Een levende en functionerende gemeente
EEN LEVENDE EN FUNCTIONERENDE GEMEENTE
Gods kant en onze kant
In 1 Petrus 2:5 lezen we over het geestelijke huis, dat bestaat uit levende stenen, waardoor een heilige priesterschap gevormd wordt. Hoe ontstaat zo’n gemeente? Er kan geantwoord worden: “God vergadert Zich een gemeente”. Dat is juist: “de Here kent de zijnen” (2 Tim. 2:19a). Maar er zit nog een andere zijde aan de medaille en die staat in hetzelfde vers, namelijk: “een ieder, die de naam des Heren noemt, breke met de ongerechtigheid” (2 Tim. 2:19b). Dat is de keerzijde, die voor ons geldt: een werkelijk afstand doen van de zonde!
Voorwaarden voor gemeentevorming
De voorwaarden, om tot zo’n levende, heilige gemeente in wording te komen lezen we in 1 Petrus 2:1, waar staat: “leg dan af ALLE kwaadwilligheid, ALLE bedrog, huichelarij, afgunst en ALLE kwaadsprekerij. Deze vijf zonden moeten geheel en al afgelegd worden en drie keer staat er expliciet het woordje “ALLE” bij. Dit is geen perfectionisme, maar het wijst op een 100% gezindheid! We denken ook aan en vers uit Jak. 1:21, dat inzet met de woorden: “Legt dus af ALLE vuilheid en ALLE uitwas van boosheid…”.
Nu komen echter velen met bedenkingen, zoals: “God eist het wel, maar wij kunnen het niet”, of “volmaakt krijg je het toch nooit” en zo wordt met schoon klinkende woorden de zonde in stand gehouden, of als min of meer vanzelfsprekend verondersteld.
Het is beter te beginnen zoveel mogelijk “puin” te ruimen die je op dit moment bij jezelf ziet en je door God te laten bewerken en dan te verlangen – als je de goedheid van de Here geproefd hebt – naar het opgroeien in Hem.
Gehoorzaamheid en gemeentebouw
Gehoorzaamheid (1 Petr. 1:22) en bouw van het geestelijke huis gaan onlosmakelijk samen. Daar kan absoluut geen plaats blijven voor schijnheiligheid, jaloezie en roddel, zegt Gods Woord met zeer grote nadruk (1 Petr. 2:1). Wat is onze redelijke eredienst immers? Niet dat we “kerkje spelen”, maar dat we onze lichamen stellen tot een levend, heilig en Gode welgevallig offer! (Rom.12:1). Met een beroep op de barmhartigheden van God worden wij vermaand tot deze radicale, voortdurende overgave aan God! Dan moet het voor ons VASTSTAAN dat wij wel dood zijn voor de zonde, maar levend voor God in Christus Jezus en zo stellen wij onze leden niet langer ten dienste van de zonde, maar als slaven ter gehoorzaamheid aan God (Rom. 6:11,13,16). Dat is pas Gods – dienst of eredienst! Bij eredienst denken velen aan een bepaalde, vaste liturgie, aan rituelen en ceremonieën en soms voelt men zich “unheimisch” als het anders gaat, maar daar gaat het wezenlijk niet om.
Wat een grote barmhartigheid geeft God dat wij onszelf kunnen offeren en geven, in plaats van te genieten van de zonde en te leven voor onszelf en voor eigen eer. Tot zo’n leven kunnen we elkaar opwekken! In onze eigen bijeenkomst gaat het er dan ook om dat we elkaar aanvuren tot liefde en goede werken (Hebr.10:24-25), om samen een heilig priesterschap te vormen, tot het brengen van geestelijke offers, die Gode welgevallig zijn door Jezus Christus (1 Petr. 2:5). Dat is eredienst tot en met! Met als gevolg: een levend en functionerend gemeenteorganisme! (Rom. 12:3-8).
Reiniging, heiliging en gemeenschap
“Indien wij in het licht wandelen, gelijk Hij in het licht is, hebben wij gemeenschap met elkander en het bloed van Jezus, zijn Zoon reinigt ons van alle zonde” (1 Joh. 1:7). Al wandelende van licht tot licht –Gods licht oordeelt ons leven in genade stukje bij beetje- kunnen wij verder en dieper gereinigd worden en dat des te meer naarmate we toegroeien naar het beeld van Jezus Christus. Maar als wij zeggen dat wij gemeenschap met God hebben – met een beroep op Jezus’ bloed – en in de duisternis wandelen, dan liegen wij en doen de waarheid niet (1 Joh. 1:6-7). Het bloed van Christus is niet een ”sausje” tot bedekking, waardoor een onheilige levenswandel gecontinueerd kan worden, maar is gegeven tot reiniging in onze dagelijkse levenswandel, waardoor de gemeenschap met elkaar toe kan nemen. Gemeente – zijn is gemeenschap beoefenen en verdiepen! Daarbij groeit er behoefte aan levendige bidstonden, intensieve bijbelavonden en frisse samenkomsten. In de doorsnee kerkelijke of gemeentelijke praktijk hebben veel mensen niet zo’n verlangen naar deze geestelijke dingen, of zien geen fiducie in een werkelijke levende en functionerende gemeenschap. Zij zijn tevreden met de vaste plechtigheid van de zondagse eredienst.
Domineeskerk of lichaam van Christus?
Wanneer wij in het onderstaande spreken over dominees, dan gaat het ons niet om personen, waar er vele van gewetensvol en getrouw dienstbaar willen zijn. Wij willen slechts onderzoeken, of het ambt van dominee of predikant al dan niet een bijbels ambt is. Er zijn op het godsdienstige erf vele dingen die vast wel goed bedoeld zijn, maar toch in het licht van de Bijbel de toets niet kunnen doorstaan.
Hoewel theoretisch wel onderschreven wordt dat iedere gelovige een ambt of eenvoudiger gezegd een taak heeft, staat de activiteit van menig gelovige in grote kerken veelal op een vrij laag pitje. Daarom zijn er dominees, die er voor geleerd hebben, door de gemeente beroepen zijn en ervoor betaald krijgen. Zij moeten vaak van de nood een deugd maken en een soort “duizendpoot” zijn, waardoor zij inderdaad een dominante rol spelen. Zij zijn dan de spil waar veel dingen om draaien, als vele gemeenteleden hun taken onvoldoende oppakken. Een kleine groep zet zich in en het gros is in grote gemeenten vaak passief. Zo is het lichaam van Christus met vele leden en velerlei werkzaamheden en gaven natuurlijk niet bedoeld, zoals uit Romeinen 12 en 1 Korinthe 12 in ruime mate blijkt.
God heeft een vijfvoudige bediening van apostelen, profeten, evangelisten, herders en leraars gegeven, om de heiligen toe te rusten tot dienstbetoon (Ef. 4:11-12). Door die toerusting komen zij zelf tot dienen! Waar dit gebeurt, ontstaat een levende, functionerende gemeenschap en is er sprake van “de dienst van AL zijn geledingen” (Ef. 4:16). Dat is dus veel rijker dan de dienst van één predikant. Naast Ef. 4:11-16 geeft 1 Kor. 12:28 nog verdere aanvullingen van verschillende diensten in de gemeente.
Samenwerken en delegeren
Paulus zei tegen Timotheüs; “wat gij van mij gehoord hebt onder vele getuigen, vertrouw dat toe aan vertrouwde mensen, die bekwaam zullen zijn om (op hún beurt) ook anderen te onderrichten” (2 Tim. 2:2). Dat heeft het sneeuwbaleffect van 2x2x2, zoals Paulus bijvoorbeeld veel kennis en leven toevertrouwde aan Timotheüs en Titus, maakten deze op hun beurt weer anderen bekwaam, om te onderrichten, enzovoort. Dit principe van bijbelse kadervorming maakt het mogelijk dat het leiderschap zich kan vermenigvuldigen en de eerste pionier dus niet altijd vast blijft zitten aan zijn dienst, maar door bekwame opvolgers zijn handen vrij krijgt om iets nieuws op te zetten. Op zo’n manier krijg je ontwikkeling in dienstbetoon en groeien er ook jonge leiders op, die meer en meer inhoud in hun leven krijgen.
De éénmansdienst of samen met alle heiligen
Het is Gods wil dat de gemeente functioneert als een lichaam met vele leden en niet dat “één oog” koning is (1 Kor. 12:17). Dat is zo in het “land der blinden”, maar in de gemeente mag gebeden worden om de Geest van wijsheid en openbaring, om Hem recht te kennen: verlichte ogen van uw harten, zodat gij weet welke hoop zijn roeping wekt, hoe rijk de heerlijkheid is van zijn erfenis bij (in) de heiligen en hoe overweldigend groot zijn kracht is aan ons die geloven, naar de werking van de sterkte van zijn macht, die Hij heeft gewrocht in Christus door Hem uit de doden op te wekken en Hem te zetten aan zijn rechterhand in de hemelse gewesten boven alle overheid en macht en kracht…” (Ef. 1:17-21). Door Gods wijsheid en openbaring komt er inhoud en diepte in de samenkomsten!
Wanneer we kijken naar bijbels gemeenteleven is het ondenkbaar dat een dominee of predikant, dan wel een voorganger altijd de eerste en enige spreker blijft. Is deze instelling wel aan de Bijbel ontleend? Waar zegt de Bijbel dat slechts één persoon bidt, liederen opgeeft, preekt, avondmaal bedient, doopt en zegent? Hier is de zogenaamde kerkorde en het “domineesmonopolie” een sta in de weg voor het functioneren van de gemeente naar Gods Woord. Het zijn traditionele, kerkelijke wetten die het de zogenaamde gewone gelovigen verbieden iets te zeggen als bijdrage tot opbouw en daarmee wordt hun licht onder de korenmaat gehouden, of “onder de stolp van de kerkorde” gedoofd.
In de Bijbel zien wij veel meer een meervoudig leiderschap van “oudsten” (presbuteros) of “opzieners” (episcopos) (blijkens Hand. 20:17 vergeleken Hand. 20:24 en 1 Tim. 3:1-7 vergeleken met Tit. 1:5-9 hetzelfde “ambt”) en ook het woord “voorgangers” komt altijd in het meervoud voor (Hebr. 13:7,17,24). Inderdaad heeft zich al vroeg in de geschiedenis een van het Nieuwe Testament afwijkende ontwikkeling ingezet, waarbij de meervoudige “episcopous” (=opzieners) versmalde tot de eenhoofdige leiding van de opziener of bisschop (Ignatius, bisschop van Antiochië, is een vroeg voorbeeld onder de zgn. apostolische vaders). Het is te gemakkelijk te stellen dat een enkelvoudige leiding in de gemeente, die na het jaar 100 gebruikelijk werd, nodig was, om een bepaalde wildgroei tegen te gaan, maar dit druist in tegen de bijbelse veelkleurigheid en meervoudigheid van bedieningen, diversiteit aan gaven en velerlei genade van God.
In Hand. 13:1 lezen we dat er in de gemeente te Antiochië een vijftal profeten en leraars waren. Opmerkelijk lezen we dan in Hand. 15:32: “Judas en Silas, die zelf ook profeten waren, bemoedigden en versterkten de broeders met vele woorden”. In 1 Kor. 14:29 staat: “Wat de profeten betreft, twee of drie mogen het woord voeren, en de anderen moeten het beoordelen”. Een veelzeggend vers in dit verband is ook Hand. 15:35: “En Paulus en Barnabas verbleven te Antiochië en leerden en verkondigden MET VELE ANDEREN het woord des Heren” (Hand. 15:35). Er was gelegenheid om behalve Paulus en Barnabas ook nog anderen te horen in de verkondiging! Elders sprak Paulus: “bidt daarbij….ook voor mij, dat mij bij het openen van mijn mond het woord geschonken worde, om vrijmoedig het geheimenis van het evangelie bekend te maken…” (Ef. 6:19).
Ook de geestelijke gaven werken niet slechts via één persoon, maar aan EEN IEDER wordt de openbaring van de Geest gegeven tot welzijn van allen (1 Kor. 12:7). Opnieuw zien we zo het lichaam van Christus via alle geledingen functioneren en dat is niet slechts afhankelijk van één prediker die men heeft aangesteld, of van twee mensen in sommige kringen: de voorganger en de zangleidster.
De geestelijke volwassenheid en eenheid kan alleen bereikt worden “samen met alle heiligen” (Ef. 3:14-21 en Ef. 4:13-15).
De vraag naar de bevoegdheid bij de bedieningen
Het spijt ons dat we het moeten zeggen: de dominee die men als een soort superouderling beschouwt met een magere verwijzing naar 1 Tim. 5:17 is geen bijbelse instelling. Dat alleen deze man, die ervoor gestudeerd heeft, als enige bepaalde privileges heeft als preken, dopen, avondmaal bedienen en zegenen is helaas een onbijbelse zaak. Er zijn ongetwijfeld vele predikanten die als persoon hun taak in oprechtheid en in trouw vervullen. Wij willen hier geen personen (ver)oordelen. De zaak is echter dat Calvijn op grond van 1 Tim. 5:17 een enorme scheiding heeft aangebracht tussen oudsten, die zich belasten met prediking en onderricht (die men predikant of dominee is gaan noemen) en hen die dat niet doen (ouderlingen, die zelfs geen avondmaal mogen bedienen, niet mogen dopen en evenmin de zegen mogen uitspreken). De Bijbel maakt slechts een onderscheid in oudsten, geen scheiding tussen de ene dominee en meerdere ouderlingen.
Ook bij de “herders en leraars” in Ef. 4:11 denkt men vaak meteen aan de ene persoon van een predikant of dominee, maar het is heel goed mogelijk dat iemand tot herder is opgegroeid met pastorale gaven en bewogenheid is zonder echt een leraar voor de gemeente te zijn en het is eveneens mogelijk tot een goede leraar te zijn geworden, die in zijn onderwijs bijbelse inzichten in de gemeente doorgeeft zonder dat er sprake is van een specifieke herderlijke gave. “Evangelisten” behoort tot dezelfde categorie van volwaardige bedieningen en kan dus niet voor van “lagere orde” doorgaan. Zij verkondigen het evangelie naar buiten en dopen mensen in water, zoals een Filippus in Handelingen 8 deed.
“Apostelen” en “profeten” mag niet reserveren of conserveren louter tot de begintijd van de christelijke gemeente. Apostelen zijn uitgezondenen, die pionierswerk verrichten, waarbij het meer om de inhoudelijke bekwaamheid van Godswege verleend, dan om het voeren van een naam of titel gaat. Profeten kunnen de raad van God voor een bepaalde tijd en in bepaalde situaties openbaren en ook in de plaatselijke gemeente zorgen voor goede van God gegeven leiding door aanwijzingen vanuit de tegenwoordigheid van God doorgeven.
In het Nieuwe Verbond zijn alle gelovigen priesters (1 Petr. 2:9), die geroepen zijn, om Gods wonderbare licht te verkondigen, om te bidden en om te zegenen. Iedere gelovige is tot deze dingen geroepen en dat geldt bijvoorbeeld ook tot het zieken de handen opleggen tot genezing (Mark. 16:18).
In het Nieuwe Testament wordt het dopen niet voorbehouden aan een geestelijke elite. Paulus besteedde deze opdracht veelal uit (1 Kor. 1:13-17) en ook Petrus deed dat soms (Hand. 10:47-48). Zelf werd Paulus door een zekere Ananias gedoopt, van wie we slechts weten dat hij “een discipel” was (Hand. 9:10) en “een godvruchtig man naar de wet” (Hand.22:10). Tegenwoordig zou men een dergelijke doop “niet ambtelijk” en dus “onwettig” noemen in menige kerk! Filippus, de zogenaamde diaken-evangelist, doopte (Hand. 8:12 en Hand. 8:38), maar in de kerken van de Gereformeerde gezindte mogen noch diakenen, noch evangelisten de doophandelingen verrichten… Zo zijn er tal van menselijke inzettingen later ontstaan, die hun wortels niet hebben in het Woord van God.
Bij het avondmaal gaat het evenmin om een speciaal daartoe bevoegde dienaar. We lezen gewoonweg een meervoudsvorm: “Is niet de beker der dankzegging, waarover WIJ de dankzegging uitspreken, een gemeenschap met het bloed van Christus? Is niet het brood dat WIJ breken een gemeenschap met het lichaam van Christus”? (1 Kor. 10:16).
Maar hoe zit het dan met het houden van een toespraak, of het verkondigen van het Woord? Daar werpt de Bijbel een helder licht op: “Dient elkander EEN IEDER naar de genadegave, die hij ontvangen heeft, als goede rentmeesters over de VELERLEI genade Gods. SPREEKT IEMAND (!), laten het woorden zijn ALS VAN GOD; DIENT IEMAND, laat het zijn als uit kracht, door God verleend, opdat IN ALLES God verheerlijkt worde door Jezus Christus, aan wie de heerlijkheid is en de kracht, in alle eeuwigheid! Amen” (1 Petr. 4:10-11). Dit benadrukt dat het om Gods werkingen in ons gaat en om de verheerlijking van God bij het uitoefenen van de genadegaven, het spreken en het dienen. Als iemand spreekt, dan doet hij dat niet zomaar eventjes, maar in de vreze des Heren, vol ontzag, om woorden als van God te spreken. Het is dus niet de bedoeling dat er een “allemansdienst” ontstaat, waar zomaar iedereen democratisch “zijn zegje” kan doen. De combinatie van een gezonde vreze des Heren, in respect en eerbied voor Hem, en een vrijmoedigheid door de heilige Geest kan iedere oprechte gelovige dringen om te dienen via een geestesuiting, langs de weg van dienstbetoon en door middel van het verkondigen van een boodschap vanuit het Woord!
Wisselend dienstbetoon: soepel en fris
In welke mate, dat hangt af van de mate van het geloof en de genade en de plaats die God elk lid in het bijzonder toebedeeld en aanwijst (Rom. 12:3-6; 1 Kor. 12:18,27). “Vaders” in Christus hebben uiteraard meer kennis, wijsheid en leven, om van daaruit te verkondigen, dan de “jongelingen” die sterk zijn en de boze hebben overwonnen en daarvan een krachtig getuigenis afleggen vanuit het Woord dat in hen blijft. Deze hebben al weer meer te getuigen dan de “kindertjes”, die blij zijn met hun zondevergeving in Jezus’ naam (1 Joh. 2:12-14). Zo zijn er in elke gemeente leden die zich in verschillende groeistadia bevinden en zich ontwikkelen.
Voorgangers, dat zijn zij die voor-gaan met hun leven op de weg van Christus en daardoor een van God verleend gezag krijgen, dat (h)erkend wordt. Oudsten wil zeggen: de ouderen in Christus die een bepaalde leef-tijd in Christus hebben gekregen. Het gaat om inhoud van Godswege, om een voorbeeld te zijn in levenswandel, met wijsheid en inzet.
Sommigen groeien op door hun zorg en liefde voor anderen tot een herdersdienst. Anderen ontwikkelen zich in het aanreiken van onderwijs en worden leraars in de gemeente. Weer anderen zijn geoefend geworden om Gods stem te verstaan in de actuele situatie en verrichten een dienst als profeet. Nog anderen zijn bijzonder bewogen van hart voor buitenstaanders die verloren dreigen te gaan, om hen te winnen met het evangelie en zij groeien uit tot evangelisten. Zo gaat het met de verschillende bedieningen, die de heiligen toerusten om tot dienstbetoon te komen (Ef. 4:12), anders gezegd: dat zij zelf actief mee gaan dienen! Dat is natuurlijk iets anders dan altijd naar dezelfde ene persoon als prediker te zitten luisteren, hoe goed dat in het begin ook kan zijn, omdat er eerst veel geleerd moet worden, wil men bekwaam gemaakt worden, om zelf een steentje tot opbouw bij te voegen. Tenslotte is inbreng van allen mogelijk: “gij kunt allen één voor één profeteren, opdat ALLEN lering en ALLEN opwekking erdoor ontvangen” (1 Kor. 14:31).
Ieder heeft iets in de samenkomst
Het is nodig de nijpende vraag te stellen: wat doet men over het algemeen met het bijbelgedeelte: “TELKENS ALS GIJ SAMENKOMT, HEEFT EEN IEDER IETS”? (1 Kor. 14:26 en volgende). Er volgt: “een psalm of een lering of een openbaring of een tong of een uitlegging; dat ALLES moet tot stichting (=opbouw) geschieden”. Het kan zijn dat men in het begin weinig heeft. Dat wordt een nood, om God te zoeken om mede aan de voeding van de gemeente bij te dragen. Het verder doorwerken van het een en ander kost tijd en is een groeiproces naar meer van de Heer, zodat de dingen die naar voren komen niet slechts de tijd vullen, maar werkelijk nuttig en opbouwend zullen zijn voor de gemeente.
Op de vraag naar het functioneren van 1 Kor. 14:26 blijven velen het antwoord schuldig, of men zegt: “dat was voor toen in de begintijd, maar wij doen het nu sinds de Reformatie volgens de gereformeerde liturgie”. Er worden ons toch teveel drogredenen gehanteerd, om onder het heldere getuigenis van dit Schriftwoord uit te komen, zoals: “wij hebben door de weeks onze verenigingen en bijbelkringen, waarbij we allemaal kunnen praten”.
Bij anderen gaat het volgens de drieslag van de evangelische en/of pinkstertraditie: “zangdienst, aanbiddingsdienst en prediking”, waarbij wel openheid gegeven voor gebed van velen (een hele verbetering), geestesuitingen (nuttig als extra ondersteuning) en af en toe een getuigenis (mooi). Toch geloven wij dat de inbreng voller en rijker mag en kan worden, als er ontwikkeling van geestelijk leven is, waardoor de opbouw in bijdragen door meerderen ondersteund wordt. Mag het misschien “iets” meer zijn? Dat is een vraag die je niet alleen in een winkel gesteld kan worden, maar die net zo goed thuis hoort in de gemeente van de levende God! Strekken wij ons uit naar meer van de Heer in ons persoonlijk leven en te midden van de gemeente?
De meesten voelen wel aan dat bij een volledige aanvaarding van 1 Kor. 14:26 de positie van de predikant op het spel gezet wordt. Dan is er geen plaats meer voor een bisschop, superopziener of bovenouderling (in plaats van gelijkwaardige oudsten die in meervoudig leiderschap de gemeente dienstbaar zijn!). Ook verdwijnen dan de “erezetels” (de speciale plaatsen) in de gemeenten en het zich “rabbi” of “leidsman” laten noemen, of het nog langer gebruiken van de titel “dominee” (=heer) (Matth. 23:7-12; Matth. 20:25-28). “Want één is Uw Meester en gij zijt ALLEN broeders” (Matth. 23:8). Het is fantastisch een broeder ONDER de broeders te mogen zijn, niets meer en niets minder!
Bij de vraag betreffende het laten functioneren van de samenkomsten naar 1 Kor. 14:26-33 staat men voor het dilemma: schrappen we dit en handhaven we ons kerkelijke systeem, of ons gemeentelijk stramien, OF willen we dit voluit gaan beléven naar wat de Bijbel aangeeft?
Waarom ligt de zgn. “eredienst” zo statisch vast? Waarom kan in Reformatorische kerken alleen de dominee “alles” doen? Heeft men niet in de gaten dat dit haaks staat op wat Gods Woord klip en klaar zegt? Als het in wezen niet bijbels is, gaat het om menselijke bepalingen en tradities en het Woord van God zullen we MEER gehoorzamen dan menselijke inzettingen. Het kan moeilijk zijn voor het vlees, maar dan dienen dergelijke menselijke overleveringen, al zijn het er nog zoveel en hebben zij een eerbiedwaardige traditie, door de Geest overboord gezet te worden!
Een theologisch afgestudeerd predikant van een jaar of 25 kan worden toegelaten, om een gemeente te leiden en mag nu preken, dopen, avondmaal bedienen en zegenen, wat voor anderen verboden is. Een godvruchtige broeder van -laten we zeggen 50 of 60 jaar- is hiertoe niet bevoegd, maar mag hooguit een preek voorlezen van een ander… Ieder, die meent de Geest Gods te hebben, kan aanvoelen hoe ongerijmd dit is. God heeft deze éénmansbediening in Zijn gemeente nooit gewild, als er staat: “ieder heeft iets” en niet: “één heeft alles”. Hier wordt beknibbeld op de vrijheid in Christus en de werking van de heilige Geest wordt ingeperkt als gelovigen, die vol zijn van Geest en wijsheid, niet mogen meedienen met het Woord dat rijk in hen woont om daarmee elkaar leren en terecht te wijzen (Kol. 3:16). Hoe vaak lezen we het woordje “elkaar” niet in het Nieuwe Testament, bijvoorbeeld in het elkaar opbouwen, bemoedigen, aansporen, aanvuren en elkaar vermanen? Het zou vreemd zijn, als dit allemaal buiten de samenkomsten om zou hebben plaats gevonden…
“Waar de Geest des Heren is, is vrijheid” (2 Kor. 3:17). En zeker die vrijheid mag niet misbruikt worden als een aanleiding voor het vlees (Gal. 5:13), bijvoorbeeld door zonde te gedogen, of wanorde toe te laten. Wil men echter Gods Geest laten heersen en zich door de Here laten leiden in de bijeenkomsten, of door allerlei menselijke kerkordes en regels, waar die niet bijbels onderbouwd kunnen worden?
Geestesgaven
De geestelijke gaven, of gaven van de Geest, mogen en behoren door middel van velen te werken in de samenkomsten. Op het gebied van de uitingen des geestes is er in veel kringen onkunde, al zien we soms een kentering in het tij en daarover zegt Paulus dat hij de gemeente te Korinthe niet onkundig op dit terrein wilde laten (1 Kor. 12:1). Wij moeten streven naar de gaven des Geestes en daarin trachten uit te munten tot stichting van de gemeente (1 Kor. 14:1,12). Het gaat niet aan daarbij bepaalde gaven van de heilige Geest (!) op “sterk water” te zetten, of voor onze tijd met een “korreltje zout” te nemen. Wij zullen Gods Woord eenvoudig moeten nemen, zoals het er staat en daarnaar handelen, ook in geval van ziekte, dat wil zeggen: handoplegging, gebed en zalving met olie toepassen (Mark. 16:17-18; Jak. 5:14-16). Daarbij mogen we de uitwerking met een gerust hart aan God overlaten! Hij is een waarmaker van Zijn Woord.
Sommigen menen dat “wie in tongen spreekt, balkt als een ezel”, maar miskennen door zo’n kwalijke opmerking de waarde die ook deze gave van de Geest heeft tot zelfopbouw, dan wel met uitlegging of vertolking voor de gemeente (1 Kor. 14:2,4-5,13-15,18,27-28,39).
Gemeenschap en broederschap
God verlángt naar een levende gemeenschap, een heerlijke eenheid en broederschap in het lichaam van Christus, om te beginnen plaatselijk. Het is onbegrijpelijk dat mensen die elke week belijden “ik geloof de gemeenschap der heiligen” de praktijk ervan nauwelijks lijken te willen beléven. De kerk gaat uit en ieder gaat alras zijns weegs… Men heeft een “mooie preek” gehoord, maar de ene zuster weet vaak van de andere broeder niet wat nou zo mooi was tot hulp voor je leven. Men heeft in de dienst de ander niet vanuit het hart gehoord wat hem of haar geestelijk bezig hield, waar openlijke gebeden en getuigenissen ontbraken. En, als er na de dienst niet vaak koffie gedronken wordt en door de week de gemeenschap veelal ontbreekt, of zich beperkt tot het natuurlijke vlak, hangt men als “los zand” aan elkaar. Het wonderlijke geheim van hechte, intense broederschap ervaart men veelal weinig. Zou het niet goed zijn hiernaar te hunkeren en er alles aan te doen dit te stimuleren? We dienen wel te beseffen dat zo’n verlangen van binnenuit geboren wordt!
Hartelijke levensgemeenschap
We zullen werkelijk de volle gezindheid moeten hebben, om te leven voor en door Hem, de Here Jezus Christus, die het hoofd is, om duidelijk de betekenis van de leden van het lichaam te gaan zien. Alleen zo gaat men verlangen, om hetzelfde leven in een levende verbinding met Hem als hoofd te leven. Zo ontstaat levensgemeenschap! Wij zijn bezig het Woord en het werk van God. Als wij deze omzetten in de christelijke levenswandel in de praktijk, dan ervaren wij daarbij dezelfde strijd en dezelfde overwinning door dezelfde goede Geest.
“Gij nu zijt het lichaam van Christus en IEDER VOOR ZIJN DEEL leden” (1 Kor. 12:27). “Aan Hem ontleent het gehele lichaam als een welsluitend geheel en bijeengehouden door de dienst van AL zijn geledingen, naar de kracht die ELK lid op ZIJN wijze oefent deze groei des lichaams, om zichzelf op te bouwen in de liefde” (Ef. 4:16). Laten wij ons houden aan het hoofd, Christus, waaruit het gehele lichaam door pezen en banden ondersteund en samengehouden, zijn goddelijke wasdom ontvangt (Kol. 2:19).
Er is dringende behoefte aan warme gemeenschap en een liefdevuur dat niet wordt gedoofd. Komend uit de koude, lege wereld zal een zoekende zondaar geborgenheid en veiligheid moeten ervaren in de christelijke gemeente. Maar vele kerken ademen een saaie, kille sfeer, waarin een nieuweling zich niet “hartelijk welkom” voelt. In zo’n onderkoeld klimaat voelt hij zich niet alleen verloren, maar ook verlaten. Het liefdebetoon is dan ondergesneeuwd en de gemeenteleden zijn als “bevroren deviezen” en “luisterende consumentenbond” daar debet aan.
Hoe heel anders kan het naar Gods Woord: als de liefdeband wordt geproefd en er wederzijds betrokkenheid op en belangstelling voor elkaar is, terwijl allerlei roddelpraatjes en lege kletspraatjes wegsterven… Dan straalt er vriendelijkheid uit en heerst er een vriendschapsklimaat, dat ook door de ongelovige of toehoorder ervaren wordt. Beleving van innige broederschap is een onmisbare factor in de gemeente van de levende God!
Laten wij niet berusten in een schrijnend manco van dit alles, maar bidden en zoeken naar liefde en gemeenschapszin op het geestelijke vlak, zodat wij een levende en functionerende gemeenschap zijn, waar eendrachtig een onderlinge band en onderling dienstbetoon ontwikkeld wordt. Dan blijven wij niet verborgen, maar worden wij die stad op een berg, die licht verspreidt in een donkere wereld! (Matth. 5:14).
Jildert de Boer
Geef een reactie