Is het Israëlisme bijbels? deel 3
Notities bij Joodse wortels, verbonden-zijn met het Joodse volk en Gods land
Israël naar het vlees en Israël naar de geest
In 1 Kor. 10:18 wordt er gesproken over “het Israël naar het vlees.” In 1 Kor. 10:11 staat over dit Israël naar het vlees: “Dit is hun overkomen tot een voorbeeld (voor ons) en het is opgetekend ter waarschuwing voor ons, over wie het einde der eeuwen gekomen is”. Dat laatste betreft de gemeente of ‘het Israël naar de geest.’ Dat dit inderdaad zo is, blijkt wel uit Rom. 9:6: “Want niet allen die van (natuurlijk) Israël afstammen, zijn (geestelijk) Israël.” De uitdrukking ‘geestelijk Israël’ klinkt voor velen als ‘vloeken in de kerk.’ Zij associëren deze terminologie onmiddellijk met de ‘vervangingsleer.’ Toch noemt de Bijbel Nathanaël “een echte of werkelijke Israëliet, in wie geen bedrog is” (Joh. 1:48, NBV en HSV), maar spreken Openb. 2:9 en Openb. 3:9 over “hen, die zeggen dat zij Joden zijn, maar het niet zijn.”
In Gal. 6:16 wordt gesproken over “het Israël van God.” Wat wil dit zeggen? “Want besneden zijn of niet besneden zijn, betekent niets, maar of men een nieuwe schepping is. Enallen, die zich naar die regel zullen richten – vrede en barmhartigheid kome over hen en ook over het Israël Gods (NBG), maar de vertaling Brouwer geeft: zij zijn toch het Israël Gods” (Gal. 6:15-16). Het Griekse woordje kai kan ‘en’ betekenen, maar betekent eveneens: ‘dat wil zeggen’ (of: ‘dat is’) het Israël Gods. Dat is hier niet het etnische volk Israël, want het gaat hier niet om twee groepen: de gemeente en Israël, maar om één groep: allen die zich naar die regel of maatstaf richten, dat is voor wie een nieuwe schepping in Christus is, voor wie besneden (uiterlijk Jood-zijn) of onbesneden zijn (heiden-zijn) niets meer betekent. Dat is het ware Israël (van God!) of tewel dat zijn degenen die geestelijk en innerlijk een Jood zijn (Rom. 2:28-29), dat is het geestelijke zaad van Abraham: die van Christus zijn (Gal. 3:29). In Jes. 44:5 vinden we: “De een zal zeggen: Ik ben des Heren, een ander zal zich noemen met de naam Jacob, en een derde zal op zijn hand schrijven: van de Here, en de naam Israël aannemen.”
Gans Israël: wat is dat?
Velen menen dat dit uitsluitend op het nationale Israël qua bloed en bodem moet slaan, dat na het binnengaan van de volheid der heidenen als geheel tot bekering zal komen. Is dat echter de betekenis van deze uitdrukking?
De eerste gemeente uit Israël beleefde de vroege regen, een geweldige volheid van de Geest. De takken uit de heidenen kwamen erbij door bekering tot God en geloof in Jezus Christus. De ongelovige takken uit Israël werden weggebroken. Dit geheimenis uit Rom. 11:25 is de gemeente, het Israël van God, de ENE olijfboom met takken van tweeërlei komaf. Let wel: er is geen sprake van twee olijfbomen in Romeinen 11.
God heeft niemand verstoten en de verharding is gedeeltelijk.
“En aldus wordt gans Israël behouden” (Rom. 11:26a). Daarachter staat een citaat uit Jes. 59:20: “Maar als Verlosser komt Hij voor Sion en voor wie uit Jacob zich van overtreding bekeren.” Wat het natuurlijke Israël betreft, is er altijd bekering nodig. Het Grieks zegt voor “aldus” houtos (= zo, op deze wijze, volgens deze methode, langs deze weg, op die manier). Merk op dat dit niet een volgorde is: houtos betekent niet “daarna” of “dan” komt geheel Israël tot bekering, zoals sommigen erin lezen.
Nergens in de Schriften belooft God bekering van hele volken of een compleet nationaal herstel en behoud van een aards en natuurlijk volk Israël. Bekering is een individuele zaak.
“Totdat de volheid der heidenen binnengaat” (Rom. 11:25) betekent niet: tot de laatste heiden tot bekering komt (kwantiteit). Het gaat bij de volheid van de heidenen om kwaliteit: die zal gezien moeten worden door middel van de kostelijke vrucht van de late regen (Jac. 5:7, vergelijk Marc. 4:29), dat wil zeggen dat Jezus wonderbaar openbaar komt in de zonen van God (Rom. 8:19, 2 Tess. 1:10), opdat, zoals het heil van de Joden, die naar het vlees gesproken de Christus voortbrachten (Rom. 9:5), naar de heidenen ging, ook het omgekeerde plaats kan vinden, dat zij tot jaloersheid verwekt kunnen worden.
Moeten christenen uit de heidenen de sabbat gaan houden?
Dit is een heel groot onderwerp en voor het doel van dit artikel gaat het om een aantal beknopte kanttekeningen.
In het Nieuwe Testament zijn er drie teksten, die er naar mijn begrip uitspringen, als het om de betekenis van de sabbat gaat (voor een uitvoerige uiteenzetting: lees mijn artikel‘Aardse of hemelse sabbat’):
In Kol. 2:16-17 schrijft de apostel: “Laat dan niemand u blijven oordelen inzake eten en drinken of op het stuk van een feestdag, nieuwe maan of sabbat, dingen, die slechts een schaduw zijn van hetgeen komen moest, terwijl de werkelijkheid van Christus is.” In Christus vindt de schaduwachtige sabbat haar geestelijke vervulling, want Hij brengt pas werkelijk Gods vrede en rust aan in de harten.
Hierover lezen we meer in Hebr. 4. “Wij gaan tot de rust in, wij die tot geloof gekomen zijn.” De basis van onze innerlijke rust is het volbrachte werk van Jezus op Golgotha, waar Hij stierf om onze zonden. “Hij stelt wederom een dag vast, heden…Heden, indien gij zijn stem hoort, verhardt uw harten niet. Want indien Jozua hen in de rust gebracht gebracht had, zou Hij niet meer over een andere, latere dag gesproken hebben. Er blijft dus een sabbatsrust voor het volk van God. Want wie tot zijn rust is ingegaan, is ook zelf tot rust gekomen van zijn werken, evenals God van de Zijne. Laten wij er ernst mede maken, om tot die rust in te gaan, opdat niemand ten val kome door dit voorbeeld van ongehoorzaamheid te volgen” (Hebr. 4:7-11).
Het aardse land Kanaän was een schaduwbeeld, maar het volk van Israël kon door ongehoorzaamheid nooit die ware rust ingaan. De Hebreeënschrijver spreekt hier over de geestelijke, innerlijke rust, die de gelovigen HEDEN, dat is nu, kunnen ervaren: een vrede VOORTDUREND IN ELK OPZICHT (2 Tess. 3:16). Deze rust in God is het deel krijgen aan de goddelijke natuur, deel krijgen aan de rust van God, die Zelf altijd in de rust is.
Het Nieuwe Verbond verplaatst de sabbat van een uiterlijke dag op zaterdag naar de beleving van de rust van God in de innerlijke mens, die je elke dag mag en kunt ervaren. Wij kunnen het ook zou uitdrukken: de sabbat wordt in het Nieuwe Verbond van de aarde getild naar de hemelse gewesten, waar onze inwendige mens (ziel en geest) al mag functioneren door in alle rust vernieuwd te worden in je denken door de Geest en van daaruit de geestelijke strijd te voeren.
De sabbat van het Oude Verbond bestond van onze vrijdagavond zonsondergang tot onze zaterdagavond zonsondergang. Daarin deed je bepaalde dingen met je lichaam niet: “Gedenk de sabbatdag, dat gij die heiligt; zes dagen zult gij arbeiden en al uw werk doen, maar de zevende dag is de sabbat van de Here, uw God; dan zult gij GEEN WERK DOEN…” (Ex. 20:8-10). Velen hebben het gebod van de sabbat dag overgeheveld naar de zondag, de eerste dag der week, zonder dat Gods Woord dat expliciet aangeeft. Ook de begrippen in Reformatorische kerken als ‘zondagsrust’ en ‘zondagsheiliging’ kun je niet in de Bijbel vinden. Wel is de eerste dag der week de dag van de opstanding van Jezus Christus: “Gedenk, dat Jezus Christus uit de doden is opgewekt” (2 Tim. 2:8).
In Rom. 14:5-6a (HSV) zien we nog een aanvullende gedachte: “De een acht de ene dag boven de andere dag, de ander acht alle dagen gelijk. Laat ieder in zijn eigen geest ten volle overtuigd zijn.” (NBG): “Wie zich aan een bepaalde dag hecht, doet het om de Here…”
In dit hoofdstuk gaat het over sterken en zwakken, die elkaar moeten verdragen in de gemeente. Paulus rekende zichzelf tot de sterken: voor hem zijn ALLE DAGEN GELIJK. In de lofzang van Zacharias lezen we zo schitterend: “Dat Hij ons zou geven, uit de hand der vijanden verlost, Hem te dienen in heiligheid en gerechtigheid voor zijn aangezicht, AL ONZE DAGEN” (Luk. 1:74-75).
De zwakken houden zich aan een bepaalde dag. Paulus heeft daar geen problemen mee, als zij aan een bepaalde dag (sabbat of zondag, JdB) hechten om de Here en ieder moet daarvan in zijn eigen geweten ten volle overtuigd zijn (Rom. 14:5). Ieder moet daarvan voor zichzelf rekenschap geven aan God (Rom. 14:12). In de gemeente is het niet de bedoeling elkaar een bepaalde dag op te leggen en voor Paulus, die in de ruimte van de vrijheid in Christus stond, waren alle dagen gelijk. Zijn oproep is echter: “Laten wij dan elkander niet oordelen, maar komt liever tot dit oordeel: uw broeder geen aanstoot of ergernis te geven” (Rom. 14:13) en: “Houd gij het geloof, dat gij hebt bij uzelf voor het aangezicht Gods. Zalig is hij die zich geen verwijten maakt bij hetgeen hij goed acht” (Rom. 14:22). Hij vervolgt met: “Wij, die sterk zijn, moeten de gevoeligheden der zwakken verdragen en niet onszelf behagen. Ieder onzer trachte zijn naaste te behagen, ten goede, tot opbouwing, want ook Christus heeft Zichzelf niet behaagd…” (Rom. 15:1-2). Paulus hield uitdrukkelijk rekening met het zwakke geweten van sommigen (1 Kor. 8:7-13).
Moeten christenen uit de heidenen ook de Joodse feesten gaan vieren?
Over de Joodse feesten wil ik kort zijn. Ik neem over van http://www.beleven.org/feesten/joden :
Veel joodse feestdagen zijn seizoensgebonden. Ze waren vroeger gebonden aan het leven op het land. Op sommige feesten moesten offergaven van de oogst aan de Here gebracht worden. Het joodse paasfeest, Pesach, moest daarom altijd in het voorjaar gevierd worden, het Wekenfeest, Sjavoeot, vond plaats in de zomer en het Loofhuttenfeest, Soekkot, vierde men in de herfst.
Deze drie feesten viert men nog altijd in genoemde jaargetijden. Ze herinneren aan de uittocht van het Joodse volk uit Egypte en worden daarom ook wel de pelgrimsfeesten genoemd.
Op Sjabbat en Joodse feestdagen – Rosj Hasjana (Joods nieuwjaar), Jom Kippoer (Grote Verzoendag), Soekot (Loofhuttenfeest), Sjemini Atseret (Slotfeest), Simchat Tora (Vreugde der Wet), Pesach (Pasen) en Sjavoeot (Wekenfeest) – mag niet worden gewerkt. Het is dan bijvoorbeeld verboden om te schrijven, te reizen, vuur te maken en electriciteit te gebruiken. Joodse leerlingen en studenten kunnen dan dus geen lessen volgen of deelnemen aan tentamens.
Op Sjabbat en Joodse feestdagen geldt onder andere:
– niet werken of je bezighouden met ‘alledaagse’ dingen
– niet dragen en niet reizen
– niet schrijven
– geen vuur maken
– geen elektriciteit gebruiken
– een ander niet voor je laten werken
Uit het laatste lijstje zien we hoe verweven alles is met de ceremoniële wetten van het Oude Testament, die niet voor ons, christenen van het Nieuwe Verbond gelden.
Is de bovenstaande rij van Joodse feesten volledig? Nee, er zijn nog meer feesten, bijvoorbeeld Chanoeka (Lichtfeest) (zie 1 en 2 Maccabeeën) en het Poerimfeest (Lotenfeest) (zie het boek Esther).
Nergens in het Nieuwe Testament wordt ons opgedragen om deze feesten als gelovigen in Christus te vieren.
Op de school waar ik werk vroeg een christen-collega verlof om de Joodse feesten met haar gezin in september/oktober te vieren: Rosh Hasjana (het Joods Nieuwjaar), Jom Kippour (Grote Verzoendag) en de opening en sluiting van Soekoth (Loofhuttenfeest).
Kortom: we merken dat het vieren van deze feesten onder christenen steeds meer in zwang komt zonder dat daar een bijbelse aanleiding toe is. Nogmaals: nergens in het Nieuwe Testament lezen we een oproep om deze feesten te vieren.
Er kan vermenging plaatsvinden tussen de Joodse godsdienst (buiten Jezus Christus om) en het christelijke geloof. Dat is – eufemistisch gesproken – beslist niet aanbevelingswaardig. Genade en wet zijn niet door elkaar te mengen. Paulus was, speciaal in de Galatenbrief, de apostel van het ‘wetsvrije’ evangelie van de genade van God: “Opdat wij waarlijk vrij zouden zijn, heeft Christus ons vrijgemaakt. Houdt dus stand en laat u niet weder een slavenjuk opleggen” (Gal. 5:1-2).
Zag Paulus dan geen gevaren aan die vrijheid? Zeker wel: “Want gij zijt geroepen, om vrij te zijn; gebruikt echter die vrijheid niet tot een aanleiding van het vlees” (Gal. 5:13). Daarnaast schrijft Paulus: “Ik ben voor Joden geworden als een Jood, om Joden te winnen; hun die onder de wet zijn, als onder de wet – hoewel persoonlijk niet onder de wet – om hen, die onder de wet staan te winnen. Hun die zonder wet zijn (de heidenen, JdB), ben ik geworden als zonder wet – hoewel persoonlijk niet onder de wet van God, want ik sta onder de wet van Christus – om hen, die zonder wet zijn, te winnen” (1 Kor. 9:20-21).
Hij zei ook: “Veeleer bevestiging wij de wet” (Rom. 3:31) en “opdat de eis der wet in ons vervuld worde door de Geest” (Rom. 8:4). In Hebr. 8:10-12 en Hebr. 10:15-16 lezen we over de wet van de Geest des levens (Rom. 8:2), die in ons hart en ons verstand geschreven wordt. Jakobus spreekt van de koninklijke wet of de wet der vrijheid (Jak. 2:8,12).
Hebben deze feesten, in het bijzonder de zeven in Leviticus 23 genoemde, ons dan niets meer te zeggen? Absoluut wel, want ze hebben een waardevolle geestelijke betekenis voor ons christenen. Ik kan hierover aanbevelen de leerzame studie op: http://www.in-geest-en-waarheid.nl/pascha.htm (naar het boekje ‘Van Pascha tot Loofhutten’).
Jildert de Boer
© Verdieping en Aansporing,
September 2015.
Geef een reactie