Ezech. 32:2) en Vader van de eeuwigheid of Vader van de (toekomende) eeuw (= tijdperk). De naam ‘eeuwige Vader’ wordt nergens in de Bijbel toegepast op Jezus. Merk op dat dit genoemd (zullen) worden toekomstgericht is. Hij is de overwinnende Godheld, de Vader van de (toekomende) eeuw (= tijdperk), de wonderbare Raadgever, de Vorst van de vrede.
“In het begin was het Woord en het Woord was bij God en het Woord was God” (beter: “God was het Woord) (Joh. 1:1).
De pre–existentie van Christus is de leer dat Jezus al voor zijn menswording als persoon bestond. Deze leer dat Jezus een voorbestaan of pre-existentie zou hebben gehad voor hij op aarde geboren werd, hangt nauw samen met de leer van de drie-eenheid. Jezus zou net als de Vader en de Geest als God hebben bestaan van eeuwigheid en in de volheid des tijds mens geworden zijn. Dat wordt vleeswording of incarnatie genoemd.
Deze bijna algemene gedachte die breed geaccepteerd wordt, roept desondanks veel vragen op. De verwarring is onder andere dat men onmiddellijk bij het begin van het Johannesevangelie Jezus meteen inleest. Daar staat: “In het begin was het Woord en het Woord was bij God en het Woord was God” (of beter letterlijk vertaald: God was het Woord) (Joh. 1:1). Pas verderop staat: “Het Woord is vlees geworden en heeft onder ons gewoond…” (Joh. 1:14). Dat laatste heeft direct betrekking op Jezus. Merk op dat er niet zoiets staat als “God de Zoon werd mens.” Voor Woord staat in het Grieks ‘logos’ dat je behalve met woord ook kunt aanduiden met plan, voornemen, gedachte, ontwerp. De Naardense Bijbel vertaalt 1:1 opmerkelijk: “Sinds het begin is er het spreken; dat spreken is God nabij; ja God Zelf is dat spreken.” En 1:14: “Het spreken is vlees-en-bloed geworden en heeft bij ons Zijn tent opgeslagen…”
In het voornemen van God, dus in Zijn plan, was Jezus Christus al vóór de grondlegging van de wereld in de gedachten van God. Dat wordt theologisch wel genoemd de pre-eminentie van Jezus, dat wil zeggen: Jezus was van den beginne als eeuwig voornemen of plan aanwezig bij de Vader. Daarom lezen we dat het Lam geslacht was van de grondlegging van de wereld af (Openb. 13:8). “Hij was tevoren gekend, vóór de grondvesting van de wereld” (1 Petr. 1:20a). Hoe? Als Woord. Door het Woord en de Geest is de schepping tot aanzijn geroepen (Ps. 33:6,9). God had Zijn herstelplan voor de zonde, die zou komen, al van te voren klaar liggen.
“Niemand heeft ooit God gezien; de eniggeboren Zoon, Die in de schoot van de Vader is, Die heeft Hem ons verklaard” (Joh. 1:18, HSV).
De Studiebijbel zegt hier: “Een aantal handschriften heeft hier ‘(de) eniggeboren God’. Dit stuit op een tweetal bezwaren: de uitdrukking ‘(de) eniggeboren God’ komt verder bij Johannes niet voor (en evenmin in het overige deel van het NT) én zij past niet bij wat er als bijstelling dadelijk op volgt. Terwijl het begrip ‘Zoon’ juist goed aansluit bij het erop volgende ‘Vader’.”
“De Joden antwoordden Hem: Wij stenigen u niet vanwege een goed werk, maar vanwege godslastering, namelijk omdat u, Die een mens bent Uzelf God maakt” (Joh. 10:33; vergelijk Joh. 5:18; Joh. 19:7).
De Joden hadden weinig begrip van Wie Jezus werkelijk was. In Joh. 19:7 lezen we een andere variant: “De Joden antwoordden hem: Wij hebben een wet en volgens onze wet moet Hij sterven, want Hij heeft Zichzelf Gods Zoon gemaakt. ”Vlak vóór de uitspraak van de Joden in Joh. 10:33 : U die een mens bent, Zichzelf God maakt”, vergelijk echter Joh. 10:34-35 waar theos met god/goden is vertaald. Daarvoor had Jezus gezegd: “Ik en de Vader zijn één” (Joh. 10:30). Dat Jezus en Zijn Vader in één Geest waren met dezelfde gedachten en werken en hetzelfde doel bewijst niet dat Hij God was. Wel dat God Zijn heerlijkheid in alle volheid kon delen met Zijn Zoon. Daardoor was Jezus één met de Vader, maar ook wij zijn in die eenheid betrokken (Joh. 17:20-21). Voor ons geldt: “Wie zich echter met de Heere verenigt, is één geest met Hem” (1 Kor. 6:17). Maar dat zegt natuurlijk niet dat wij God zijn, wel dat we deel hebben gekregen aan de goddelijke natuur (2 Petr. 1:4).
“En Thomas antwoordde en zei tegen Hem: Mijn Heere en mijn God!” (Joh. 20:28; vergelijk Joh. 14:9: “Wie Mij gezien heeft, heeft de Vader gezien”)
Deze uitroep van Thomas na de opstanding van Jezus is geen kreet met een daarin verpakte leerstelling. De mogelijkheid bestaat dat Zijn gelovige uitroep van verbazing en zijn vreugde (na zijn twijfel) over de opstanding van Jezus het eerste woord tot Jezus Zijn Heer is gericht en het tweede woord tot God de Vader. Als beide woorden tot Jezus zijn gericht, dan heeft Thomas misschien Jezus als God beschouwd, evenals Mozes voor Aäron tot een god was (Ex. 4:16; vergelijk Ex. 7:1). In elk geval gebruikt hij hier God als een gezaghebbende titel. Jezus kan als opgestane en verheerlijkte Heer als God gezien worden, omdat Hij in de gedaante of gestalte van God is, in positie aan God gelijk, maar onderscheiden van God de Vader (Jahweh).
“Tot hen behoren de vaderen, en uit hen is, wat het vlees betreft, de Christus voortgekomen, die God is, boven alles, te prijzen tot in eeuwigheid. Amen!” (Rom. 9:5).
Bij dit vers is het de vraag op Wie bij ‘God’ de lofprijzing van toepassing is, op God of op Christus. Het verschil bij de vertalingen is soms de keuze die men maakt waar de komma te zetten, omdat de oorspronkelijke grondtekst geen interpunctie heeft.
Als wij vergelijken dan vinden een vers dat sterk op deze tekst lijkt: “De God en Vader van onze Heere Jezus Christus, Die te prijzen is tot in eeuwigheid, weet dat ik niet lieg” (2 Kor. 11:31). Onmiskenbaar gaat hier de lofprijs naar God de Vader. Hij is de God boven alles. Er zijn bij de Nederlandse vertalingen van Romeinen 9:5 variaties, waarbij het anders weergeven wordt dan in de SV, de HSV en de NBG-vert. die de King James vertaling hebben gevolgd.
De NBV2004 vertaalt als volgt: “En waaruit de Christus is voortgekomen. God die boven alles verheven is, zij geprezen tot in eeuwigheid. Amen.” De Vertaling Brouwer heeft: “Uit hen komt de Christus voort, naar zijn menschelijken aard, – de God die boven alles verheven is, Hij zij geprezen tot in eeuwigheid. Amen.” De Leidse vertaling heeft deze weergave: “Van wie zoveel het vleesch betreft de Christus afstamt. – God die boven alles staat, is in eeuwigheid te prijzen! Amen.”
Een ander argument is dat Paulus hier de voorrechten van de Joden (zuivere monotheïsten) beschrijft en het dan merkwaardig zou zijn Christus hier God te noemen, in plaats van de Vader te prijzen voor Zijn zegeningen.
“God was het namelijk Die in Christus de wereld met Zichzelf verzoende…” (2 Kor. 5:19; vergelijk Joh. 14:10: “Gelooft u niet dat Ik in de vader ben en de Vader in Mij is? De woorden die Ik tot u spreek, spreek Ik niet uit Mijzelf, maar de Vader, Die in Mij blijft, Die doet de werken”).
Paulus had ook kunnen schrijven: Christus was God, die de wereld met Zichzelf verzoende.” Dat deed Hij echter niet door expliciet te schrijven “God was in Christus…” en dat is iets anders en niet hetzelfde. Het houdt daarom niet in dat Christus God was. Dat zo duidelijk gesteld wordt dat God in Christus was, kan ons ook helpen bij het uitleggen van andere passages die door mensen gebruikt worden om aan te tonen dat Jezus God is. Bijv. “Immanuël: God met ons” (Matth. 1:23), want ‘God was in Christus’, De Vader openbaarde Zich in Hem (Jezus Christus) in het vlees (wordt vervolgd).
Jildert de Boer
Geef een reactie