Eeuwige verlorenheid, vernietiging of alverzoening

Hoofdstuk 5 uit mijn boek ‘De Schrift recht snijden’? over de ultra-bedelingenleer

Vernietigingsvisie of annihilationalisme

E.W. Bullinger zweeg over de uiteindelijke staat van de verlorenen en Ch. H. Welch was aanhanger van het zogenaamde annihilationisme, de leer van de vernietiging of verdelging (vergelijk de Jehovah’s Getuigen en de Zevende Dags Adventisten en bijv. ook wijlen H.J. Verwoerd van “Het Profetisch Woord”) in plaats van de eeuwige straf voor het rijk der duisternis en de ongelovigen.

Het is bijbels gezien echter onmogelijk teksten met “eeuwig verderf” (2 Thess.1:9) of “eeuwig afgrijzen” (Dan. 12:2) om te buigen naar vernietiging. Het woord voor “verderven” kan wel verliezen of verloren gaan betekenen, maar nergens een ophouden te bestaan.

Deze leer noemt men ook wel conditionalisme, dat is voorwaardelijke onsterfelijkheid. Niet allen worden behouden, maar de ongelovigen worden tot “niets” in deze kijk op de zaak. Wie niet in Jezus gelooft, blijft dus “nergens”. De Boeddhist ziet het opgelost worden in het “hemelse nirwana”, het grote eeuwige “niets”, nou juist als het mooiste ideaal. Het annihilationisme zal hem niet bepaald bewegen om christen te worden!

Als de hel zou betekenen een vernietiging, vertering of uitroeiing, dan is dit in tegenspraak met teksten als Openb.14:10,11 en Openb.20:10, die spreken over pijniging en met diverse Schriftplaatsen waar Jezus Zelf het heeft over “het geween en het tandengeknars” (Matth.8:12; Matth.13:42,50; Matth.22:13; Matth.24:51; Matth.25:30; Luk.13:28). Over de donkerste duisternis, die voor eeuwig voor sommigen is weggelegd, spreken Jud.13 en 2 Petr.2:17. Deze leer van het zogenaamde annihilationisme (=zielvernietiging) wordt vooral openlijk beleden in de richting waar men het “zeven brieven”-concept onderwijst (dat alleen Paulus’ zeven laatste brieven direct voor de gemeente van nu geschreven zouden zijn) . Denijs van Zuijlekom beweerde in het blad “Amen” dat de poel des vuurs langzamerhand vanzelf opbrandt en verteert wat erin zit en dat het vuur uit is als de dag Gods met de nieuwe hemel en aarde aanbreekt.

Deze gedachtegang strookt niet met de uitdrukking van de Schrift over het onuitblusbare vuur (Matth.3:12; Luk.3:17). Gods Woord zegt dat het vuur niet wordt uitgeblust of uitgedoofd (Mark.9:38; Jes.66:24).

In Jes.66:24 gaat het niet slechts om het beeld van de vuilnisbelt in het dal van Hinnom bij Jeruzalem, maar om het definitieve oordeel en het afgrijzen over hen die van God afvallig zijn geworden.

De gematigde ultra-dispensationalistische visie (de gemeente begint bij Hand.13:46, of iets eerder) gaat niet mee met de vernietigingsleer en verwerpt eveneens de alverzoenings – gedachte.

Alverzoening of universalisme

De gedachte aan alverzoening is niet nieuw.

De alverzoeningsgedachte of het universalisme is al bekend van Origenes, die leefde van 185-254 na Chr.

Alverzoening is lang niet altijd verbonden aan de ultra-bedelingenleer. We denken bijvoorbeeld aan de boeken van de gereformeerde predikant J. Bonda “Het heil van de velen” en “Gods ene doel”, die een lans proberen te breken voor de alverzoeningstheorie.

Te noemen valt ook de evangelische pinksterbroeder Albert Zijp, die in de periode 1949-1977 in zijn blad “Oorspronkelijk Christendom” voortdurend een bijna hartstochtelijk pleidooi voerde voor de alverzoening.

In de ultra-dispensationalistische stromingen zijn het vooral A.E. Knoch en in Nederland A. Lukkien geweest, die de alverzoeningsleer propageerden. Uitgangspunt van denken is de tekst “opdat God zijalles in allen” (1 Kor.15:28).

In deze sector van de ultra-bedelingenbeweging is het niet zo verwonderlijk dat de alverzoeningsleer populair werd. Deze stroming stelde namelijk dat God satan als tegenstander heeft gemaakt (met een verwijzing naar Jes. 45:7) en dat deze niet is gevallen (de passages wat dat betreft over de morgenster in Jes.14 en de beschuttende cherub in Ezech.28 krijgen dan een verwrongen uitleg). Men leert dan nota bene dat de Vader der lichten, die niemand in verzoeking kan brengen en in Wie in het geheel geen duisternis is (Jak.1:13,17 en 1 Joh.1:5), de Schepper zou kunnen zijn van het kwaad.

Dit is in flagrante tegenspraak met alleen al deze Schriftplaatsen en een dergelijke leer stamt uit de koker van satan, de vader der leugen, zelf. Hij ontkent daarmee namelijk zijn eigen val en de zonde waarvan de duivel zelf de oorsprong is (1 Joh.3:8) schrijft hij aan God toe, die de Bron van alle goed is.

Als God de satan alleen maar voor Zijn eigen doeleinden als knecht zou gebruiken -volgens deze visie- dan is het logisch dat Hij het uiteindelijk aan satan verplicht is zelfs deze te behouden.

Met deze zienswijze op de zaak maakt men van het oordeel een kortere of langere louteringstijd, maar ten slotte heeft iedereen -met of zonder geloof in Jezus Christus in dit leven- een behouden aankomst bij God.

De opdracht tot zending en evangelisatie wordt ondergesneeuwd als iedereen -hoe dan ook- per slot van rekening toch gered wordt.

Vaak worden voor alverzoening teksten aangehaald als: “want evenals in Adam allen sterven, zo zullen ook in Christus allen levend gemaakt worden” (1 Kor.15:22) en “derhalve, gelijk het door één daad van overtreding voor alle mensen tot veroordeling gekomen is, zo komt het ook door één daad van gerechtigheid voor alle mensen tot rechtvaardiging ten leven” (Rom.5:18). De woorden “allen” en “alle” worden dan gelezen als allen zonder uitzondering, in absolute zin dus.

Daarbij houdt men geen rekening met de context. In het verband van Romeinen 5 gaat het al vanaf het eerste vers om geloof en voorts om het verschil tussen het in Adam zijn en het in Christus zijn. Allen die geloven in Christus worden gerechtvaardigd en gaan ten leven in. Dit is geen automatische zaak, maar het blijft: “opdat een ieder, die in Hem gelooft, niet verloren ga, maar het eeuwige leven hebbe” (Joh.3:16b). Rom.1:16 noemt het evangelie “een kracht Gods tot behoud voor een ieder die gelooft, eerst voor de Jood, maar ook voor de Griek”.

Een alverzoener als A. Lukkien meent echter dat ons geloof in Christus niet van belang is, maar dat het gaat om het geloof van Christus. Een halve waarheid is erger dan een hele leugen! Het ontvangen van de gave van gerechtigheid geschiedt op basis van geloof! (Rom.3:21,22; Rom.5:17).

In 1 Korinthe 15 gaat het er eveneens om niet te lezen los van het tekstverband. Daar gaat het over degenen die “in Christus zijn” (1 Kor.15:18-20,23). Het betreft de opstanding van in Christus gelovige mensen!

Andere bij voorkeur aangehaalde teksten als Fil.2:10,11; Rom.14:11 en Openb.5:13 spreken niet over de verlossing van allen, maar over de erkenning van allen. Over engelen ontfermt Hij Zich niet (Hebr.2:16). Er is geen verzoening (Kol.1:20) voor dat wat “onder de aarde” is (Fil.2:10; Openb. 5:13). Deze uitdrukking wijst op de hel of de poel des vuurs.

De leer van de alverzoening haalt de ernst uit het evangelie, zoals Jezus bijvoorbeeld naar de Farizeeën, die het zo goed wisten, het scherp stelde: “want indien u niet gelooft, dat Ik het ben, zult u in uw zonden sterven” (Joh. 8:24). Zondigen is geen onschuldig spelletje!

Van de Zoon van God staat dat Hij de gerechtigheid liefgehad heeft en de ongerechtigheid GEHAAT heeft (Hebr.1:9) en in Zijn navolging geldt dat ook voor ons. Hoe zullen wij ontkomen als we geen ERNST maken met zulk een heil (Hebr.2:3). “Dwaalt niet, God laat niet met Zich spotten. Want wat een mens zaait, zal hij oogsten” (Gal. 6:7). God is enkel goed, maar Hij haat de zonde! Wij mogen Hem niet voorstellen als een goedzak, of als een “ons lief Heertje”, waarbij de absolute heiligheid van God buiten beeld blijft.

De vertegenwoordigers van de leer van de alverzoening doen Gods krachtige oproep tot bekering NU in deze tijd tekort, omdat ze er ten onrechte bij voorbaat van uitgaan dat allen LATER behouden zullen worden. In het oude testament lezen we bijvoorbeeld: “Wendt u tot Mij en laat u verlossen, alle einden der aarde, want Ik ben God en niemand meer” (Jes.45:22). In het nieuwe testament kunnen we een soortgelijk vers nemen: “God dan verkondigt, met voorbijzien van de tijden der onwetendheid, HEDEN aan de mensen, dat zij ALLEN OVERAL tot bekering moeten komen; omdat Hij een dag heeft bepaald, waarop Hij de aardbodem  rechtvaardig zal oordelen door een man, die Hij aangewezen heeft, waarvan Hij voor allen het bewijs geleverd heeft door Hem uit de doden op te wekken” (Hand.17:30,31).

De alverzoeningsgedachte verlamt de noodzaak tot zending en evangelisatie, want in deze visie wordt iedereen, hetzij vroeger, hetzij later, toch wel behouden.

Teksten over de poel des vuurs met de aanduiding “in ALLE eeuwigheden” (tot in de aionen der aionen) worden dan als voor een (zeer) lange tijd, dus als tijdelijke straf- en/of louteringsperiode, verklaard. We denken aan gedeelten als Openb.14:11; Openb.19:20; Openb.20:10,14-15; Openb. 21:8,27 en Openb.22:15 en niet in het minst aan de woorden van Jezus Zelf in Mark.9:43-48.

Merkwaardigerwijs verklaren mensen, die in de alverzoening geloven, positieve teksten die gaan over het eeuwige leven en in alle eeuwigheden wel als altijddurend en eindeloos. Teksten echter die gaan over eeuwige straf en pijniging “tot in alle eeuwigheden” beschouwt men echter als tijdelijk, hoewel diverse aionen durend. Dit is absoluut inconsequent.

Eeuwige verlorenheid

Jezus is wel in het dodenrijk geweest, maar nooit in de situatie van de tweede dood of poel des vuurs, die volkomen

buiten de genade staat. Daaruit is geen wederkeer mogelijk. Nergens leert de Schrift een opstanding uit de tweede dood (Openb.2:11; Openb.20:6,14; Openb.21:8). Er bestaat geen Schriftplaats over!

Het is onloochenbaar dat er naast het eeuwige leven sprake zal zijn van een eeuwige straf (Matth.25:46). Het eeuwige vuur is voor de duivel en zijn engelen bereid (Matth.25:41). In principe heeft God deze situatie “ver van Zijn aangezicht” nooit voor mensen bedoeld.

Slechts mensen die willens en wetens de duisternis liever gehad hebben dan het licht (Joh. 3:19) zullen -verbonden met de verleidende machten der duisternis, die zij dienen- verloren gaan en uiteindelijk in de poel des vuurs terecht komen (Matth.13:41,42). Hier gaat het over “al wat tot zonde verleidt” en “hen, die de ongerechtigheid bedrijven”. Dit betreft mensen, die een welgevallen hebben gehad in de ongerechtigheid (2 Thess.2:12). Dat is iets heel anders dan een ongeloof uit onwetendheid.

Jezus Zelf sprak meermalen ernstig over de hel (onder meer in Mark.9:43-48).

Dat neemt niet weg dat God absoluut barmhartig en rechtvaardig zal oordelen en rekening zal houden met ieders achtergrond en omstandigheden.

Vanuit het dodenrijk naar de nieuwe aarde

In het laatste oordeel (Openb.20:11-15) gaat het om een scheiding in het dodenrijk, dus NIET om mensen die in Christus ontslapen zijn. Het betreft hier immers de tweede, algemene opstanding (Openb.20:5). Jezus sprak: “en zij zullen uitgaan, wie het goede gedaan hebben, tot de opstanding ten leven, wie het kwade bedreven hebben, tot de opstanding ten oordeel” (Joh.5:28,29).

Gaan jonggestorven kinderen verloren? De goede Meester is hier heel duidelijk over: “Zo bestaat bij uw Vader, die in de hemelen is, de wil niet, dat één van deze kleinen verloren gaat” (Matth.18:14).

Wat dunkt u van al die mensen die nooit van Jezus Christus hebben gehoord en nimmer de kans kregen Hem te aanvaarden? (men leze Joh.15:22).

Paulus schrijft: “Wanneer toch heidenen, die de wet niet hebben, van nature doen wat de wet gebiedt, dan zijn dezen, ofschoon zonder wet, zichzelf tot wet; immers, zij tonen, dat het werk der wet in hun harten geschreven is, terwijl hun geweten medegetuigt en hun gedachten elkaar onderling aanklagen of ook verontschuldigen, ten dage dat God het in de mensen verborgene oordeelt volgens mijn evangelie, door Christus Jezus (Rom.2:14-16).

Merk ook op dat Matth.25:31-46 niet gaat over de scheiding tussen christenen en heidenen. Het gaat hier om het oordeel over de volkeren, de scheiding tussen de schapen en de bokken, die de Heer niet gezien hadden, maar die beoordeeld werden op hun daden van barmhartigheid.

In het laatste oordeel (Openb.20:11-15) is er een oordeel naar werken en zijn er twee mogelijkheden: vele rechtvaardigen en barmhartigen stonden in het boek des levens (Openb.20:12,13) en waren niet uit dat boek uitgedelgd (Ps.69:29). Zij stromen als volken de nieuwe aarde op en zullen daar genezing en herstel nodig hebben (Openb.21:24; Openb.22:2). In Jak.2:13b (Willibr. Vert.) staat: “Barmhartigheid (echter) triomfeert over het oordeel”!

De alverzoeningsleer is een overreactie op een ultra-uitverkiezingsleer, die 99,9 % van de mensheid -als zouden ze door God verworpen zijn van voor de grondlegging der wereld- naar de hel verwijst. Dit kan men aanduiden als hyper- of ultracalvinisme.

Onze goede God zal echter door en door rechtvaardig en nauwkeurig oordelen en volledig rekening houden met ieders  verantwoordelijkheid en toerekeningsvatbaarheid, kortom: met ieders persoonlijke situatie.

Vanuit het dodenrijk naar de poel des vuurs

De andere mogelijkheid is: vele onrechtvaardigen en onbarmhartigen, die niet in het boek des levens blijken te staan, worden in de poel des vuurs geworpen (Openb.20:15). In Jak.2:13a lezen we: “want onbarmhartig zal het oordeel zijn over hem, die geen barmhartigheid bewezen heeft”. Een voorbeeld hiervan is iemand als de rijke man, die geen barmhartigheid bewees aan de arme Lazarus (Lukas 16:19-31) en daardoor in de duistere zijde van het dodenrijk belandde (in de Bijbel ook aangeduid als afgrond of diepten der zee, waar geen licht en leven is). Daarmee was hij bestemd om te worden doorwezen naar de poel des vuurs.

Iemand als de arme Lazarus kwam echter aan de lichtzijde in het dodenrijk, ook “schoot van Abraham” genoemd (te vergelijken met het bovenste deel van de zee, waar nog lucht en leven is), om bij het laatste oordeel bevonden te blijken in het boek des levens te staan, waardoor zulke mensen op de nieuwe aarde terecht zullen komen.

In het laatste oordeel vindt deze scheiding vanuit de tussentoestand in het dodenrijk plaats.

Voor het aangezicht van God, in het licht vanuit de grote witte troon, vluchtten “aarde en hemel”, dat wil zeggen: zowel voor de slechte mensen als de boze engelen, waarmee zij in het kwade verbonden waren, werd geen plaats gevonden en zij komen op die wijze in de absolute duisternis terecht (Openb.20:11). Van de hel moet men zich geen letterlijke, middeleeuwse folterwerktuigen of martelkamers maken. In de geestelijke wereld hebben we niet zozeer te maken met plaats en locatie, als wel met toestand en situatie. De Bijbel gebruikt symbolische taal, om uitdrukking te geven aan deze situatie van eeuwig verderf “ver van het aangezicht des Heren” (2 Thess.1:9).

Het is een toestand van Godverlatenheid, van concentratie van machten der duisternis, elkaar in het verderf helpen (vergelijk het schaduwbeeld in 2 Kron.20:23 en Ezech. 38:21), eeuwige scheiding van God, destructie, wroeging, inactiviteit, machteloosheid, wanhoop en ontreddering. “Waar hun worm niet sterft en het vuur niet wordt uitgeblust of uitgedoofd”, zegt de Bijbel (Jes. 66:24 en Mark. 9:38), wat wijst op tijdloosheid, op het restant wat overblijft en de wroeging die knaagt aan het geweten. In de hel straft het kwaad zichzelf, want men is aan zichzelf, dus aan zelfgerichtheid en aan de machten der duisternis overgegeven aan wie men zich gehecht had.

C.S. Lewis schreef in ‘De grote scheiding dat er uiteiendelijk twee soorten mensen bestaan:

  • Mensen die tegen God gezegd hebben: Uw wil geschiede!
  • Mensen tegen wie God straks zal zeggen: uw wil geschiede…

 

Heel duidelijk geeft de Bijbel aan dat er binnen deze situatie van de poel des vuurs verschil in oordeel zal zijn (Luk.12:47,48; Matth.10:15; Matth.11:22,24), zoals er aan de andere kant ook verschil in heerlijkheid zal zijn (bijvoorbeeld Dan.12:3; 1 Kor.15:40-42).

Gelovigen kunnen loon naar goede, in God verrichte, werken ontvangen (o.a. 1 Kor.3:14 en vele andere), maar kunnen ook schade lijden door het verbranden van de werken, terwijl zij zelf gered zullen worden als door vuur heen (1 Kor. 3:15).

Gehoorzaamheid in de dienst van God

De Bijbel leert zonneklaar: “want het loon dat de zonde geeft (niet: God!) is de dood, maar de genade, die God schenkt, is het eeuwige leven in Christus Jezus, onze Here” (Rom. 6:23).

De duivel houdt zijn dossiers, zijn loonstaten, nauwgezet bij om aan te kunnen klagen met een “schuldbrief” en het “verdiende loon” uit te keren voor zondige werken in zijn dienst verricht.

Nu is het zaak om grondig te weten in wiens dienst wij staan! “Weet u niet, dat u hem, in wiens dienst u u stelt als slaven ter gehoorzaamheid, ook moet gehoorzamen als slaven, hetzij dan van de zonde tot de dood, hetzij van de gehoorzaamheid tot gerechtigheid”? (Rom. 6:16).

Laat dan de jubelroep waarheid in u zijn: “Maar Gode zij dank: u wáárt slaven der zonde, doch u zijt van harte gehoorzaam geworden aan die vorm van onderricht, die u overgeleverd is; en, vrijgemaakt van de zonde, bent u in dienst gekomen van de gerechtigheid…Maar thans, vrijgemaakt van de zonde en in de dienst van God gekomen, hebt u tot vrucht uw heiliging en als einde het eeuwige leven” (Rom. 6:17-18,22).

Jezus Christus heeft ons geroepen door zijn heerlijkheid en macht; door Hem zijn wij met kostbare en zeer grote beloften begiftigd, opdat wij daardoor deel zouden hebben aan de goddelijke natuur, ONTKOMEN aan het verderf dat door de begeerte in de wereld heerst (2 Petr. 1:3,

 

Jildert de Boer

Geef een reactie

Je e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *