Drie visies op de hel of poel van vuur: welke is juist? (deel 3)
DRIE VISIES OP DE HEL OF POEL VAN VUUR: WELKE IS JUIST?
Deel 3
Een vertaling van sheool en hades die je op het verkeerde been zet: verwarring dodenrijk/hel
In de Statenvertaling wordt het Griekse woord hades (= het onzienlijke) geregeld abusievelijk vertaald met hel. Dat doet men bijvoorbeeld bij de rijke man en de arme Lazarus in Lukas 16, waar we dan lezen: “En als hij in de hel zijn ogen ophief, zijnde in de pijn, zag hij Abraham van verre, en Lazarus in zijn schoot.” Er is echter van de eindsituatie van de hel of poel van vuur nog lang geen sprake op dat moment. Dezelfde foutieve vertaling geldt ook voor het vergelijkbare woord in het Hebreeuws sheool dat men met graf of hel vertaalt in de Statenvertaling. Terecht heeft de NBG-vertaling dit veel juister bijna overal vertaald met dodenrijk. Uit de parabel van de rijke man en de arme Lazarus leren we dat er in het dodenrijk een lichtzijde (hij werd door de engelen in de ‘schoot van Abraham’ gedragen, Luk. 16:22) en een duistere zijde was, die gescheiden was door een onoverkomelijke kloof.
Het dodenrijk wordt gevormd door Dood en zijn doodsmachten en zij beheersen deze sfeer van de eerste dood. Apollyon, de verderver heerst met zijn verderfengelen over de afgrond. Hij en zijn schare verderfengelen (Ps. 78:49) komen bij de vijfde bazuin uit die gevangenis als ‘een ster, uit de hemel gevallen’ (Openb. 8:10-11) de sleutel gegeven wordt om de put van de afgrond te openen (Openb. 9:1-11). Deze ster is de antichrist die dit langs occulte, spiritistische weg bewerkt.
De situatie van ‘eeuwig verderf’ – de tweede dood of poel van vuur of hel – ontstaat als Apollyon samen met de antichrist – in wie hij gevaren was – in deze eindtoestand terecht komt. De eersten die gestalte geven aan de situatie hel of poel van vuur zijn het beest en de valse profeet (dat wil zeggen: het beest uit de zee of afgrond, Apollyon [Openb. 11:7; Openb. 13:1; Openb. 17:8] en het beest uit de aarde, de antichrist of valse profeet [Openb. 13:11]). Van hen lezen wij: “LEVEND werden zij beide geworpen in de poel des vuurs, die van zwavel brandt” (Openb. 19:20). Hier zien wij dat de poel van vuur geen onbewuste tweede doodstoestand is. Ook merken we in deze context dat van de hel of poel van vuur pas sprake is in de eindfase van het rijk der duisternis. De uitdrukking ‘hel’ komt in het Oude Testament niet voor. De hel, dat is de tweede dood of poel van vuur, is toekomstig.
Hemel en dodenrijk
Mensen die nu in Christus geloven, gaan – terwijl zij op aarde geestelijk met hun denken al in de hemelse gewesten functioneren (Ef. 2:6; Kol. 3:1-2) – bij hun sterven direct naar hun inwendige mens helemaal naar Christus, naar de hemel (Hand. 7:59; 2 Kor. 5:1,8; Fil. 1:23) (voor een bespreking van de zieleslaaptheorie: zie mijn artikel ‘De leer van de zieleslaap’, getoetst aan het Nieuwe Testament). Hun lichamelijke dood betekent de scheiding van de uiterlijke mens (stoffelijk lichaam dat aan de aarde wordt prijsgegeven) en de innerlijke mens (ziel en geest die opstijgen naar de hemel).
Mensen die niet tot geloof in de Here Jezus zijn gekomen, gaan bij hun sterven naar het dodenrijk. Sommigen zullen bewaard worden tot het laatste oordeel aan de goede zijde van de onoverkomelijke kloof waar water is, een symbool van enig leven (Luk. 16:22-26). Te denken valt bijvoorbeeld aan: jonggestorven kinderen die geen keuze hebben kunnen maken en aan mensen die nooit het evangelie duidelijk, zoals het is, hebben gehoord. Anderen komen terecht aan de duistere zijde van het dodenrijk of afgrond (waar ook de verderfengelen huizen, Ps. 78:49) die voor hen een voorarrest is van de hel of de poel van vuur waarin zij bij het laatste oordeel terecht zullen komen.
Is de lichtzijde van het dodenrijk blijvend leeg na Jezus’ opstanding?
Vele uitleggers menen dat de lichtzijde van het dodenrijk door Jezus bij zijn opstanding leeg is gemaakt en dat voortaan alle mensen die niet in Christus sterven automatisch terecht komen in de duistere kant van het dodenrijk en straks allemaal in de poel van vuur geworpen worden.
Dat zou het presenteren van het boek des levens bij het laatste oordeel in Openb. 20:11-15 tot een farce of schijnvertoning maken, want volgens de uitleg van sommigen is dat boek des levens ook leeg, staat er geen enkele naam in en worden alle doden bij het laatste oordeel in de poel van vuur geworpen. Dat is een vreemde uitleg die we moeten bestrijden, want we lezen duidelijk dat “de doden werden geoordeeld op grond van hetgeen in de boeken geschreven stond, naar hun werken” (Openb. 20:12). En nogmaals: “en zij werden geoordeeld, een ieder naar zijn werken” (Openb. 20:13). Hier zien we dat het niet-christenen betreft die niet op basis van geloof geoordeeld worden, want het oordeel is hier naar hun werken.
Voor hen die hier wellicht vragen over of problemen mee hebben, geef ik enkele praktische vergelijkingen. Is er dan niet een groot verschil tussen een massamoordenaar die zijn geweten toegeschroeid had en een mens die naar zijn door God ingeschapen geweten leefde zonder ooit van Jezus en het evangelie te hebben gehoord? Het is toch niet allemaal één pot nat als een baby van ongelovige ouders sterft of dat we te maken hebben met een Nero, een Stalin, een Idi Amin, een Saddam Hoessein, een Milosevic of welke andere wrede heerser uit de wereldgeschiedenis ook?
De ‘zee’ is in het boek Openbaring een beeld van het dodenrijk (met haar diepten of troggen) dat aangeduid wordt als afgrond, waar de zon niet kan doordringen en absolute duisternis heerst. Jezus sprak: “Maar een ieder, die één dezer kleinen, die in Mij geloven, tot zonde verleidt, het zou beter voor hem zijn, dat een molensteen (beeld van een zware, sterke macht) om zijn hals was gehangen en hij verzwolgen was in de diepte der zee” (Matth. 18:6).
Gelukkig zijn er ook geestelijk nog mensen die bovenin de zee leven (vergelijkbaar met de lichtzijde in het dodenrijk) waar wel bereikbaarheid door de zon is, al zijn ze niet zoals wij, die door Gods genade Christus kennen in de wedergeboorte, uit die zee door de Zon der gerechtigheid (Mal. 4:2) overgeplaatst in de wolk (hemelse positie). Dat is het beeld van de gemeente in de hemelse gewesten in Christus Jezus (vergelijk Hebr. 12:1: “de wolk van getuigen”).
In Matth. 21:21b zegt Jezus: “maar zelfs in dien gij tot deze berg (macht) zegt: Hef u op en werp u in de zee (afgrond), het zal geschieden” (vergelijk Matth. 17:20-21; Marc. 11:23). Dit is het geloof dat bergen verzet ( 1 Kor. 13:2). Bergen zijn beelden van machten der duisternis.
In Ef. 4:9 staat van Christus: “Opgevaren naar de hoge voerde Hij krijgsgevangenen mede…” Vanuit het dodenrijk nam Hij die de sleutels van dood en dodenrijk in bezit gekregen heeft (Openb. 1:17-18) krijgsgevangenen mee vanuit die gevangenis (Openb. 20:7), want in dat domein was Hij ook gekomen om hen te bevrijden die krijgsgevangenen gemaakt waren door de dood.
In Matth. 27:52-53 lezen we dat bij het sterven van Jezus “vele (niet: alle) lichamen der heiligen werden opgewekt. Zij gingen uit de graven (beeld van het dodenrijk) na zijn opstanding en kwamen in de heilige stad (het hemelse Jeruzalem). We zien hier dat vele rechtvaardigen uit het oude verbond door Jezus uit de ‘schoot van Abraham’ in het dodenrijk werden meegevoerd naar het paradijs (2 Kor. 12:4) van God, zoals Jezus ook sprak tot de ene moordenaar naast Hem die zei: “Jezus, gedenk mijner, wanneer U in Uw Koninkrijk komt. En Hij zeide tot hem: Voorwaar, Ik zeg u, heden zult gij met Mij in het paradijs zijn” (Luk. 23:42-43).
Velen waren in het dodenrijk in de ‘schoot van Abraham.’ Mogelijk hebben zij net als Abraham die blik gehad op de hemelse stad (Hebr. 11:10,16, vergelijk Hebr. 13:14) en zijn zij samen met de aartsvader Abraham met Jezus naar het hemelse paradijs gegaan. Wij gaan ervan uit dat degenen uit het oude verbond die niet behoorden tot de ‘velen’ die met Jezus naar het hemelse paradijs zijn meegenomen en die toch God hadden gediend ‘onder de zon’ (naar het licht dat zij hadden op aarde, zoals Prediker) nu nog steeds verkeren aan de goede kant van het dodenrijk. Dat geldt ook voor mensen die nimmer kennis hebben kunnen maken met de ware God en die nooit het ware evangelie van Jezus Christus hoorden, maar wel rechtvaardige daden deden vanuit Gods ingeschapen wet en het goede zochten. Tot hen behoren de “gezegenden des Vaders” die Christus niet gezien of gekend hadden, maar de goddelijke eigenschap barmhartigheid toonden aan “één van deze mijn minste broeders” (Matth. 25:34-40). Zij beërfden het Koninkrijk dat u bereid is vanaf de grondlegging der wereld af (Matth. 25:34), dus anders als wij die een hemelse roeping (Hebr. 3:1) hebben: “Hij heeft ons immers in Hem (Christus) uitverkoren vóór de grondlegging der wereld, opdat wij heilig en onberispelijk zouden zijn voor Zijn aangezicht” (Ef. 1:4).
Hoevelen hebben niet een bedekt evangelie gehoord in plaats van de prediking van de Christus der Schriften? Het is duidelijk dat God rekening houdt met ieders omstandigheden. Het gaat hier niet over mensen die een tweede kans moeten hebben, maar over hen die nog nooit werkelijk één kans hebben gehad.
Het eeuwige vuur: de tweede dood
Jezus is wel in het dodenrijk (hades= onzienlijke, onwaarneembare wereld), dat is de eerste dood geweest (1 Petr. 3:19), maar nooit in de situatie van de tweede dood of poel des vuurs, die volkomen buiten de genade staat. Daaruit is geen wederkeer mogelijk. Nergens leert de Schrift een opstanding uit de tweede dood (Openb. 2:11; Openb. 20:6,14; Openb. 21:8). Er bestaat eenvoudigweg geen Schriftplaats over! De laatste vijand, die onttroond wordt, is de dood (1 Kor. 15:26). André Piet van ‘Goedbericht’ die de boodschap van alverzoening verkondigt, volgt hier de op dit punt minder duidelijke Statenvertaling dat de dood teniet gedaan wordt en hij leidt daar uit af dat de dood niet meer bestaat, maar dat is onjuist. Aan de dood is zijn kracht ontnomen, maar hij is er nog wel. De dood in 1 Kor. 15:26 is de eerste dood die volgens Openb. 20:14 in de definitieve, blijvende situatie terecht komt: “En de dood en het dodenrijk werden in de poel des vuurs geworpen.” In deze volgorde gaan de ‘hoge pieten’ in het rijk der duisternis naar de poel van vuur:
- Het beest en de valse profeet, dat wil zeggen: Apollyon en de antichrist (Openb. 19:20).
- De duivel (Openb. 20:10).
- De dood (Openb. 20:14).
Daarom is de dood de laatste vijand, dat is niet alleen een toestand, maar ook een persoonlijke grootmacht of koning in satans rijk (zie hiervoor: Job 18:14; Rom. 5:14,17; Rom. 6:9; Hand. 2:24; Openb. 6:8; Openb. 20:13-14).
De Gehenna (hel) wordt door Andre Piet slechts opgevat als het dal Ge-himmon ten zuiden van Jeruzalem en men ziet niet in dat dit een gebruikte metafoor of beeldspraak is. De poel des vuurs – in type aangeduid als Gehenna – verklaart men heel letterlijk als de Dode Zee die weer een vuurpoel zou worden als bij Sodom en Gomorra (Gen. 19). Een heel merkwaardige natuurlijke uitleg, gebaseerd op de zichtbare wereld en de aardse werkelijkheid.
Het is onloochenbaar dat er naast het eeuwige leven sprake zal zijn van een eeuwige straf (Matth. 25:46). Het eeuwige vuur is voor de duivel en zijn engelen bereid (Matth. 25:41). In principe heeft God deze situatie “ver van Zijn aangezicht” (2 Thess. 1:9) nooit voor mensen bedoeld. Mensen komen alleen in deze ‘buitenste duisternis’ terecht als zij welbewust collaboreren met de duistere machten die zij dienen.
Mensen die gebonden willen blijven aan machten der duisternis komen in de poel van vuur
Slechts mensen die willens en wetens de duisternis LIEVER gehad hebben dan het licht (Joh. 3:19) zullen daarom – verbonden met de verleidende machten der duisternis, die zij dienen – verloren gaan en uiteindelijk in de poel des vuurs terecht komen. Hier gaat het over: “De Zoon des mensen zal zijn engelen uitzenden en zij zullen uit zijn Koninkrijk verzamelen”:
- “al wat tot zonde verleidt” (= demonen) en
- “hen, die de ongerechtigheid bedrijven (= mensen)” (Matth. 13:41, NBG-vert.). Dit betreft mensen, die “een welgevallen hebben gehad in de ongerechtigheid” (2 Thess. 2:12). Dat is iets heel anders dan een ongeloof uit onwetendheid.
“En zij (= de engelen) zullen hen in de vurige oven werpen; daar zal het geween zijn en het tandengeknars” (Matth. 13:42).
Jezus Zelf sprak meermalen ernstig over de hel (onder meer in Mark. 9:43-48). Hij sprak in dit verband ook over de buitenste duisternis waar het geween en het tandengeknars zijn, dat wil zeggen: de wroeging (Matth. 8:12; Matth. 22:13; Matth. 25:30; Luk. 13:27-29).
Dat neemt niet weg dat God absoluut barmhartig en rechtvaardig zal oordelen en rekening zal houden met ieders achtergronden en omstandigheden! Hij weet als geen ander waar er sprake was van verzachtende omstandigheden, zoals zelfs aardse rechters plachten te doen tegenover zeer ernstige misdadigers. God weet in de verschillende mate van oordeel precies voor hoeveel die mensen zelf verantwoordelijk zijn en voor hoeveel ze eventueel verminderd toerekeningsvatbaar waren (dat hen dan niet toegerekend wordt).
Verlichting als machten der duisternis in de mens voor diens sterven uitgaan
Er zijn ook mensen die overweldigd zijn door een macht der duisternis in hun leven (Hand. 10:38), maar daaronder lijden en ergens hongeren en dorsten naar de gerechtigheid (Matth. 5:6). Het valt op dat mensen soms kort voor hun sterven tot ‘stervensgenade’ komen, terwijl daarvoor bijvoorbeeld een leergeest van uitverkiezing hun denken vastzette en hun wil om het evangelie aan te nemen blokkeerde. Als mensen hun macht der duisternis bewust willen vasthouden, dan gaat de mens met macht de afgrond in. Daar willen machten liever niet heen, omdat zij weten dat zij daar vóór de tijd gepijnigd worden (Matth. 8:29): “en zij smeekten Hem dat Hij hun niet gelasten zou in de afgrond te varen” (Luk. 8:31).
Wanneer mensen een boze geest door wie zij als slachtoffer overweldigd waren niet willen vasthouden in hun proces van sterven, maar hem kwijt willen, dan zien we wel dat zulke demonen voordat zulke mensen sterven, het zinkende schip verlaten. De mensen die geknecht werd door zulke geesten, ervaren dan plotseling verlichting in de ogenblikken vrij kort voor hun dood. We kunnen soms merken dat zulke personen dan ineens uit hun benauwdheid in de ruimte en de vrijheid van Christus komen en alsnog voor hun heengaan tot bekering komen. Dit noemt men dan wel ‘stervensgenade.’
De ene mogelijkheid: vanuit het dodenrijk naar de nieuwe aarde
In het laatste oordeel (Openb. 20:11-15) gaat het om een scheiding in het dodenrijk, dus NIET om mensen die in Christus ontslapen zijn en deel hebben gekregen aan de eerste opstanding (Openb. 20:6). Het betreft hier immers de tweede, algemene opstanding na de periode van duizend jaren (Openb. 20:5). Jezus sprak: “en zij zullen uitgaan, wie het goede gedaan hebben, tot de opstanding ten leven, wie het kwade bedreven hebben, tot de opstanding ten oordeel” (Joh. 5:28-29).
Gaan jonggestorven kinderen verloren? De goede Meester is hier heel duidelijk over: “Zo bestaat bij uw Vader, die in de hemelen is, de wil niet, dat één van deze kleinen verloren gaat” (Matth. 18:14).
Wat dunkt u van al die mensen die nooit van Jezus Christus hebben gehoord en nimmer de kans kregen Hem te aanvaarden? Wij lezen bijvoorbeeld: “Indien Ik niet gekomen was en tot hen gesproken had, zij zouden geen zonde hebben, maar nu hebben zij geen voorwendsel voor hun zonde” (Joh. 15:22).
Paulus schrijft: “Wanneer toch heidenen, die de wet niet hebben, van nature doen wat de wet gebiedt, dan zijn dezen, ofschoon zonder wet, zichzelf tot wet; immers, zij tonen, dat het werk der wet in hun harten geschreven is, terwijl hun geweten medegetuigt en hun gedachten elkaar onderling aanklagen of ook verontschuldigen, ten dage dat God het in de mensen verborgene oordeelt volgens mijn evangelie, door Christus Jezus (Rom. 2:14-16).
Merk ook op dat Matth. 25:31-46 niet gaat over de scheiding tussen christenen en heidenen. Het gaat hier om het oordeel over de volkeren, de scheiding tussen de schapen en de bokken, die de Heer niet gezien hadden, maar die beoordeeld werden op hun daden van barmhartigheid.
In het laatste oordeel (Openb. 20:11-15) na de duizend jaren is er een oordeel naar werken en worden de boeken (des doods) en het boek des levens geopend om dat aan te tonen (Openb. 20:12-13). De ene mogelijkheid is: vele rechtvaardigen en barmhartigen stonden in het boek des levens en waren niet uit dat boek uitgedelgd (Ps. 69:29; Ex. 32:32). In Jak. 2:13b staat: Barmhartigheid echter roemt tegen het oordeel” of “Barmhartigheid (echter) triomfeert over het oordeel” (Willibr. Vert.) Het boek des levens moet onderscheiden worden van het boek des levens van het Lam, waar de gelovigen in Christus in staan (Openb. 13:8; Openb. 21:27).
Zij die uit het dodenrijk komen en wel in het boek des levens staan, stromen als volken de nieuwe aarde op en zullen daar genezing nodig hebben (Openb. 21:3,24, 26; Openb. 22:2). Dit begrip ‘volken’ komt in de laatste twee hoofdstukken van de Bijbel viermaal ter sprake. Hoewel aan mensen uit het oude verbond door het geloof een getuigenis was gegeven, hebben zij het beloofde niet verkregen, daar God iets beters met ons voor had, zodat zij niet zonder ons tot de volmaaktheid konden komen (Hebr. 11:39-40). Zij hebben verder geestelijk herstel door middel van Jezus Christus en de zonen Gods nodig. Dat geldt ook voor de heidenen die nooit van Jezus hadden gehoord, maar leefden naar de ingeschapen wet van God volgens hun geweten. Voorts ook voor de jonggestorven kinderen die geen onderscheidt kenden tussen hun rechter- en linkerhand en zeker niet tussen goed en kwaad (Jona 4:11; Deut. 1:39). De bladeren (geestelijke gaven) van het geboomte des levens (Jezus Christus is de Boom des levens, de zonen Gods het geboomte des levens) zullen zijn tot genezing van de volkeren (Openb. 22:2; vergelijk Ezech. 47:12). Zij moeten door de poorten van het nieuwe Jeruzalem de stad binnengaan. Dat gaat niet anders dan door verzoening door middel van Jezus Christus en door wedergeboorte. Zij hebben ook bevrijding, innerlijke genezing en de vervulling met de Geest nodig. Daarin hebben de zonen Gods een enorme taak!
Jildert de Boer
Geef een reactie