Heiliging

door Johannes Orsel

Bij de bekering geeft God aan de mens, maar bij de heiliging geeft de mens aan God. Ieder, die van bekering weet, behoort ook ondervinding van heiliging te hebben. “Met een blij en vol vertrouwen geef ik mij gans aan U.” Heiliging sluit dus overgave in – een gehele, volstrekte, onvoorwaardelijke, onherroepelijke overgave. Zie hier wat Paulus in zijn brief aan de Romeinen schrijft: “Ik bid u dan broeders, door de ontfermingen Gods, dat gij uwe lichamen stelt tot een levende, heilige en Gode welbehagelijke offerande, welke is uw redelijke godsdienst” (Rom. 12:1). Zij hadden hun zielen reeds gegeven en nu wijst de apostel er op, dat zij ook hun  lichamen moeten geven. “Stelt u zelf Gode, als uit de doden levend geworden zijnde” (Rom. 6:13). Eerst het leven, dan het offer. Hebben wij het leven in Christus? Dan luidt het gebod dat wij ons voor God moeten stellen. Dit is geen zaak, waarbij onze persoonlijke verkiezing of neiging of gemak in aanmerking komen; maar aan een ieder, die is gered van de dood in zonde en overtreding, wordt bevolen, ja bevolen, zich voor God te stellen. Hebt u aan dit bevel gehoorzaamd? Zoo niet, waarom? God verontschuldigt niemand. Zou het dan niet beter zijn, dat u nu deze zaak tussen uw God en u in orde bracht, eer gij een regel verder leest? Hebben wij dus onszelf aan God overgegeven, dan volgt daaruit, dat wij ook al het andere aan God overgeven en niets terughouden. Wat kunnen wij veel verliezen, als wij een kleinigheid willen terughouden. Kinderen Gods, laat los en u zult losgelaten worden, ja laat alles los wat u nog bindt, werp de bedorven schatten weg, en de Heere God zal u schatten geven, waar de mot niet bij kan komen, noch de roest verderven kan, en geen dief u het kan ontroven. Nu moeten wij opmerken dat het werkwoord in Rom. 6:13 en Rom. 12:1 een daadzaak moet zijn. Zodat het bevel: “Stelt u voor God”, wordt gehoorzaamd naar het licht, dat men heeft, die persoon het recht heeft dit stellen als een volbrachte daad te beschouwen en te zeggen: “Ja, ik heb mij voor God gesteld.” Dan volgt het geloof deze bekentenis op den voet, en zegt: “God heeft aangenomen, wat ik Hem zo heb gegeven.” Het is zeer noodzakelijk, dat het geloof in dit opzicht levendig is, want wat zou het gevolg zijn van mijn algehele overgave, als ik niet geloofde dat God aanneemt, wat ik Hem geef? “Hem, die tot Mij komt, zal Ik geenszins uitwerpen” slaat evenzeer op de wedergeborene, die het volle heil zoekt, als op de zondaar, die naar verlossing vraagt. Het is een noodlottig tekort schieten, wanneer wij niet door het geloof de waarheid in ons opnemen, dat God aanneemt, wat wij Hem aanbieden, en juist dit gebrek aan geloof heeft vele kinderen Gods, die oprecht wensten een heilig leven te leiden, daarin verhinderd. Hieruit zal men zien, dat de heiliging, evenals de reiniging, een crisis in het leven van de gelovige is.

Heiliging drijft tot en gaat gepaard met overdracht van eigendom. Menig christen leeft nog heden, alsof hij zichzelf toebehoorde, maar het geheiligde hart neemt de verzekering van Gods Woord aan: “Dat gij uws zelfs niet zijt, want gij zijt duur gekocht; zo verheerlijk dan God in uw lichaam en in uw geest, welke Godes zijn” (1 Kor. 6:19-20). De geheiligde mensen beschouwt zichzelf als geheel het eigendom van de Heere, Die hem vrijgekocht heeft en zijn ganse leven wordt door dit licht geleid. Dan volgt de verheerlijking van Christus.

Heiliging brengt de verheerlijking van Christus mee, doordat wij Hem in ons hart op de troon zetten, en Hem zo tot Koning kronen van ons hart en leven.

Kroon Hem als Heere van alles. Als u Hem niet als Heere van alles kroont, kroont u Hem niet als Heere. Deze toestand en zijn gevolgen worden ons zo mooi voorgesteld in Joh 7:38-39 “Die in Mij gelooft, gelijk de Schrift zegt, stromen van levenden water zullen uit zijn buik vloeien. (En dit zeide Hij van de Geest, Welken ontvangen zouden, die in Hem geloven; want de Heilige Geest was nog niet, overmits Jezus nog niet verheerlijkt was).” Het vloeien van de stromen levend water – het uitvloeien, het overstromen van de vervullende Geest – hing af van het verheerlijken van Jezus. Jezus zat nog niet op de troon en dus was de Geest nog niet gegeven.

De reden waarom de discipelen nog geen Pinksterfeest hadden gehad, was dat de Hemelvaart nog niet had plaatsgehad, want die moest vóór Pinksteren geschieden. Laat ons grondig leren, dat evenals het eerste, ieder later Pinksterfeest door een Hemelvaart moet worden voorafgegaan. Kennen wij Pinksteren uit eigen ervaring? Zo niet, dan ligt de oorzaak voor de hand. Jezus is niet door ons verheerlijkt, niet op de troon gezet in ons hart.

Misschien is Hij in het hart, misschien reeds in de troonzaal, maar Hij is nog niet op de troon verheven! Er is nog geen kroningsdag in uw leven geweest, waarop u met blij en vol vertrouwen Hem de kroon hebt opgezet en gejubeld: ‘De Heere regeert, de Heere regeert!’ (Ps 93:1).

‘En hij toonde mij een zuivere rivier van het water des levens, klaar als kristal, voortkomende uit den troon Gods, en des Lams’ (Opb 22:1). Toen Christus op de troon verheven werd aan ’s Vaders rechterhand, begon onder de troon uit de stroom te vloeien, de Heilige Geest werd uitgestort, Zijn gemeente vierde Pinksterfeest. ‘Hij dan, door de rechter hand Gods verhoogd zijnde,…..heeft dit uitgestort’ (Hand 2:33). Wanneer Christus dus is verhoogd, op de troon gezet, verheerlijkt in het hart van de gelovige, zullen volgens de belofte de stromen beginnen te vloeien van onder Zijn troon uit; maar zonder Hemelvaart geen Pinksteren. En laat ons ook niet vergeten, wat reeds gezegd is, dat het leven wel bij het kruis aanvangt, maar de dienst pas bij het Pinksterfeest aanvangt. Zonder Pinksteren geen dienen dat enige waarde heeft! Wij behoeven ons niet te bekommeren, hoe de stromen uit ons vloeien, noch ons te verontrusten in welke kanalen zij uitlopen. Zij vloeiden bij Petrus op de ene wijze en bij Paulus geheel anders, en bij Barnabas weer anders; er is een oneindige verscheidenheid van werking. Wij hoeven ons helemaal niet te bekommeren over de stromen en de richting, die zij nemen; al wat wij te doen hebben is Jezus te verheerlijken, te zorgen dat Hij in ons hart op de troon blijft. En dan is het Zijn zaak om de stromen te doen vloeien en is er geen gevaar, dat Hij dit heerlijke werk, dat Hij op zich heeft genomen niet zal uitvoeren!

Ons leven en werken zal oneindig rijker worden als wij Christus verheerlijken. Dit heeft natuurlijk het verbrijzelen van alle afgoden ten gevolge, want Hij wil Zijn heerschappij met niemand delen. Waarde medegelovigen, verbrijzelt al uw afgoden en spaart ze niet.. Het zal u tot voordeel zijn ze te verbreken. Als u ze verbrijzelt, zal uw hart de schatten des Hemels ontvangen, de gaven en de genade van de Heilige Geest, maar als u uw afgoden spaar, zult u onuitsprekelijk veel verliezen. Het geheiligde leven is een leven dat Christus tot middelpunt heeft, het enige ware middelpunt en toch horen wij vaak wereldlingen of wereldsgezinde christenen (wat een tegenstrijdige benaming!) de aanmerking maken , dat deze of gene met de Geest vervulde christen zo ‘excentriek’ is, eenvoudig omdat hij aan Christus, zijn Koning, gehoorzaamt, terwijl juist de bedillers ‘excentriek’, dit is middelpuntig zijn. Inderdaad, de eerste met de Heilige Geest vervulden werden zo excentriek gevonden, dan men spottend zei, zij zijn vol zoete wijn; en dat waren zij, vol van de zoete wijn van het Koninkrijk Gods. En in Gods oog waren deze mannen en vrouwen de enigen onder het volk, die het enige ware middelpunt hadden verkregen.

 

Een deel van een artikel uit ‘De Blijde Boodschapper’ (overgezet in hedendaagse spelling)

(blad van de Gemeente des Heeren rond 1930).

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *