Licht over het dodenrijk (deel 1)
LICHT OVER HET DODENRIJK (1)
Het uiterste, dat je vaak in de christenheid hoort, is de felle tegenstelling tussen hemel en hel en dat is juist, maar er valt meer van te zeggen. Wij gaan daarom kijken naar een andere situatie in de geestelijke wereld, namelijk het dodenrijk. Voor sommigen zal kennis over deze sfeer in de onzichtbare wereld nieuw zijn. Binnen het dodenrijk is er een groot verschil in beleving tussen de ene zijde en de andere zijde.
Dodenrijk met twee mogelijkheden
In de onzichtbare wereld van het dodenrijk (= hades in het Grieks) zijn volgens het verhaal van de rijke man en de arme Lazarus twee afdelingen, die door een onoverkomelijke kloof gescheiden zijn (Luk. 16:19-31). In de lichtzijde kwam Lazarus in Abraham’s schoot, dat is de situatie van de rechtvaardigen uit het Oude Verbond voor de opstanding van Christus en hij vond daar vertroosting.
De rijke man, die onbarmhartig en onverschillig ten opzichte van Lazarus was, die bij het voorportaal van zijn huis lag, kwam in de duistere zijde van het dodenrijk terecht, waar hij pijn leed. Deze kant kunnen wij het voorportaal van de hel (= gehenna in het Grieks) noemen. Hier komen de onrechtvaardigen, onbarmhartigen en ongehoorzamen terecht. In dit ‘huis van bewaring’ zitten ze als het ware in voorarrest tijdens de tussentijd.
In het Oude Testament vertaalt de Statenvertaling het Hebreeuwse woord ‘sjeool’ door hel of graf en in het Nieuwe Testament wordt het Griekse ‘hades’ met hel vertaald. De Herziene Statenvertaling maakt helaas dezelfde fouten. Dit levert veel verwarring op. De woorden ‘sjeool’ en ‘hades’ willen zeggen: dodenrijk. In de voorstelling van het Oude Verbond dacht men aan de onderwereld. Zij namen dat doorgaans letterlijk, wij vatten dit begrip symbolisch op, zoals wij bij onderwereld ook figuurlijk gesproken denken aan de misdaadwereld.
Ook in de Apostolische Geloofsbelijdenis is de uitdrukking “nedergedaald ter helle” onjuist. Dat moet zijn: nedergedaald in het dodenrijk (vergelijk 1 Petr. 3:19), waar Jezus zijn overwinning proclameerde en opgevaren naar de hoge voerde hij krijgsgevangenen, menselijke geesten, mee uit de gevangenis van het dodenrijk (Ef. 4:8; Op. 20:7). Er werden immers vele lichamen van ontslapenen uit het Oude Verbond opgewekt, die uit de graven gingen na Zijn opstanding en door Christus meegevoerd werden naar de heilige stad of het paradijs (Mat. 27:52-53). Jezus heropende de weg naar het hemelse paradijs. Ook die ene misdadiger aan het kruis ging met Jezus naar het paradijs (Luk. 23:42-43). Goede werken kon hij niet meer doen, want hij zat vastgespijkerd. Tot zijn redding waren de woorden tegen Jezus: “Denk aan mij.” Hij had geen tijd meer om nog voor anderen te gaan leven.
Jezus’ opvaren naar de hoge ging gepaard samen met vele rechtvaardigen uit het Oude Verbond, die Hij uit Abraham’s schoot (de lichtzijde van het dodenrijk) meenam naar het hemelse paradijs. Deze lichtzijde van het dodenrijk was voor hen een voorlopige wachtkamer geweest. Daar was een vorm van leven aanwezig, want Lazarus werd vertroost en kon beschikken over water.
De Bijbel heeft het over in de hemel, op de aarde en onder de aarde wonen (Fil. 2:10-11). Met ‘onder de aarde’ is de situatie van het dodenrijk bedoeld.
Het dodenrijk kun je zien als een dodenstad, een verzameling van mensen en geesten. Het is de ‘benedenstad.’ Het tegenbeeld daarvan is de stad van de levende God, het hemelse Jeruzalem, en tot tienduizendtallen van engelen en tot een feestelijke en plechtige vergadering van eerstgeborenen, die ingeschreven zijn in de hemelen, en tot God, de Rechter over allen, en tot de geesten der rechtvaardigen, die de voleinding bereikt hebben en tot Jezus, de middelaar van een nieuw verbond… (Hebr. 12:22-24). Deze ‘bovenstad’ had de heerlijkheid van God (Op. 21:11).
Diepten van God
Wij mogen nu al “één geest met Hem” zijn (1 Kor. 6:17) en door de Geest de diepten van God (1 Kor. 2:9-10) leren kennen in alle heerlijkheid: “Wat geen oog gezien heeft, wat geen oor gehoord heeft en wat in geen mensenhart is opgekomen, al wat God bereid heeft voor hen die Hem liefhebben. Niet voor niets wordt het evangelie twee keer aangeduid met “het evangelie van de heerlijkheid Gods” (2 Kor. 4:4; 2 Tim. 1:11). God wil naast de eerste zoon Jezus vele zonen tot heerlijkheid brengen (Hebr. 2:20). De vraag is: strekken wij ons helemaal naar dat groeiproces uit om niet slechts een kind van God te zijn, maar een zoon van God te worden die ingezet kan worden tot het herstel van alle dingen? Of verdrijven wij onze tijd teveel met zaken die van weinig nut zijn en die ons aan de grond houden?
“Wie rechtvaardig is, hij bewijze nog meer rechtvaardigheid; wie heilig is, hij worde nog meer geheiligd” (Op. 22:11b).
Diepten van satan
Aan de andere kant is er ook een proces gaande dat er niet slechts één antichrist komt, maar vele zonen van de wetteloosheid en het verderf, die één worden met de geest van de antichrist. Deze mensen willen net als sommigen in de gemeente van Tyatira de diepten van satan leren kennen (Op. 2:24). Voor ons heeft de Heere dit gebied van occultisme, waaronder spiritisme, verboden (Deut. 18:9-14).
“Wie onrecht doet, hij doe nog meer onrecht; wie vuil is, hij worde nog vuiler” (Op. 22:11a).
Afgrond en demonen
Het diepste en duisterste gedeelte van het dodenrijk is de afgrond, waar de dood heerst (niet alleen een toestand, maar ook een koning der verschrikking (Job 18:14), een geestelijk wezen die de laatste vijand is – 1 Kor. 15:26; zie ook Op. 6:8; Hand. 2:24; Hebr. 2:14; Rom. 5:14,17 en Op. 20:13-14 ). Naast hem is daar als ‘onderkoning’ Apollyon, de engel van de afgrond, de verderver (Op. 9:11). Over verderfengelen kan men lezen in: Ps. 78:49; 1 Kron. 21:15 en Ex. 12:23 en over verderf in: Ps. 88:12; Spr. 15:11; Job 26:6 en Job 28:22. De afgrond is onpeilbaar diep (vergelijk een ravijn) en de Bijbel spreekt van de bodemloze put. De Bijbel gebruikt deze menselijke beelden om ons enig begrip te geven van de onzichtbare onderwereld van het rijk der duisternis.
God heeft engelen die gezondigd hebben niet gespaard, maar hen, door hen in de afgrond (= tartarus) te werpen, aan krochten der duisternis (= verborgen, onderaardse spelonken, volgens de omschrijving van het woordenboek. Vergelijk eens als zwakke afspiegeling de tiran Saddam Hoessein die uit een onderaards hol tevoorschijn kwam) heeft overgegeven, om hen tot het oordeel te bewaren… (2 Petr. 2:4).
Jezus wilde de talrijke demonen, die hij bij de bezetene van Gadara had uitgedreven, gelasten naar de afgrond te varen (Luk. 8:30-31), waar zij vóór de tijd gepijnigd zouden worden (Mat. 8:29; zie ook Jud. 6). En dit demonenlegioen smeekte Hem in een kudde van ongeveer 2000 zwijnen te varen. Toen Jezus het hun toestond, sprongen deze onzichtbare, geestelijke wezens over in de kudde zwijnen, die als gevolg daarvan in de ondergang werden gestort. We lezen: “En de onreine geesten gingen uit en voeren in de zwijnen; en de kudde, ongeveer tweeduizend stormde langs de helling de zee in en zij verdronken in de zee” (Marc. 5:13). De demonen belandden alsnog in de geestelijke zee, dat is de afgrond.
Als wij boze geesten uitdrijven mogen we ze in geloof en met gezag in Jezus’ naam naar de afgrond sturen, die voor hen een geestelijke gevangenis is, want zij wonen natuurlijk veel liever in mensen om op hun leven te parasiteren. In de afgrond zijn zij uitgeschakeld en gedoemd tot inactiviteit, passiviteit en werkeloosheid. Doorgaans zien we demonen niet zichtbaar vertrekken (een enkele maal worden zij wel eens in een beeld bijv. als roofvogels getoond), maar we handelen door de Geest in geloof dat dit in de onzichtbare wereld zich voltrekt als wij met een gebondene bidden. De poorten van het dodenrijk zullen nooit de gemeente van Christus overweldigen (Mat. 16:18). Wij mogen de poort van onze vijand in bezit nemen (Gen. 22:17). “De God des vredes zal weldra de satan onder uw voeten vertreden” (Rom. 16:20) en Jezus is gezeten ter rechterhand van God, “voorts afwachtende, totdat zijn vijanden gemaakt worden tot een voetbank voor zijn voeten” (Hebr. 10:13). Dit is een opdracht aan de gemeente: “In Mijn naam zullen zij boze geesten uitdrijven” (Marc. 16:17). Of weet gij niet dat de heiligen de wereld zullen oordelen en dat zij over (boze) engelen zullen oordelen? (1 Kor. 6:2-3).
De Dood en Apollyon: heersers over het donkerste deel van het dodenrijk, de afgrond.
In het dodenrijk functioneren doodsmachten onder leiding van Dood en Apollyon of Abaddon en zij houden daar als cipiers van de gevangenis andere machten der duisternis en mensen onder bewaring. Satan werkt altijd naar de dood toe en het dodenrijk is een ‘slokop’, want het is altijd: “Geef, geef en nooit is het genoeg.” (Spr. 30:15-16).
Sommigen gevallen engelen zaten daar al opgesloten in de afgrond sinds de zondvloed in de voortijd. Ontwikkeling is daar niet mogelijk, want dood-zijn is alleen maar gedoemd zijn tot stilstand en stagnatie. Er heerst een naargeestig doodsklimaat.
In de eindtijd ten tijde van het vijfde zegel wordt de put van de afgrond geopend (Op. 9) en haalt de antichrist (een grote ster, die uit de hemel gevallen is) door spiritisme het beest uit de zee naar boven. Dat is Apollyon, die samen met een leger verderfengelen uit de put komt. Deze afschuwelijke verderfengelen worden uitgebeeld door sprinkhanen en schorpioenen, die een vreselijke schade aan de mensen op aarde toebrengen. De machten pijnigen en brengen de mensen schade toe zonder hen te doden, al willen de mensen de dood zoeken, maar de dood vlucht van hen weg. Let op: dat betreft alleen hen die het zegel van God niet op hun voorhoofd hadden (Op. 9:3-12). De antichrist wordt de zoon des verderfs (zoon van Apollyon) genoemd – vergelijk dezelfde typering voor Judas toen de satan in hem gevaren was – en de mens der wetteloosheid genoemd (man van Belial of Belialsman, zoals gebruikt in de SV van het Oude Testament en in 2 Kor. 6:15) . “De draak gaf hem (het beest uit de aarde) zijn kracht en zijn troon en grote macht” (Op. 13:2b). Zoals de Vader alles in de handen van de Zoon heeft gelegd, zo draagt satan in de eindtijd alles over aan de antichrist, de in-plaats-van Christus.
Vernieuwing van denken zoals God over de dingen denkt
Laten wij daarom verzegeld zijn met de Geest en houd je bezig met de vernieuwing of verjonging van denken (Rom. 12:2; Ef. 4:23), dat wil zeggen: neem Gods vernieuwende gedachten over en zet ze om in de praktijk. De wedergeboren mens beleeft een metamorfose in zijn denken: oude gedachten levert hij in en nieuwe gedachten neemt hij op, een gezonde vorm van ‘hersenspoeling’ (al heeft dat begrip een negatieve lading). De Heere wil ons denken opnieuw programmeren volgens zijn waarden en normen. De Bijbel noemt dat het schrijven van de wetten van God in je hart en in je verstand (Hebr. 8:10; Hebr. 10:16).
Het beeld van de zee
De zee is een beeld van het dodenrijk (Op. 20:13). De wolk (Hebr. 12:1) met zijn positie in de hemelse gewesten is een beeld van de gemeente, die uit de volkerenzee opgestegen is door de beschijning met de Zon, die een beeld van God is (Ps. 84:12). Jezus spreekt over bergen opheffen en in de zee werpen (Marc. 11:23). Geestelijk omgezet is dat: sterke machten der duisternis in de afgrond werpen. Verder lezen we: “Maar een ieder die één van deze kleinen, die in Mij geloven, tot zonde verleidt, het zou beter voor hem zijn dat een molensteen om zijn hals was gehangen en hij verzwolgen was in de diepte der zee” (Matt. 18:6).
Vanuit de diepten der zee, dat wil zeggen: de afgrond
De donkere diepzeetroggen, die we kennen met wel 10 km diepte (rond de Filippijnen), waar geen licht en leven zijn, staan symbolisch voor de afgrond, het doodsklimaat, waaruit het beest (de geest van de antichrist) opkomt (Op. 11:7), dat is het beest uit de zee (Op. 13:1). Het beest (de geest van de antichrist) zal opkomen uit de afgrond en het vaart ten verderve (Op. 17:8).
Het komt uiteindelijk als eerste samen met het beest uit de aarde (de valse profeet of antichrist) terecht in de poel van vuur, die van zwavel brandt (Op. 19:20). Satan komt pas na het duizendjarige rijk en zijn laatste opstand in de poel van vuur (Op. 20:10) en de dood is na het laatste oordeel de laatste vijand die teniet gedaan wordt in de poel van vuur (Op. 20:14).
Jildert de Boer
©Verdieping en Aansporing
Geef een reactie