Het hart van een herder in de gemeente

Goede herders

Om te kunnen dienen als een herder in de gemeente is een warme zorgzaamheid, een intense betrokkenheid en een innige liefde voor de zielen nodig.

Jezus Zelf is de goede Herder, die zijn leven inzet voor de schapen (Joh.10:11). Hij geeft de richting en de te volgen koers aan. Hij wijst de goede weg en gaat als wandelend voorbeeld voorop. De schapen volgen hem, omdat zij zijn stem kennen (Joh.10:4). De schapen hebben vertrouwen in de herder, want zij hebben bemerkt dat de herder hen tot zegen is. Ze ervaren zijn liefde, zijn begrijpen van hun zwakheden en het voedsel ter bemoediging dat hij hen aanreikt. Daardoor kan hij hen hoeden en weiden en ondervinden de schapen zijn tederheid en verkwikking!

Willen wij opgroeien tot (goede) herders in de gemeente, dan gaat het erom dat men tijdens het dienen onze oprechte zorgzaamheid proeft en dat we in nederigheid onze hand tot God ophouden, om genade en wijsheid in ons dienen te krijgen, zodat we meer en meer voor anderen tot hulp en zegen worden. Dan bevestigt de Heer ons dienen en krijgen we vertrouwen onder de broeders en zusters. Als (onder)herders moeten wij het zelf hebben van ons rotsvaste vertrouwen in de Opperherder. Daarbij zullen we ervoor zorgen dat we niet vanwege status of eer of door heerschappij over de kudde te voeren, maar door uit vrije beweging naar de wil van God een voorbeeld voor de kudde zijn en een medewerker aan de blijdschap van de gelovigen (1 Petr.5:2-4; 2 Kor.1:24).

Waakzaamheid voor wolven bij of in de kudde

De ware herder ziet in waakzaamheid toe op de kudde, want hij weet dat er grimmige wolven bij de gemeente te Efeze binnen zullen komen, die de kudde niet zullen sparen (Hand.20:29). Hierbij gaat het niet primair om mensen, maar om de vraag in en door welke geest laten zij zich leiden. Daarachter staat dat “uit uw eigen midden mannen zullen opstaan, die verkeerde dingen spreken (“de waarheid verdraaien”, NBV) om de discipelen achter zich aan te trekken”, dat wil zeggen achter hun eigen persoon, in plaats van de discipelen in een levende verbinding met Christus te brengen. De NBV zegt: “om de leerlingen voor zich te winnen”. Achter de boodschap over de enge poort en de smalle weg (Matth.7:13-15) lezen we meteen: “Wacht u voor de valse profeten, die in schapevacht tot u komen, maar van binnen zijn zij roofgierige wolven”. Aan de buitenkant lijkt alles mooi en fraai, maar ondertussen wordt de smalle weg tot een brede weg gemaakt. Het kenmerk is: “aan hun vruchten zult gij hen (her)kennen” (Matth.7:16,20).

In Joh.10:12 klinkt de waarschuwing: “Maar wie huurling is en geen herder, wie de schapen niet toebehoren, ziet de wolf aankomen, laat de schapen in de steek en vlucht – en de wolf rooft ze en jaagt ze uiteen – want hij is een huurling en de schapen gaan hem niet ter harte”.

Natuurlijk zullen wij niet werken met achterdocht of kwade vermoedens tegenover broeders en zusters, die in een bepaalde ontwikkeling staan. Het goede mag volop gestimuleerd worden. Het minder goed ogende zullen we in eerste instantie toch zo barmhartig mogelijk beoordelen en er voorlopig in elk geval het voordeel van de twijfel aan geven. Niettemin hebben herders met een hart voor het welzijn van de kudde tot taak om alert te blijven en er acht op te geven dat de “boze wolf” zijn invloed niet kan doen gelden op de ‘geitjes’ in de gemeente. Dit is geenszins een sprookje, maar de nuchtere realiteit.

Het kwade weren en het goede stimuleren

Lasterpraat bijvoorbeeld is een satanische macht (1 Tim.5:14,15), die een gemeente te gronde kan richten en die hele huizen onderste boven kan keren. Als de hel zijn vlam kan leggen onder de tong van broeders en zusters, die eens vol waren van het goede Woord Gods en van de heilige Geest, dan is het kwaad kersen eten in zo’n gemeente. Dat geldt uiteraard ook voor negatieve kletspraat over de gemeente in de gezinnen.  Hoe heerlijk als de echte herder in de gemeente de schapen kan (op)voeden tot de goede, smaakvolle vrucht van (een leven in) de Geest! Wat mooi als vader en moeder als herders thuis een klimaat kunnen scheppen, waar de kinderkudde kan gedijen en opgroeien naar het plan van onze goede God! Laten we bouwen aan een atmosfeer thuis en in de broederschap waarin negatieve wanklanken vanuit het rijk der duisternis het onderspit moeten delven.

Hart voor de kudde

De herders zijn van harte en voortdurend bezig met het voeren van de schapen naar grazige weiden, om hun ziel te verkwikken. Diezelfde herders zijn erop uit om afgedwaalde schapen met veel geduld terug te voeren tot de kudde. Zij gaan daarbij tot het uiterste, om hen tegemoet te komen. Om iets goeds met hen te bewerken, moeten zij meer dan het gewone, menselijke doen. Daarom zijn zij bereid de “tweede mijl” te gaan, omdat de liefde van Christus hen dringt! Zij beseffen immers dat ze zelf ook Jezus nodig hebben als de herder en de hoeder van hun zielen (1 Petr.2:25). Zelf hebben ze ook Zijn toezicht op hun leven nodig en in een geest van zachtmoedigheid – ziende op zichzelf en de verzoekingen waaraan zij ook bloot kunnen komen te staan – kunnen ze anderen terecht helpen (Gal.6:1).

Goede herders zoeken er niet naar de wol van de schapen te plukken en daar winst of eer mee op te strijken. Werkelijke, geestelijke leiders in de gemeente zijn nooit uit op het geld van de hen toevertrouwde zielen. Bij hen gaan de schapen hen werkelijk ter harte. Zij denken nooit: “liever kwijt dan rijk”! Ook al vertoont een schaap “bokkengedrag” door een gebondenheid aan  machten der duisternis, dan heeft de herder geduld en zal hij zoeken naar wegen om dat schaap te bevrijden uit een strik van de boze.

Let op de honden, die blaffen

Helaas bestaan er slechte arbeiders, die zich in de geestelijke wereld door de verkeerde kant laten inspireren. Paulus noemt deze honden en de slechte arbeiders, die met hen samenwerken in één adem met de versnijdenis (Fil.3:2). Daarover staat ook geschreven: “allen die zich uiterlijk goed willen voordoen, trachten u te dwingen tot de besnijdenis…” (Gal.6:12).

De honden blaffen, maar de (gemeente)karavaan trekt verder, als het goed is. Die honden (= machten der duisternis, Ps.22:17) willen onrust en spanning in de gemeente veroorzaken met hun gekef. De (geestelijke) kinderen Israëls willen voorttrekken! Zij wensen zich niet te laten ophouden door honden die voortdurend blaffen over uiterlijke dingen (het steeds maar aan de kaak stellen van allerlei buitenkantzaken die nog niet in orde zijn in de gemeente).

De goede herders in de gemeente werken eraan dat de harten van de kinderen Gods verlicht worden en dat zij geestelijk begrip van zaken krijgen. Op die wijze komt het – indien nodig – met de uiterlijke dingen ook wel in orde. Wij kunnen immers niet door kracht of geweld een verandering ten goede bewerken, maar alleen door overtuiging van Gods Geest in iemands binnenste en door het verlokkende voorbeeld. De honden echter willen met hun geblaf de kudde intimideren, verontrusten en opjutten. Het herdershart heeft oog voor ieder schaap afzonderlijk en hij kent ze bij name en draagt ze op zijn hart! Hij koestert genegenheid voor de schapen en leert hen onder tranen dag en nacht terecht te wijzen (1 Thess.2:7-12; Hand.20:31). Op die wijze wordt het voor alle broeders en zusters geweldig hoopvol en kan het geblaf van de honden in de kiem gesmoord worden, of op afstand worden gehouden.

Ontwikkeling naar herdersdienst en herdershart

In Ezech. 34 hebben wij een enorme waarschuwing om niet onszelf te weiden. Over deze valse herders staat geschreven: “zwakke versterkt gij niet, zieke geneest gij niet, gewonde verbindt gij niet, afgedwaalde haalt gij niet terug, verlorene zoekt gij niet, maar gij heerst over hen met hardheid en geweldenarij” (Ezech.34:4). Hier zien wij iets van de tragedie van het christendom, dat tot zo’n grote verstrooiing heeft geleid.

Hoe machtig als wij zien dat God bijeen begint te vergaderen en Zelf zijn schapen gaat weiden door Jezus Christus, de goede herder. Wij hebben te doen met Gods schapen, met Zijn mensen. Laten wij oog en hart voor hen hebben, dat niet sommigen door de voordeur onze gemeenten binnenkomen en bijna geruisloos ook door de achterdeur weer uit onze gemeenten verdwijnen. Hier roept God herders, die zorg dragen en wekt ons daarbij op tot een hechte relatie tussen de leden van het lichaam, “opdat er geen verdeeldheid in het lichaam zij, maar de leden gelijkelijk voor elkander zouden zorgen” (1 Cor.12:25).

Wij verstaan dat het een ontwikkeling is, om op te groeien tot de dienst van een herder. Laten we beginnen in het kleine, dat God ons heeft toevertrouwd en daarin getrouw te zijn, zodat Hij in ons een groot hart voor de zorg van zielen kan doen ontwikkelen!

Jildert de Boer

Geef een reactie

Je e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *