Charismatische beweging, waarheen? door J.E. van den Brink

CHARISMATISCHE  BEWEGING, WAARHEEN?

Door: J.E. van den Brink
Uitgegeven door Kracht van Omhoog

Introductie

Dit boek ‘Charismatische Beweging, waarheen?’ is een weergave uit de jaren zeventig van de vorige eeuw (uit 1975) van de bekende bijbelleraar J.E. van den Brink (1909-1989), destijds de eindredacteur van het blad ‘Kracht van Omhoog’ en een gezaghebbend voorman in de volle
evangeliebeweging.

Wat is er sindsdien veranderd, verbeterd of slechter geworden? Ieder make voor zichzelf de afweging.

Eventueel kunnen de genoemde namen die toen – 45 jaar geleden – actueel waren vergeten worden, maar niet de gedachten, want onder andere namen en voorbeelden is de geschilderde ontwikkeling in de (ultra-) charismatische beweging nog steeds indringend aan de orde.

De schepping wacht nog steeds op het openbaar worden van de zonen van Gods. Hoe ver ben ik op die weg en hoe staat het met het jagen ernaar?

Dit boek geeft ook in 2020 nog een scherpe analyse en waarschuwing voor de gevaren in de charismatische beweging door een insider in de pinksterbeweging. Daarom beveel ik het ter lezing aan. De daarin geschetste zaken zijn nog steeds hoogst actueel wat de huidige ontwikkelingen betreft.

Oorspronkelijk werd de tekst van dit boek gepubliceerd in het tijdschrift Kracht van Omhoog in 1974 en 1975 als serie in 17 artikelen onder de titel: ‘De toren van Babel en de tempel van Jeruzalem.’

De tekst van dit boek ontbreekt bij http://www.rhemaprint.nl , maar is overgenomen van: http://www.koninkrijkderhemelen.nl (website van Jan van de Hoogt).

Doe je voordeel met dit pittige, profetische geschrift!

Jildert de Boer

Voorwoord van de auteur

Als voorganger van een volle-evangeliegemeente heb ik het steeds als mijn plicht gezien mij op de hoogte te stellen van alles wat in de religieuze wereld op onze leden afkomt. Er is maar één waarheid en wij worden vandaag aan de dag geconfronteerd met vele stemmen en leringen die niet uit God zijn. Ook tracht de boze het gevoelsleven in beweging te brengen en met showprogramma’s de aandacht te trekken. In het bijzonder ben ik natuurlijk betrokken bij wat zich in de pinksterwereld aandient.

Dit boekje: ‘Charismatische beweging, waarheen?’ geeft de gedachte weer van iemand die zich meer dan veertig jaar in de pinksterbeweging heeft bewogen en daar veel heeft gezien en meegemaakt. Ik heb geconstateerd dat daar waarheid en leugen hand in hand zijn blijven gaan. Daarom worden de oprechten van hart beurtelings aangetrokken en afgestoten. Toch heb ik het nooit betreurd dat ik destijds op deze weg ben gekomen. Ik heb mij intens in de waarheden en mogelijkheden van het pinksterevangelie verdiept en mij verblijd in de ontzaglijk wijde en heilrijke perspectieven die het biedt. Ik heb mij van veel moeten distantiëren wat met het Woord van God niet overeenstemde en wat mij belette geheel te functioneren in het Koninkrijk Gods.

Ik ben door de pinksterbeweging heengetrokken om mij uiteindelijk alleen te oriënteren op de volle raad Gods. Het is mijn verlangen om deze weg van gerechtigheid en heerlijkheid tot het ‘einde’ te bewandelen. Steeds weer heb ik mij verbaasd hoevelen evenwel uit de koers raken door allerlei stromingen die met grote onstuimigheid op de pinksterchristenheid aankomen. Het bekende gezegde: ‘Veel geschreeuw en weinig wol’ is op vele nieuwe bewegingen met hun leiders dikwijls van toepassing.

Terwille van het volle evangelie dat ik met hart en ziel belijd en waarmee mijn leven verbonden is, heb ik afstand genomen van de chaotische pinkstermassa, omdat deze nooit is ingegaan op de denkwereld van het Koninkrijk Gods. Zij heeft wel de pinksterdoop aanvaard, maar deze geënt op alle dwalingen die van de vaderen overgeleverd waren en die een blokkade vormen op de weg naar de volkomenheid van de mens Gods, het doel toch waartoe de ontvangen Heilige Geest wil opvoeden.

Na vijftig, zestig of zelfs zeventig jaar is de pinkstermens geestelijk niet gegroeid, omdat hij de tijd van zijn bezoeking niet onderkend heeft. Hij riep om een opwekking, maar de boodschap die toegang geeft tot een nieuwe heilstijd, kent hij niet of heeft hij afgewezen.

In de pinksterkringen kon men de overstap niet nemen van de aarde naar de hemel, van een natuurlijke Schriftbeschouwing naar een geestelijke visie. Men bleef steken in het emotionele leven en in allerlei on-Schriftuurlijke, vaak aards gerichte leringen die de mens niet bevrijden of genezen en een plaats geven in de hemelse gewesten, in casu het Koninkrijk Gods.

Wanneer ik in dit boekje mijn standpunt uiteenzet ten opzichte van de nu actueel geworden charismatische beweging, doe ik dit aan de hand van Bijbelse argumenten. Daarmee tracht ik het omwindsel te vernietigen die het denken van vele pinksterbroeders versluiert, opdat niet allen het spoor bijster raken. Ik heb getracht duidelijk uiteen te zetten waarom wij als volle-evangeliegemeenten niet kunnen optrekken met de charismatische beweging. Naar buiten uit lijkt alles wel indrukwekkend en bekoorlijk, maar zij mist het vermogen om een gemeente te bouwen, die beantwoordt aan het plan van God en waardoor in de onzienlijke wereld zijn veelkleurige wijsheid bekend wordt gemaakt.

Gorinchem, juli 1975

Inhoud van de hoofdstukken:

   1 Tekenen der tijden

   2 Babel contra Pinksteren

   3 Pinksteren in Babel

   4 Recreatiecentrum in Babel

   5 Genezingsdiensten

   6 Charismatische oecumene

   7 Het visioen van David Wilkerson

   8 De vervulling van de Joëlsprofetie

Hoofdstuk 1
Tekenen der tijden

Misleidende tekenen

Wanneer wij de actuele gebeurtenissen in de religieuze wereld van onze tijd willen analyseren en begrijpen, zullen wij er allereerst de achtergronden van moeten opzoeken. Het is daartoe noodzakelijk de geesten te onderkennen die de godsdienstige leiders inspireren en activeren, teneinde die ontwikkeling tot stand te brengen, waarvan in het profetische woord sprake is. Men kan wel zeggen dat men de bijbel van kaft tot kaft gelooft, maar als het verstand niet geopend is voor de hemelse realiteiten, is men onverstandig en traag van denken. Men verwart dan de schaduw met de werkelijkheid en leest wat er staat, maar verstaat niet wat men leest! De bijbel is immers vooral en allereerst een geestelijk boek, dit wil zeggen dat hij in aardse beelden de werkelijkheden van het Koninkrijk der hemelen beschrijft.

Het is dus nodig zich in de onzienlijke wereld te verplaatsen om inzicht te verkrijgen in de godsspraken van de profeten. Men zal dan opmerken dat de conclusies en de resultaten van deze vernieuwing van denken, die ook rekening houden met de realiteiten van de geestelijke wereld, volkomen anders zijn dan die der oude, natuurlijke beschouwingen. Wanneer wij in dit boekje een helder licht willen doen vallen op de ontwikkelingen in de ware en in de valse kerk, zal dit misschien de ogen die alleen gewend zijn aan het halfduister, wat pijn doen. Dit is evenwel tijdelijk en voorbijgaand, want dit licht openbaart ons tegelijkertijd de volle waarheid en het wijst de weg naar het volle heil.

Reeds tientallen jaren zingt men in maranathakringen: ‘Al de teek’nen onzer dagen zeggen mij: de komst genaakt’. Met deze aanwijzingen van de komst des Heren bedoelt men dan allerlei onaangename gebeurtenissen in de natuurlijke en zichtbare wereld, zoals: aardbevingen, watersnoden, wervelstormen, vulkaanuitbarstingen, hongersnoden, oorlogen en zelfs uitbreidingen van de wildstand, van’ de wilde dieren der aarde’. Dit zijn evenwel geen aanduidingen van de laatste tijd, want onze Heer sprak: ‘Ziet toe, weest niet verontrust; want dat moet geschieden, maar het einde is het nog niet’ (Matth. 24:6). Ze zijn er immers altijd geweest en zullen er tot aan het einde blijven, evenals eten, drinken, huwen en ten huwelijk geven.

Een halve eeuw lang wijzen ook velen naar het Midden-Oosten en noemen het manipuleren van de overste dezer wereld met het natuurlijke en ongelovige volk der Joden een teken van de nabije komst van Jezus voor de gemeente. In het sensationele boek ‘De planeet die aarde heette’ schrijft Hal Lindsey: ‘Mij werd verteld dat een oliemaatschappij die in dit gebied een seismisch onderzoek verrichtte, een gigantische aardplooi ontdekte, die in westelijke en oostelijke richting dwars over de Olijfberg liep. De spleet gaat zo diep, dat de berg elk ogenblik kan splijten. Het wachten is op ‘de voet’. De schrijver meent ‘dat Jezus’ voeten de aarde zullen raken op de plek waar zij de aarde verlieten, op de Olijfberg’. (Zie evenwel onze uitleg in het boekje over ‘Het geestelijke Israël’). De spleet die de oliemaatschappij ontdekte, moet het dan’ de voet’ mogelijk maken! Volgens Hal Lindsey zal dan de kloof die ontstaat, dienen als schuilkelder voor de Joden. Dit zou dan de realisatie van de belofte moeten zijn: ‘Wie in de schuilplaats des Allerhoogsten is gezeten, vernacht in de schaduw des Almachtigen’! ‘Het teken van de Zoon des mensen’ zal volgens deze veelgelezen Amerikaan ‘misschien bestaan uit een gigantische hemelse beeltenis van Jezus, die duidelijk zichtbaar voor iedereen aan de hemel verschijnt. Dit zou verklaren hoe het komt dat alle mensen plotseling beseffen wie Hij is en de littekens zien die veroorzaakt werden doordat Hij aan het Kruis werd geslagen’. Wijselijk laat Hal Lindsey bij dit sterke verhaal maar weg, hoe deze ‘hemelse beeltenis’ tegelijkertijd door de diverse tegenvoeters, dus aan de andere kant van de aardbol, gezien kan worden! Van de opname der gemeente geeft deze schrijver de volgende banale voorstelling: ‘Het gebeurde in het laatste kwartier van de kampioenswedstrijd en de tegenpartij had de leiding. Onze jongens hadden de bal. We speelden de bal terug en probeerden tijd te winnen. Het publiek werd razend. Nog maar één minuut te spelen en die werd verknoeid. .. Onze midvoor herstelde zich. Hij was nog geen meter van het doel toen. .. pats. .. weg was de midvoor. .. volkomen verdwenen, zo maar! Het was raadselachtig, zeer raadselachtig’.

Dit profane, populaire verhaaltje typeert wel het niveau waarop de schrijver zich beweegt. Zo’n voorstelling van zaken gaat er bij de vleselijke christen als koek in. Geen toebereiding, geen groei en ontwikkeling naar de mannelijke rijpheid, zoals toch bij alles wat leeft te zien is, maar een abrupte, automatische afwikkeling van een geheimzinnig programma, waar de christen zelf verder buiten staat. Wij zijn ervan overtuigd dat bij zo’n ongeestelijke benadering van het’ geheimenis’, dat inhoudt hoe’ dit vergankelijke onvergankelijkheid aandoet en dit sterfelijke ‘onsterfelijkheid’, ook hier in het laatste kwartier van de (geestelijke) kampioenswedstrijd de tegenpartij de leiding heeft’. De Heer zegt tot de gemeente: ‘Wie overwint’, maar Hal Lindsey laat de gemeente vóor de behaalde zege, wegnemen.

Einde 1973 meende men een nieuw teken aan de hemel te hebben ontdekt. Het was de komeet Kohoutek. Het blad van Basilea Schlink, de moeder-overste van de evangelische Marienschwesternschaft, ‘Die Wirklichkeit; werd ook in Nederland onder de naam ‘De Realiteit’ bij duizenden verspreid. De titel van deze speciale editie luidde in verband met de staartster: ‘Kort vóór de wereld rampbedreiging en uitredding’. De gewone man heeft evenwel niets van dit teken kunnen bespeuren. Het was alleen voor astronomen waarneembaar. De kerstkomeet vertrok met de noorderzon en de paniekzaaiers zien nu weer uit naar nieuwe verontrustende verschijnselen in de natuur.

Wij geloven evenwel dat we de bijbelse tekenen allereerst en bovenal in de geestelijke wereld moeten zoeken. Daar ontwikkelen zich ‘de realiteiten’ die in de zichtbare wereld hun gevolgen laten zien.

Een groot teken

Openbaring 12: 1 spreekt van’ een groot teken in de hemel’ dat is in de onzichtbare wereld. In Mattheüs 24: 30 staat hiervan: ‘Dan zal het teken van de Zoon des mensen verschijnen aan (of ook hier: in) de hemel’. Johannes ziet in een visioen ‘een vrouw, met de zon bekleed, met de maan onder haar voeten en een krans van twaalf sterren op haar hoofd; en zij was zwanger en schreeuwde in haar weeën en in haar pijn om te baren’. In dit gezicht wordt ons in beeld de werkelijkheid getoond van de ware gemeente. Het strijdt tegen alle regels van de symboliek, om in deze vrouw Maria te zien en in de mannelijke zoon, die gebaard wordt, Jezus. Het is een bekend principe in de stilistiek dat het allegoriseren van dingen uit het verleden niet toelaatbaar is. Historische feiten mag men niet door vage beelden in nevelen hullen, maar men moet deze juist zo scherp en zo duidelijk mogelijk in het licht brengen en beschrijven. Toen Johannes de Openbaring schreef, was het ongeveer negentig jaar geleden dat Jezus geboren werd. Wanneer hier de komst van Jezus bedoeld was, zou de apostel zich in klare bewoordingen hebben uitgedrukt en niet in beeldspraak.

De vrouw is evenwel het beeld van de ware gemeente van Jezus Christus. Zij is immers ‘geroepen tot gemeenschap met Gods Zoon, Jezus Christus, onze Here’ (1 Cor. 1:9). In de eindtijd ziet de gemeente er goddelijk heerlijk uit. In de onzienlijke wereld is zij bekleed met de zon, dit wil zeggen ontleent zij al haar luister aan God, want zij is de goddelijke natuur deelachtig (2 Petr. 1:4). De maan is de weerkaatsing van het licht der zon, en zo staat er dat de Zoon de afstraling is van de heerlijkheid des Vaders (Hebr. 1:3). De vrouw rust dus op het fundament Jezus Christus. Deze basis is niet vaag en onduidelijk, maar de apostel identificeert haar in Hebreeën 6:1,2 als: ‘Bekering van dode werken en van geloof in God, van een leer van dopen en van oplegging der handen, van opstanding der doden en van een eeuwig oordeel’ . Wie dit fundament niet onder zich heeft, bezit niet de Christus der Schriften: ‘Want een ander fundament, dan dat er ligt, namelijk Jezus Christus, kan niemand leggen’ (1 Cor. 3: 11). De krans van twaalf sterren op het hoofd der vrouw wijst op overname van de leer der twaalf apostelen. Daardoor wordt het denken van de gelovige vernieuwd. Zo heeft bijvoorbeeld het beeld van de helm des heils ook te maken met een veranderde gedachtenwereld. In Daniël 12:3 wordt geprofeteerd dat degenen ‘die velen tot gerechtigheid hebben gebracht, zullen stralen als de sterren, voor eeuwig en altoos’. Wij zijn rechtvaardigen, omdat wij de woorden der apostelen aanvaarden. Zij gaven de boodschap van de schuldvergeving door en wij nemen hun getuigenis aan.

De ‘vrouw’ heeft op aarde geen luister, maarzij wordt gekenmerkt door haar eenvoud. Zij verwacht evenwel een mannelijke zoon voort te brengen. Hier ziet ze in al haar lijden en strijden naar uit, want deze zoon is het beeld van de zonen Gods, naar wier openbaring de zuchtende schepping uitziet. Wij gaan dus als gemeente van Jezus Christus een heerlijke toekomst tegemoet. Wij zien immers uit naar de mens Gods die. tot alle goed werk volkomen is toegerust (2 Tim. 3: 16). Dat is Gods belofte en zijn woord zal niet ledig wederkeren, maar het zal doen wat Hem behaagt en volbrengen waartoe Hij het heeft gezonden.

Een ander teken

En er werd een ander teken in de hemel gezien, en zie, een grote rossige draak met zeven koppen en tien horens, en op zijn koppen zeven kronen. En zijn staart sleepte een derde van de sterren des hemels mede en wierp die op de aarde. En de draak stond voor de vrouw, die baren zou, om, zodra zij haar kind gebaard had, dit te verslinden. En zij baarde een zoon, een mannelijk wezen, dat alle heidenen zal hoeden met een ijzeren staf’ (Openb. 12:3-5).

Niet alleen wij als kinderen Gods staan bloot aan dê inwerking der boze geesten, maar de gehele schepping is aan hen onderworpen, maar deze mist het verweer dat de zonen Gods bezitten. Daarom: ‘Met reikhalzend verlangen wacht de schepping op het openbaar worden der zonen Gods’ (Rom. 8:19). Wanneer de bijbel het woord ‘zonen’ gebruikt, wijst dit woord op een groeiproces van de kinderen Gods. De belofte is dat dezen in de eindtijd tot geestelijke volwassenheid zullen komen) ondanks de dan zeer sterk tegenwerkende krachten van de vijand. Hoe groter evenwel het lijden en de verdrukking gaan worden, hoe sterker de barensweeën worden waardoor de mannelijke zoon voortgebracht wordt. De ware kerk leeft door en in de verwachting van de zonen Gods, zoals de levende schepping voortbestaat door en in haar vrucht.

In de onzienlijke wereld is dus behalve de vrouw nog een ander herkenningsteken, namelijk het embleem van het rijk der duisternis, de grote rode draak. In de hemelse gewesten staat hij gereed om de eindtijdgemeente die haar onberispelijkheid bereikt, te verslinden of te verzwelgen, dit wil zeggen geheel in zich op te nemen. Zij zou dan geheel geïnspireerd worden door zijn antigoddelijk en duister denken. Hij zal dus trachten met valse leringen en manifestaties van zijn kunnen zelfs deze uitverkorenen te verleiden. Er is sprake van zijn staart die een derde van de sterren des hemels meesleurt en die op aarde werpt. In het laatste der dagen openbaart zich de staart van de draak als de antichrist of de valse profeet: ‘De profeet die leugen onderwijst, die is de staart’ (Jes. 9: 14). De antichrist is het tegenbeeld van de Zoon van God. Zoals de Vader werkt door de Geest in de Zoon en in de zonen Gods, zo werkt de draak door het beest uit de afgrond in de antichrist en in zijn gemeente, de zonen des verderfs.

In zijn visioen ziet Johannes hoe het Gods tegenstander gelukt een derde van de sterren des hemels te verleiden, dus een deel van de gerechtvaardigden door het geloof, uit hun hemelse positie los te wrikken en dan op aarde te werpen, zodat de waarschuwing ook voor hen geldt: ‘Gedenk dan, van welke hoogte gij gevallen zijt’ (Openb. 2:5). Vele ware christenen zullen dus in de eindtijd door een leugenleer worden misleid, waardoor zij hun hoge positie in de hemel zullen verliezen. Paulus schreef in 2 Thessalonicenzen 2: 3 de waarschuwing: ‘Laat niemand u misleiden, op welke wijze ook, want eerst moet de afval komen en de mens der wetteloosheid zich openbaren, de zoon (en de zonen) des verderfs’. Het begrip ‘afvallen’ houdt in, dat iets van zijn verheven standplaats wordt losgemaakt en op de grond terechtkomt. De draak mag dan in de onzienlijke gewesten zijn, maar de valse kerk heeft haar domicilie in de zichtbare wereld. Van haar leden zegt het laatste Bijbelboek, dat zij ‘op de aarde wonen’ en niet in de hemel.

We concluderen, dat in de eindtijd vele christenen, door geraffineerde aardsgerichte dwalingen verleid, de hoge weg zullen verlaten ten einde zich bij de verbasterde kerk te voegen. In plaats van uit ‘Babylon’ te trekken, zullen ze erin terugkeren!

De afvallige vrouw

‘Als gij een goddeloze waarschuwt om zich van zijn weg te bekeren, doch hij bekeert zich daarvan niet, dan zal hij in zijn ongerechtigheid sterven, maar gij hebt uw leven gered’ (Ez. 33:9). De ware gemeente openbaart zich in de hemelse gewesten en haar burgerschap is in de geestelijke wereld. Hier is haar wandel, hier voert zij haar strijd, hier behaalt zij haar overwinning en hier verzamelt zij ook haar schatten. Zij predikt dezelfde boodschap die Jezus verkondigde, namelijk de leer van het Koninkrijk der hemelen. Zij is vervuld met de Heilige Geest en op aarde openbaart zij zich door de werken Gods te doen, zoals Jezus deed: duivelen worden uitgeworpen, gebondenen bevrijd en zieken genezen.

De schijnkerk openbaart zich op aarde. In Openbaring 17 wordt gesproken over ‘de hoer’. Deze is niet bekleed met de zon, dat wil zeggen: is niet doordrenkt met de gedachten Gods, maar zij is ‘gehuld in purper en scharlaken en rijk versierd met goud, edelgesteente en paarlen’. Zij heeft ‘in haar hand een gouden beker, vol gruwelen, en de onrein heden van haar hoererij’. De gouden beker wijst op uiterlijke godsdienstigheid, maar de inhoud ervan wordt gevormd door de vrucht van haar geestelijk overspel. Het verderf zit van binnen.

Zoals uit de ware vrouw de zonen Gods voortkomen, zo komen uit deze beker voort de zonen des verderfs, dit wil zeggen dat een ieder die van haar beker drinkt, innerlijk verdorven wordt. Zo iemand groeit, wanneer’ hij zich aan ongerechtigheid en leugen blijft vasthouden, toe naar ‘de mens der wetteloosheid’ of ‘de zoon des verderfs’ over wie de apostel Paulus in 2 Thessalonicenzen 2: 3 sprak. Om een ander beeld te gebruiken: de tarwe zowel als het onkruid kennen een rijpingsproces. De hoer pleegt eerst echtbreuk in de hemelse gewesten, waar zij zich afgeeft met misleidende dwaalgeesten en daarna met de machthebbers in de zichtbare wereld. Johannes schrijft over ‘de grote hoer, die zit aan vele wateren, met wie de koningen der aarde gehoereerd hebben’. Zij wordt ‘groot’ genoemd, omdat de ontuchtige kerk honderden miljoenen leden telt, omdat zij wereldwijd is en iedere ware christen met haar geconfronteerd wordt. Betekent kerkgeschiedenis niet de historie der massale afvalligheid van het evangelie? Tekent zij niet de gedragingen van de hoer? Deze heeft op aarde veel aanzien en gezag gehad, hoewel de Heer sprak dat zijn gemeente in de wereld verdrukking zou lijden. Deze heeft evenals haar Heer op aarde geen gestalte of heerlijkheid. Zij heeft dus niets waarmee zij zich in deze wereld aanzien kan verschaffen. De valse kerk heeft wel altijd getracht een ereplaats in te nemen tussen de koningen der aarde. Zo is er een eeuwenlange worsteling geweest tussen het pausdom en het keizerschap om de suprematie. Het purper en het scharlaken van de hoer duiden op aardse heerschappij. Haar ambtsdragers zijn te allen tijde ook herkenbaar geweest aan opvallende gewaden, habijten en toga’s. De afgevallen kerk houdt zich ook nu nog bezig met wereldpolitiek, met bevrijding van de geknechte rassen, met maatschappelijke verhoudingen, met sociale toestanden, kortom met alles wat God aan de wereldgeesten, dus aan die menselijke geesten heeft opgedragen, die Hij als overheden en gezagsdragers hiertoe aangesteld heeft. De grote hoer heeft zich niet beperkt tot haar opdracht als kerk, tot het bereiken van ‘het einddoel des geloofs, dat is de zaligheid der zielen’ (1 Petr.1:9), niet tot een wandel en een strijd in de hemelse gewesten, maar zij heeft haar positie in de wereld met misleiding en geweld gevestigd, gehandhaafd of versterkt. Haar heerschappij openbaart zich niet in de geestelijke wereld over de machten der duisternis, maar op aarde. Door haar uiterlijk vertoon kweekt zij ontzag en houdt zij een schijn van godsvrucht op, terwijl zij de kracht ervan verloochent. Door haar geweld en wreedheid vulde de valse kerk haar portalen met ‘het bloed der heiligen en met het bloed der getuigen van Jezus’. De grote hoer bestaat, en er is geen stad of dorp in de ‘beschaafde, christelijke’ landen waar zij niet aanwezig is. Hoewel men geen enkele denominatie nog ten volle met haar mag identificeren, kan men haar in bijna iedere kerkformatie, groepering of sekte, onderkennen. Zij openbaart zich in de wereldkerken en in de splinter groeperingen. Zij is vooral herkenbaar aan haar aards gerichte interesses en leringen.

Als een illustratie van maatschappelijke, sociale en politieke bemoeizucht diene een inhoudsopgave van het links georiënteerde kerkblad ‘Hervormd Nederland’. Uit het nummer van 4 mei 1974 noemen wij enkele koppen: ‘Nederland kan en moet vredesduif zijn’, ‘Kan Mitterand winnen?’, ‘We moeten ook een ander een beter leven gunnen ‘. (Dit betere leven heeft niets te maken met een wandel in de hemel, maar wel met de actie van het Angola-comité.)Verder: ‘De derde wereld als kapstok’, ‘Welzijnskritische reclamemakers vragen geen f 55,- per uur, maar f 12,50, ‘Wij (delegatie van christelijke werkgevers terug uit Zuid-Afrika) hebben ons beperkt tot het vraagstuk van de investeringen’, ‘Wie zegt God bestaat heeft nog niets gezegd’, ‘Kanttekeningen Bang voor communisten ‘.

Natuurlijk wil dit niet zeggen dat alle predikanten van de Hervormde Kerk met dit weekblad, dat overigens zeer vakbekwaam geredigeerd wordt, accorderen. Velen van hen lezen het principieel zelfs niet eens. Denk ook eens aan de orthodoxe anticommunistische blaadjes gevuld met gruwelverhalen, die misschien even waar zijn als de zinloze gesprekken in een dokterswachtkamer, die wel het emotionele leven raken, maar de geest niet verheffen. Let ook op een verpolitiekt christendom dat zich uitentreuren bezighoudt met de staatkundige militaire operaties rond het Joodse volk

en geen weet heeft dat de zegeningen van het geestelijke Israël ‘reiken tot het kostelijkste der eeuwige heuvelen’. Leringen die zich richten op de zichtbare dingen zijn ongeschikt om de mens te herstellen, te genezen en te leiden naar de volkomenheid, waarmee de prediking van het volle evangelie zich bezighoudt.

Aantasting van het ware fundament

De grote hoer rust evenals de vrouw des Lams op een fundament. Johannes schreef: ‘En ik zag een vrouw zitten op een scharlaken beest, dat vol was van godslasterlijke namen’. De scharlaken kleur wijst erop dat wij hier te doen hebben met een grootvorst uit het rijk der duisternis. Uit Openbaring 17:9 blijkt dat de hoer op de zeven koppen of de zeven bergen van het beest zit. Nu zijn bergen in de Schrift beeld van boze geesten. Men moet bergen splijten, slechten of in zee werpen (Zach. 14:4, Jes. 40:4 en Matth. 17:20), dus naar het woord van de Meester, duivelen binden of uitdrijven.

Alleen de berg Sion, beeld van de Heilige Geest, moet verheven zijn boven de hoogste der bergen (Jes. 2:2, 40: 9). De reusachtige ‘koppen’ waarop de hoer zit, wijzen erop dat we hier allereerst te maken hebben met inspirerende leergeesten, waardoor de verbasterde kerk aan leugens en dwalingen ten prooi valt. De ware kerk kent slechts één fundament met één naam erop, namelijk die van Jezus Christus. Zij rust alleen op zijn leer, die op betrouwbare wijze ons is overgeleverd door de apostelen, wier namen daarom staan op het fundament van het nieuwe Jeruzalem. De valse kerk heeft vele godslasterlijke namen onder zich, waardoor de ware God en zijn eniggeboren Zoon in haar belijdenissen terzijde geschoven worden. Op allerlei wijzen heeft het beest uit de afgrond immers het ware fundament waarvan 1 Corinthiërs 3: 11 en Hebreeën 6:1,2 spreken, aangetast en vervangen door even zoveel surrogaten.

Waar spreekt men in de wereldkerken nog over ‘bekering’? Waar roept men op om de dode werken los te laten? Wanneer er al sprake is van bekering, is dit veelal niet van de duisternis tot het volle licht, maar een overgeplaatst worden in de schemering van een oudtestamentisch georiënteerd christendom waarvoor het gerechtvaardigd zijn het einde is.

Waar predikt men’ geloof in God’, dat is het aangrijpen en bewaren van zijn ganse Woord? Men durft nauwelijks te belijden dat men een rechtvaardige is door het geloof, maar houdt vol dat men tot de dood toe een zondaar blijft, dus tot aan het einde onderworpen is aan de machten der duisternis. Men zingt geen overwinningsliederen, maar ‘gaat in ‘t zwart vanwege ‘s vijands dwingelandij’. Waar gelooft men de woorden van de Heer dat de gelovigen in zijn naam de handen op zieken zullen leggen ter genezing, duivelen zullen uitwerpen en in nieuwe tongen zullen spreken? Ook hier wordt het ware fundament vervangen door godslasterlijke inspiraties, want de woorden van Jezus worden niet au sérieux genomen.

Bij de kinderbesprenging wordt geen geloof gevraagd en er is geen sprake van bekering. Men kent daarbij geen wedergeboorte, maar hoogstens het bouwen op een veronderstelling, niet op een geloofszekerheid. De waterdoop als een getuigenis van sterven, van opstanding en van een besnijdenis des harten wordt door de kinderbesprenging volkomen tenietgedaan. Men heeft de doop van zijn inhoud beroofd en een volkomen ander fundament gelegd dan de apostelen deden. Wij lezen dat Jezus na zijn doop in water de Heilige Geest ontving. Hij werd aangedaan met ‘kracht uit de hoge’ en Hij wil dat ook zijn volk deze Geestesdoop ontvangt. Het moet dus zijn ‘pinksteren’ beleven. Wie als christen deze doop verwerpt, komt niet verder dan de gelovige in het Oude Testament en blokkeert daarmee de weg tot een voortgaande wandel in het Koninkrijk der hemelen. Zo wordt een gedeelte van het fundament, bestaande uit ‘een leer der dopen’, door valse leringen aangetast.

Als volgend onderdeel van het fundament wordt in Hebreeën 6:2 de ‘oplegging der handen’ genoemd. Deze handeling moet altijd geschieden om iemand een zegen te doen ontvangen in verband met: de doop in de Heilige Geest, genezing, bevrijding en verlossing van machten, ondersteuning in een roeping, de toebereiding tot een ambt, of bij kinderen wanneer hen ‘zegenend de handen worden opgelegd’. Zie eens rond hoe ook deze handeling in de naam van Jezus, in vrijwel alle kerken en kringen verdwenen is.

Tot de eerste beginselen behoort dan nog de leer ‘van opstanding der doden’. Hiermee wordt niet bedoeld de opstanding ten jongste dage, want deze behoort bij het sluitstuk van de afgebouwde geestelijke tempel. Het handelt hier evenwel over een bewust aanvaarden van het feit dat de inwendige mens een overwinningsleven kan leiden. Het gaat over een opstaan ‘in nieuwheid des levens’. Wie in de nieuwe bedeling nog zingt: ‘Want, o Heer, ik ben aan ‘t zinken en tot hinken, ieder ogenblik gereed. ‘k Heb mijn smart en onvermogen steeds voor ogen bij het vooruitzicht van mijn leed’, staat op oudtestamentische basis en begrijpt niets van de kracht van de Heilige Geest in de vernieuwde mens. Deze zingt immers vrijmoedig: ‘Ik ben een koning, ik overwin, over iedere satans macht. Ik triomfeer en ik overwin door zijn Geest, want die geeft mij kracht’.

Ten slotte is er sprake van een ‘eeuwig oordeel’, dit wil zeggen een totale scheiding tussen goed en kwaad. Het oordeel begint bij het huis Gods. Een algemeen christendom aanvaardt evenwel het kwaad als een integrerend of onontkoombaar deel van eigen leven. Geïnspireerd door een der koppen van het beest heeft men de leer van de erfzonde aanvaard, waarin beleden wordt dat de mens van nature wezenlijk slecht is, en hierin dus overeenkomt met de duivel. Daarom gelooft men ook dat de christen geen ogenblik buiten de ongerechtigheid kan leven, want ‘zelfs zijn beste werken zouden met zonden bevlekt zijn’. Het woord van God moet dus onverrichter zake terugkeren en doet in zulk een mens niet wat God behaagt en volbrengt niet geheel datgene waartoe Hij het zond, namelijk om de mens Gods tot volkomenheid te brengen en deze geschikt te maken ot ieder goed werk (2 Tim. 3: 16).

Wij merken nogmaals op: het is nog niet mogelijk om een of ander kerkelijk instituut als de hoer aan te wijzen. Evenmin kan een gemeente zeggen: wij vormen de onberispelijke vrouw des Lams. Maar het ontwikkelingsproces gaat door en de zeven inspirerende koppen waarop de grote hoer zit, brengen steeds duidelijker leringen, die met het ware zevenvoudige fundament niets meer van doen hebben. De hoer ‘zit aan vele wateren’, dus zij wordt gezien in de talrijke variaties van leringen in de vele denominaties. Daarom komt tot iedere gemeente de ernstige waarschuwing: ‘Ik weet uw werken, dat gij de naam hebt, dat gij leeft, maar gij zijt dood. Wees wakker en versterk het overige, dat dreigde te sterven’. Wij worden opgeroepen te ontwaken, teneinde helder te kunnen zien en de geesten te kunnen onderscheiden. Anders bereiken wij het einddoel niet, namelijk een stralende gemeente zonder vlek of rimpel.

Fundamentalisten zonder fundament

Hoezeer zelfs zogenaamde Bijbelgetrouwe christenen het ware fundament loslaten, blijkt bijvoorbeeld uit het boek: ‘De Trooster is gekomen’, dat uitgegeven werd door verschillende evangelisten en voorgaande broeders van onderscheiden vrije, evangelische kringen. Hierin schrijft J. Klein Haneveld onder meer: ‘Als een aannemer een huis gaat bouwen, dan heeft hij eerst fundamentleggers nodig. Maar naarmate het huis vordert, zal hij telkens weer andere arbeidskrachten moeten inschakelen, die over speciale bekwaamheden beschikken, zoals timmerlieden, stukadoors, schilders en behangers. In elk geval komen de fundamentleggers er niet meer aan te pas. Zo is het ook met de gemeente van Christus, als een ‘geestelijk huis’, waarvan eens het fundament gelegd werd door de apostelen. Nu echter, na eeuwenlange arbeid, door Gods personeel deze ‘tempel’ zijn voltooiing nadert, zijn er andere arbeidskrachten nodig, die toegerust zijn met andere gaven, dan die bij het leggen van het fundament’. Zijn conclusie luidt dan: ‘In sommige kringen wordt weliswaar geleerd, dat alle geestelijke gaven, die in de begintijd in de gemeente aanwezig waren, in de eindtijd zullen terugkeren; maar deze veronderstelling mist bijbelse grond’.

Welk een geraffineerde redenering om het Woord van God krachteloos te maken. Het fundament zou niet meer gelegd behoeven te worden, omdat de apostelen dit reeds gedaan hadden. Alsof niet iedere christen’ de eerste beginselen’ aanvaard moet hebben, wil hij zich kunnen ‘richten op het volkomene’ (Hebr. 6: 1). De apostel Petrus roept ons weliswaar op: ‘Laat u ook zelf als levende stenen gebruiken voor de bouw van een geestelijk huis’, maar de apostel Paulus schrijft in zijn tijd al nadrukkelijk: ‘Weet gij niet, dat gij Gods tempel zijt en dat de Geest Gods in u woont?’ (1 Petr. 2:5 en1 Cor. 3:16). In het leven van iedere bekeerling zal dus telkens weer eerst het fundament moeten worden gelegd, voordat aan de verdere opbouw kan worden begonnen. Indien iemand zou weten dat het gehele fundament in zijn leven gelegd is, dan nog zal hij de opdracht hebben dit aan anderen te verkondigen, want ‘dit zullen wij ook doen’ ten behoeve van allen die het ware fundament onder hun leven nog missen, ‘indien God het vergunt’ (Hebr. 6: 3).

Hoe men in evangelische kringen de leer van het Koninkrijk der hemelen zoals Jezus deze zelf predikte, afwijst, blijkt wel uit de volgende opmerking van A. Ramaker in hetzelfde boek: ‘Het koninkrijk wordt uitgesteld, de prediking van het evangelie des koninkrijks, dat gepaard gaat met wonderen en tekenen, ingehouden, en daarvoor in de plaats de prediking van de verborgenheid van de gemeente. Daarom zien we ook een onderscheid tussen de opdracht die de Heer aan Zijn discipelen geeft als zij, tijdens Zijn leven, uitgezonden worden, en die na zijn opstanding en hemelvaart’. Ook hier dus de brutale voorstelling alsof er tweeërlei evangelie is en dat wij de prediking van Jezus zelf niet nodig zouden hebben. Deze zou alleen maar geschikt zijn voor Israël. De discipelen zouden ons een ‘ander’ evangelie overgeleverd hebben dan Jezus bracht. Men behoeft toch waarlijk niet te vragen wie de inspirator is van zulk een gespleten gedachtewereld. Evangelist Lucas schrijft in Handelingen 1: 1 toch duidelijk, dat Jezus slechts een aanvang gemaakt had met zijn prediking: ‘Over al wat Jezus begonnen is te doen en te leren’. Zijn volgelingen mogen zijn arbeid voortzetten en dezelfde tekenen en wonderen verrichten die Hij deed (Marc. 16: 17,18). Paulus, de heidenapostel zegt tot de oudsten van de gemeente te Efeze, dat hij rondgereisd is met de prediking van het Koninkrijk en dat hij niet nagelaten heeft hun al de raad Gods te verkondigen (Hand. 20:25). Hij deed dit ‘door woord en daad, door kracht van tekenen en wonderen, door de kracht des Geestes’ (Rom. 15: 18,19). Aan de heidense Galaten schreef dezelfde apostel de van zijn zekerheid getuigende, scherpe woorden: ‘Maar ook al zouden wij, of een engel uit de hemel, u een evangelie verkondigen, afwijkend van hetgeen wij u verkondigd hebben, die zij vervloekt!’ (Gal. 1:8,9).

De apostel Petrus waarschuwt de gemeente voor vermetelen die de heerlijkheden lasteren (2 Petr. 2: 10). Paulus schrijft dat zulke mensen het schijnsel niet ontwaren van het evangelie der heerlijkheid van Christus, die het beeld Gods is’ (2 Cor. 4:4). Bij het verklaren van de Schrift ligt ‘een bedekking over hun hart’ en verstand. Vanonder hun rechtzinnige masker loochenen zij dan de doop in de Heilige Geest, het spreken in tongen, het uitwerpen van demonen en het opleggen der handen op zieken ter genezing. Zij spreken wel over Jezus, maar het evangelie van Jezus, dus dat Hijzelf bracht en dat Hij zijn discipelen opdroeg aan alle creaturen te prediken, negeren zij, en bouwen verder aan een huis dat rust op de gedachtespinsels van het arglistige beest uit de afgrond. Jezus sprak: ‘En dit evangelie van het Koninkrijk zal in de gehele wereld gepredikt worden tot een getuigenis voor alle volken en dan zal het einde gekomen zijn’ (Matth. 24: 14).

Hoofdstuk 2
Babel contra Pinksteren

Het hemelse Jeruzalem

Naast de twee figuren van de ware vrouw des Lams en de overspelige vrouw, bepaalt de Openbaring ons nog bij twee andere zinnebeelden van de ware en valse kerk, namelijk bij die van het nieuwe Jeruzalem en bij die van Babylon.

In de lichtzijde van de geestelijke wereld bevindt zich de stad, die de Galatenbrief noemt: ‘Het hemelse Jeruzalem, onze moeder’. Zoals de ware vrouw rust op het ware fundament, Jezus Christus, zo rust de stad Gods op de berg Sion, dus op de kracht van de Heilige Geest, die ook Jezus vervulde. In Hebreeën 12:22, 23 staat: ‘Maar gij zijt genaderd tot de berg Sion, tot de stad van de levende God, het hemelse Jeruzalem en tot de tienduizendtallen van engelen, en tot een feestelijke en plechtige vergadering van eerstgeborenen, die ingeschreven zijn in de hemelen’. Het nieuwe Jeruzalem wordt gevormd door de rechtvaardigen van het oude en van het nieuwe verbond. De oudtestamentische rechtvaardigen gingen bij hun sterven weliswaar naar het dodenrijk, maar toen Jezus daarin nederdaalde, bracht Hij hen over in zijn Koninkrijk. ‘Zij gingen uit de graven (beeld van het dodenrijk) na zijn opstanding en kwamen in de heilige stad en (niet ‘waar’, zoals de Nieuwe Vertaling ten onrechte heeft) zijn aan velen (op aarde) verschenen (Matth.27:53). Na de opstanding van Jezus werd dus met de bouw van het nieuwe Jeruzalem begonnen. Dit is de stad die Abraham in hope voor ogen had en wij in geestelijke realiteit zien. In het nieuwe verbond leven wij ook te midden van tienduizenden engelen in de hemelse gewesten, die allen uitgezonden zijn tot dienstbetoon aan de heiligen (Hebr. 1:14). De Statenvertaling heeft in plaats van ‘een feestelijke en plechtige vergadering’, de meer letterlijke weergave: ‘tot de algemene vergadering en de gemeente der eerstgeborenen, die in de hemelen opgeschreven zijn’. Deze algemene vergadering of feestvergadering duidt op de verzameling van de gelovigen van alle tijden, genoemd het nieuwe Jeruzalem. De gemeente van eerstgeborenen ziet op het nieuwtestamentische lichaam des Heren als tempel Gods in deze heilige stad. De namen van al haar inwoners zijn opgetekend in het boek des levens. Het nieuwe Jeruzalem kon pas verrijzen, toen de volle waarheid Gods verkondigd werd, want’ de muur der stad had twaalf fundamenten en daarop de twaalf namen van de twaalf apostelen’ (Openb. 21:14).

Het grote Babylon

Op het voorhoofd van de hoer ‘was een naam geschreven, een geheimenis: het grote Babylon’. In het visioen van de hoer wordt zij dus geïdentificeerd met Babel, dat is de valse kerk. Het grote Babylon, het Griekse woord voor Babel, is dus de tegenhanger van de heilige stad. Het nieuwe Jeruzalem is in de hemel gesitueerd en na zijn voltooiing daalt het volgens Openbaring 21:2 naar de vernieuwde aarde. Babel is beeld van de kerk die voortijdig haar hemels verblijf verlaten heeft en uit de hemel ‘gevallen’ is op een aarde die onder bezetting leeft van de overste dezer wereld, de duivel. Zo wordt in Openbaring 2:5 de gemeente in Efeze gewaarschuwd: ‘Gedenk dan van welke hoogte gij gevallen zijt en bekeer u’. De inwoners van Babel hebben dus geen domicilie meer in de hemel, maar hun verblijfplaats en wandel zijn op aarde, dit wil zeggen dat zij een natuurlijke en vleselijke godsdienst hebben.

Zoals eenmaal het volk van God in het oude verbond werd weggevoerd naar een vreemde bodem, zo zijn ook in de nieuwe bedeling de ware kinderen Gods terecht gekomen in een verkeerd gebied. Paulus schreef toch dat God’ ons een plaats gegeven heeft in de hemelse gewesten, in Christus Jezus’ zijnde, dat is wanneer wij tot zijn lichaam behoren (Ef. 2:6). Maar het ware volk van God leeft al eeuwenlang in Babel in ballingschap. Het vertoeft daar al zo lang dat het zich ternauwernood meer iets van een wandel, een strijd en een overwinning in de hemel kan voorstellen, laat staan dat het zich daar schatten zal vergaderen. Het oude bondsvolk vertoefde een mensenleeftijd (zeventig jaar) in ballingschap en in die tijd moest men naar Babel reizen om grote godsmannen als Daniël en Ezechiël te kunnen ontmoeten. Op overeenkomstige wijze gingen in de kerkhistorie de ware kinderen Gods schuil onder het grote geestelijke Babel, de afvallige .

Het grote Babel is een metropolis met vele wijken die alle een eigen naam bezitten en met onderling zeer grote verschillen tussen de bewoners. We zouden kunnen zeggen dat het christendom in het algemeen een zeer verdeeld rijk op aarde is, dat zich wel bezighoudt met geestelijke zaken, maar dat geen functie heeft in de onzienlijke wereld. De schatten ervan liggen in de zichtbare wereld en de hemel is voor de meeste christenen een verblijf geworden waar zij op zijn best na het sterven hopen heen te gaan. Deze toekomstige woonplaats stellen zij zich dan op zeer stoffelijke wijze voor met straten van goud en paarlen poorten.

De reformatie onder Luther en Calvijn, het methodisme van John Wesley, het piëtisme onder de Duits sprekenden, de opwekkingsbewegingen in de Angelsaksische landen, de internationale pinksterbeweging, de bezwaarden en de verontrusten in onze tijd, hebben allen het gevaar onderkend en gewaarschuwd tegen de wereldgelijkvormigheid van de kerk. Zij hebben getracht Babel te genezen, ‘maar het is niet te genezen’ (Jer. 51:9). Ook hebben velen hun kerkelijke organisaties verlaten, maar zij bleven in Babel, omdat zij geen inzicht en kennis bezaten van de onzienlijke wereld van het Koninkrijk der hemelen. Zij bouwden slechts nieuwe wijken in deze zeer grote stad. Aan de ware gemeente van de eindtijd wordt evenwel de belofte vervuld: ‘De Here zal ze op eigen bodem doen wonen. . . , hen naar zijn eigen plaats brengen en het huis Israëls zal ze als erfelijk bezit verkrijgen op de grond des Heren’ (Jes.14: 1, 2).

Het geboomte des levens

Volgens Openbaring 22:2 staat in het midden van het hemelse Jeruzalem het geboomte des levens. In het centrum hiervan bevindt zich de boom des levens. We kunnen dit vergelijken met een ander visioen in dit boek: ‘Het Lam stond op de berg Sion en met Hem honderd vierenveertig duizend’. De boom des levens is zinnebeeld van het zuivere en waarachtige woord van God en daarom mag Jezus bij uitstek in de onzienlijke wereld met deze boom geïdentificeerd worden. Hij is immers het vleesgeworden Woord en Hij sprak: ‘Indien iemand mijn woorden bewaard heeft, hij zal de dood in eeuwigheid niet aanschouwen’. De woorden die Jezus sprak, vormen tezamen het evangelie van het Koninkrijk der hemelen. Er staat: ‘En Hij trok rond in geheel Galiléa en leerde in hun synagogen en verkondigde het evangelie van het Koninkrijk en genas alle ziekte en kwaal onder het volk’ (Matth. 4:23). Na zijn opstanding sprak Hij nog veertig dagen lang met zijn discipelen ‘over al wat het Koninkrijk Gods betrof’ (Hand. 1:3). Dit was zijn evangelie, zijn specialiteit, zijn thema en toen zij met Hem aanzaten, zagen de discipelen in hun verheerlijkte Meester de triomf van zijn prediking. Zoals Hij was, zouden zij worden, namelijk volmaakt geestelijke mensen.

Ook gebood de Heer dat zijn apostelen het evangelie van het Koninkrijk over de ganse aarde zouden prediken. Dan zou het einde komen, dit wil zeggen dat de volle vrucht of realisering gezien zou worden, namelijk de mens. Gods tot alle goed werk volkomen toegerust (Matth. 24: 14 en 2 Tim. 3: 16). In de stad Gods fungeert slechts één evangelie, namelijk dat wat Jezus zelf verkondigde. Ook Paulus reisde rond met de prediking van het Koninkrijk en getuigde ervan, evenals zijn Heer dit deed. Zo ook werkte de evangelist Filippus te Samaria, ‘die het evangelie van het Koninkrijk Gods en van de naam van Jezus predikte’ (Hand.8: 12). De prediking over de geestelijke wereld is het voedsel voor iedere gelovige. Hierdoor ontvangt hij kracht en begaafdheden om te leven en te functioneren in het hemelse paradijs. Zo krijgt hij deel aan het eeuwige leven en wordt hij partner van de hemelse roeping (Hebr. 3: 1). Alleen dit evangelie herstelt de mens naar lichaam, ziel en geest en voert hem tot het einddoel des geloofs. De boodschap die de Heer zelf bracht, kan alleen de christenen verenigen, want dan is er sprake van één geloof en één Heer, die door zijn woord en Geest gestalte in hen heeft verkregen. Christendom is een zuiver geestelijke aangelegenheid en indien wij het evangelie van het Koninkrijk prediken met loslating van aardse gedachtegangen, wordt vervuld: ‘En ik bid niet alleen voor dezen (de discipelen), maar ook voor hen die door hun woord in Mij geloven, opdat zij allen één zijn dat is gelijk gericht en van dezelfde gezindheid (Joh. 17:20). Op de basis van deze eendracht in denken werd de Heilige Geest op de volgelingen van Jezus uit gestort. Jezus heeft door zijn woord ons het plan van God ontvouwd, dus de gedachten medegedeeld waarmee deze bezig is, namelijk die aangaande een volkomen geestelijk mens in wie Hij kan wonen en door wie Hij kan regeren. Dit is de centrale gedachte waar alles in hemel en op aarde omheen is geschapen. De Vader heeft immers de Zoon en de zonen Gods tot erfgenamen van alle dingen gesteld en Hij heeft om Christus en zijn lichaam alle eeuwen en tijdperken gegroepeerd. In dit ‘eeuwig voornemen’ drukt de Schepper Zichzelf uit en het is doortrokken met zijn liefde. Het heeft de inzet van zijn wezen en Hij legt er al zijn kracht, wijsheid en barmhartigheid in. Wanneer zijn plan der eeuwen voltooid is, wordt vervuld, dat God is ‘alles in allen’. De tent van God is dan voor altijd bij de mensen. God, die geest is, zal dan ten volle in de lichamen der mensen wonen.

De boom der kennis van goed en van kwaad

In het midden van de hof van Eden stond ook de boom der kennis van goed en kwaad. Deze verzinnebeeldde de mengeling van waarheid en leugen die door middel van leringen de mens zouden binnendringen en zijn geestelijk voedsel zouden vormen. God de Heer stelde de mens hier dus voor een keuze. Gods gedachten aangaande een volmaakt geestelijk mens zouden gerealiseerd worden, óf langs de weg der gehoorzaamheid door te eten van de boom des levens, of langs de weg van de ongehoorzaamheid, door te eten van de boom der kennis van goed en kwaad. In het laatste geval zou dit een weg betekenen van strijd, ellende, verdrukking, dood en verderf, en de inzet ‘van het Lam, dat geslacht is, sedert de grondlegging der wereld’. Daarom gebood God de mens van deze boom niet te eten en volgens het getuigenis van Eva hem zelfs niet aan te raken, vanwege een innerlijke afkeer van alles wat met leugen en zonde in verband staat. In wezen behoorde de boom der kennis van goed en kwaad dus niet in de harmonische sfeer van het paradijs thuis, maar in Babel dat later aan een van zijn rivieren, de Eufraat, gebouwd zou worden. Adam en Eva verloren hun onschuld, omdat zij de leringen van de vijand geloofden, die tot de vrouw genaderd was in de gedaante van een listige slang. De verleiding was groot, doordat de duivel speculeerde op de ingeschapen dorst naar kennis en ontwikkeling bij de mens en doordat hier sprake was van een mengeling van waarheid en leugen, dus van ‘goed en kwaad’. Zo is het ook met de verbasterde kerk gegaan. In plaats van na de rechtvaardiging des geloofs, dus na de herwonnen onschuld, alleen in het zuivere evangelie te geloven van het Koninkrijk der hemelen, heeft de hoer zich gezet aan vele wateren en vinden wij in haar naast de restanten van goddelijke gedachten, vele leringen van boze geesten. Waar men niet consequent alleen het evangelie van Jezus aanvaardt, ontstaat een Babylonische spraakverwarring, ook al tooit men zich nog met de naam ‘pinksteren’. Het ware ‘pinksteren’ is van de hemel, maar Babel is van de aarde, waar goed en kwaad tezamen existeren. Zo belijdt men in Babel dat van God niet alleen het goede komt, maar ook het kwade. In de rechtzinnige wijk van deze stad waar men ‘de bijbel van kaft tot kaft gelooft’, wordt aanvaard, dat iedere gave die goed is, en elk geschenk dat volmaakt is, van boven nederdaalt van de Vader der lichten, bij wie geen verandering is of zweem van ommekeer (Jac. 1: 17). Men leest in 1 Johannes 1:5: ‘En dit is de verkondiging die wij van Hem gehoord hebben en u verkondigen: God is licht en in Hem is in het geheel geen duisternis’. Dit betekent dus dat God enkel leven is, want ‘het leven is het licht der mensen’, dat God enkel gerechtigheid is, enkel wetmatigheid en enkel waarheid. Uit Hem komt niets dat het leven aantast. Hij heeft niets van doen met ongerechtigheid, wetteloosheid en leugen die naar de dood voeren. Deze openbaring heeft ongetwijfeld een enorme indruk op Johannes gemaakt, omdat deze voorstelling afwijkt van de oudtestamentische visie die aan God zowel het kwade als goede toeschreef. Jezus heeft niet alleen door zijn woord, maar ook door zijn leven op deze wijze de Vader doen zien. Wanneer Filippus vraagt: ‘Toon ons de Vader’, is het antwoord van de Heer: ‘Ben ik zo lang bij u, Filippus, en kent gij Mij niet? Wie Mij gezien heeft, heeft de Vader gezien’ (Joh. 14:8, 9).

Ondanks deze duidelijke nieuwtestamentische uitspraken dat God goed is en geheel geen duisternis in Hem is, aanvaardt de ‘rechtzinnige’ tegelijkertijd de lering van de catechismus in zondag 10,

 ‘dat gezondheid en krankheid, rijkdom en armoede, niet bij geval, maar van zijn vaderlijke hand ons toekomen’.

Men bidt dan ook ‘voor allen die Gij kastijdt met armoede, gevangenis, krankheid des lichaams, of aanvechtingen naar de geest’ (Christelijke Gebeden). ‘Vrome’ geesten noemen deze ‘kastijdingen’ dan zelfs nog vaak een ‘zegen’.

Een verkwikkende reactie op bovenstaande gedachte lazen we echter in het ‘Gereformeerd Weekblad’ van 14 juni 1974 in een artikel ‘Uw wil geschiede’. De schrijver Hans Bouma begint met enkele illustraties:

‘Een aardbeving kost duizenden het leven. De grond scheurde. Een compleet dorp werd opgeslokt. Was het de hand van God, die de aarde in beroering bracht? Of is die hand met totaal andere dingen bezig?

Er zijn rijke landen en er zijn arme landen. De ene z’n dood is de ander z’n brood. Wil God dit zo? Of stuurt God juist aan op een eerlijke verdeling van de goederen der aarde? Inspireert Hij juist tot een rechtvaardige samenleving?

Oorlogen – komen zij uit de hand van God? Is Gods hand een slaande en verwoestende hand? Of -is die hand juist een hand, die uitvoerig en veelbelovend alle moeite zegent, die besteed wordt aan het beëindigen en voorkomen van oorlogen?’

Zijn conclusie luidt dan onder meer:

‘Krijgen wij van God zo geen hoogst grillige, onberekenbare indruk? Hij doet maar. Hier is Hij een zegen, dáár een vloek. Het kan vroom lijken alles wat gebeurt in ons leven, in deze wereld, door te laten gaan voor de wil van God. Maar is bet wel zo vroom om achter ieder voorval, of dat nu verheugend is of verdrietig, de besturende band van God te bespeuren?’ Zijn liefde gaat kennelijk meer uit naar bet rijke Noorden dan naar bet arme Zuiden. Het ene gezin overstelpt Hij met geluk; bet andere bezorgt Hij enkel verdriet. Dertig jaar geleden liet Hij mensen sterven aan t.b.c., nu mogen ze blijven leven. Wie toch al genoeg te verwerken heeft, maakt Hij bet nog eens extra lastig; wie van een beetje tegenslag bepaald niet minder zou worden, laat Hij ongemoeid. Wie is deze God? Er is geen peil op Hem te trekken.

Zo ontheiligde Calvijn de naam des Heren, dit wil zeggen bracht hij God in verband met het kwade, toen hij in zijn ‘Institutie’ schreef: ‘De hoofdzaak is, dat God door zijn eeuwige en onveranderlijke raad eenmaal vastgesteld beeft, welke mensen Hij tot zaligheid wilde aannemen, maar ook welke Hij aan bet verderf zou overgeven’.

Hij illustreerde dit verschrikkelijke besluit met de woorden: ‘Evenals Jacob, toen bij nog niets door goede werken verdiend had, tot genade werd aangenomen, alzo werd Ezau, toen bij nog door geen enkele boosheid besmet was (ook niet door erfsmet?), gehaat’.

Alsof de Schrift niet uitdrukkelijk zegt dat ‘God, onze Heiland, wil dat alle mensen behouden worden en tot erkentenis der waarheid komen’ (1 Tim. 2:4). Ook bij Calvijn dus een duidelijke vermenging van waarheid en leugen. Er is wel een eeuwige, onveranderlijke raad Gods, maar deze heeft een andere inhoud dan deze hervormer ons wil doen geloven. Onze kennis van God berust ook niet op oudtestamentische voorstellingen, maar op de uitspraken van Jezus zelf. Zijn evangelie was een ontsluiering van de onzienlijke werkelijkheid. Mozes heeft ons God niet doen zien, ook niet koning David met zijn psalmen, of Elia, of de profeet Jesaja, want zij allen hebben met hun gedeeltelijke kennis gezocht en gevorst, toen zij profeteerden over de voor ons bestemde genade (1 Petr. 1: 10). Er staat: ‘Niemand (waaronder ook deze grote godsmannen) heeft ooit God gezien; de eniggeboren Zoon, die aan de boezem des Vaders is, die heeft Hem doen kennen’ (Joh. 1:18). In Babel vindt men goed en kwaad, waarheid en leugen, dooreen gemengd. Er zijn daar nog zo vele ‘lieve’ kinderen van God, maar ook zo vele onverschilligen en ongelovigen.

In het ‘Reformatorisch Dagblad’ van 24 april 1974 lazen we een verslag van een hervormde predikanten conferentie in het Utrechtse Esplanade:

‘Maandagavond zijn de bijeenkomsten begonnen met lezingen over de charismatische beweging, gebedsgenezing en aanverwante vraagstukken. Sprekers waren toen: ds. A.M.Hellendoorn  (‘De Hezenberg’ te Hattem), ds. D. van Keulen te Zeist, dr. K.J. Kraan van ‘De Oase’ te Rotterdam en ds. W.W.Verhoef van bet maandblad ‘Vuur’ te Vlaardingen. Men ziet: positieve onderwerpen die te maken hebben met het evangelie van Jezus Christus.

De volgende dag spraken de professoren J. Bakker en K. Sperna Weiland. Enkele uitlatingen van deze laatste theoloog: ‘Als men mij vraagt, of ik geloof in God, dan moet ik antwoorden: soms, even. Over God kunnen we alleen op de rand van het zwijgen spreken. God is een woord voor het soms licht worden van de wereld. Ons gebed is geen vragen of God tussenbeide wil komen, maar een zich in de stilte begeven,ver weg van de mensen en de wereld, die overigens wel onze verantwoordelijkheden zijn. Het gebed is alleen zijn, samen met zon, zand en stenen, in eenvoud, samen met God, wie dat dan ook moge zijn’. De hervormde zielenherders mochten zich verder bezighouden met de opmerkingen: ‘Geloven in God is geloven in wat niet bestaat… Wie zegt in God te geloven, zegt verder nog niets… In onze tijd zijn bepaalde vormen van geloven onmogelijk geworden, bijvoorbeeld die van een persoonlijk in ons leven ingrijpende God, die de wereld bestiert’.

Dit dagblad merkte dan nog op dat ‘uitvoerig werd gediscussieerd over deze stellingname van Sperna Weiland! Zo verdraagt men de godslasterlijke taal van een Deïst met zijn verburgerlijking van het geloof en luistert men aandachtig in een predikantenvergadering van de Hervormde Kerk naar oude en nieuwe ketterijen, naar een “theoloog” ‘met een God, wie dat dan ook moge zijn’, maar asjeblieft geen persoonlijke Vader die in de hemel is.

Vele theologische studenten begeven zich reeds tijdens hun studietijd op het politieke vlak. Verscheidene behoren zelfs tot uiterst linkse groeperingen. In het bovengenoemd dagblad lazen we in verband met de in mei 1974 gehouden gemeenteraadsverkiezingen te Kampen:

‘Van de partijen die meededen aan deze verkiezingen waren er drie, waarop de namen voorkwamen van de Theologische Hogeschool der Gereformeerde Kerken in Nederland, Oudestraat 6 te Kampen: AR-CHU, PvdA en PPR-PSP.Op de lijst van de eerstegroep prijkte de naam van 1 student (20 namen). De tweede groep kwam met 3 studenten tussen 20 namen, maar de derde groep had 11 studenten onder 16 namen.

In het ‘Friesch Dagblad’ van 31 mei 1974 schreef dr. T.A.Th. Spoelstra:

‘Op de Theologische Hogeschool wordt de laatste tijd geregeld deining veroorzaakt door een groep studenten, die het niet eens is met het beleid dat door de leiding van de hogeschool wordt gevoerd. Deze studenten, die in een aparte bond (de Kamper Studenten bond) zijn georganiseerd, willen ‘hervorming van de theologie en het theologieonderwijs op basis van een marxistische leninistische maatschappijvisie’. Deze studenten bezigen, naar de mening van vele andere die in Kampen studeren, opruiende taal, gedragen zich op colleges en in discussies meermalen op een wijze die door anderen als agressief wordt ervaren, kortom, ontplooien activiteiten, die in steeds sterkere mate met verontrusting worden beschouwd.’

Genoemde zaken zijn wel typerend voor de aards en niet hemels gerichte aspiraties der toekomstige herders en leraars. Wij leerden vroeger nog in de gereformeerde kringen de uitspraak van Groen van Prinsterer: ‘Tegen de revolutie het evangelie’. De bestudering van het evangelie van het Koninkrijk der hemelen zou deze jonge mannen in ieder geval voor veel waardeloze activiteiten behoeden en hun krachtig maken om overwinnaar te zijn in de strijd in de hemelse gewesten, zoals de apostel getuigde: ‘Ik heb u geschreven, jongelingen, want gij zijt sterk en het woord Gods blijft in u en gij hebt de boze overwonnen’ (1 Joh. 2: 14).

Pinksteren in Babel

Sinds de dagen van de reformatie hebben de christenen zich telkens verheugd in tijden van verkwikking, die een geestelijke opwekking betekenden in het leven van vele gelovigen. Als resultaat van deze vernieuwingsbewegingen werden duizenden gered en toegevoegd tot de schare die behouden wordt. We denken bijvoorbeeld aan de geweldige invloed van het Wesley-revival in Engeland en aan de opwekking van Wales, of aan de prediking van een man als Charles G. Finney in het oosten van de Verenigde Staten. Gedurende de eerste helft van de twintigste eeuw kwam toen het pinksterreveil, de grootste opwekking van alle tijden. De andere revivals hadden steeds meer of minder lokale betekenis en beperkten zich hoogstens tot enkele landen, maar de pinksterbeweging was wereldwijd en bereikte praktisch ieder land en beïnvloedde iedere christelijke denominatie.

Gordon F. Atter schreef in zijn boek ‘The third force’:

‘Zij werd gekenmerkt door vier karakteristieken:zondebesef, bekering van zonden,wonderen en et spreken in tongen. De drie waarheden die hierbij geaccentueerd werden,waren: de verloren toestand van de mens,het verlossend werk van Christus en de kracht van de Heilige Geest die vernieuwing mogelijk maakt. Opvallend waren in deze beweging verder drie bovennatuurlijke verschijnselen:geloofsgenezing,profetie en het spreken in tongen’.

Wat in iedere voorgaande opwekking min of meer verborgen aanwezig was, zoals de begaafdheden van de Heilige Geest, het spreken in tongen en de goddelijke genezing, trad in de pinksterbeweging duidelijk als manifestatie naar buiten. Het was een essentieel deel van de geloofsbelijdenis van alle pinkstergelovigen. Zo heeft de pinksterbeweging het grootste deel van deze eeuw de raad Gods voor haar tijd gediend. Jezus sprak aangaande de ontplooiing van het rijk Gods: ‘De grond brengt vanzelf vrucht voort; eerst een halm, daarna een aar, daarna het volle koren in de aar. Wanneer dan de vrucht rijp is, laat hij er terstond de sikkel in slaan, omdat de oogsttijd aangebroken is’ (Marc.4:26-29). In het begin van deze eeuw was het groeiproces van de halm voorbij en het koren begon in de aar te schieten. Het evangelie van het Koninkrijk Gods zoals Jezus dit predikte, werd evenwel ook in de pinksterbeweging niet verstaan. Ondanks het feit dat er gestreefd werd naar charismatische gaven en ondanks de glossolalie of het spreken in tongen, bleef het Koninkrijk der hemelen of de onzienlijke wereld terra incognito, dat is onbekend land. Daardoor bleef ook in de pinksterbeweging het onkruid naast de tarwe opwassen. De Babylonische spraakverwarring bleef, want de pinksterbeweging, bouwend op fundamentele verschillen, hief haar niet op. Hoewel men pinkstergemeenten vormde, was er in de geestelijke wereld geen uittocht uit Babel en geen loslaten van aards gerichte gedachten. Mensen die zich geestvervulde christenen noemden, begonnen de profetieën in verband te brengen met een ongeestelijk, natuurlijk Israël. Hoewel in Jacobus 5:7 duidelijk gezegd wordt, dat de hemelse landman wacht op de kostelijke vrucht der aarde, dus op een gemeente zonder vlek of rimpel, dat Hij geduldig is totdat de vroege en late regen gevallen is, bleef men in de pinksterbeweging toch van mening dat die hemelse landman plotseling en onverwacht de sikkel zet in planten, die ternauwernood uit de grond gekomen zijn. Algemeen werd de maranatha-dwaling aanvaard, dat de Heer zijn gemeente wegneemt, voordat deze tot rijpheid en onberispelijkheid gekomen is, want men ging van de veronderstelling uit dat Jezus ‘vannacht’ kan wederkeren: een duidelijk voorbeeld van het feit dat de pinksterbeweging op het fundament van Babylon bleef voortbouwen.

Babel contra Pinksteren

Hoewel de pinksterbeweging bijna en bloc de kerkelijke dwalingen zoals de leer van de erfzonde, van de uitverkiezing, van de blijvende verdorvenheid van het menselijke geslacht en van de onontkoombaarheid aan de zonde, met de maranatha-dwalingen heeft overgenomen, was er toch een enorme tegenstand ten opzichte van de waarheden die zij gevonden had en beleed. Deze aversie openbaarde zich voornamelijk vanuit de evangelische richting: de vergadering van de gelovigen, de open broeders, de maranathagroepen en de vrije kringen.  De kerken namen een meer afwachtende houding aan; omstreeks 1960 deed de Hervormde Kerk een herderlijk schrijven het licht zien over ‘De Kerk en de pinkstergroepen’, waarin voor het eerst in de geschiedenis althans getracht werd de pinksterbeweging vanuit een objectief standpunt te benaderen.

Hoe fel de reactie verder in kerken en kringen was, moge blijken uit de volgende citaten:

‘Ik houd de tongenbeweging van het begin tot het einde voor een leugen en bedrogbeweging’. Deze uitspraak van de Duitser A. Dallmeyer eerst een voorstander en later een tegenstander van de pinksterbeweging die hij omstreeks 1910 neerschreef in ‘Satan unter den Heiligen’, is in alle boekjes die vijandig staan tegenover de pinksterbeweging, als een axioma overgenomen. Men vindt haar bijvoorbeeld ongenuanceerd terug in het boekje over ‘Stromen van Kracht’ dat in 1957 geschreven werd door de predikanten G.Y. Vellinga en A.]. Kret. Nu weten wij niet, of met ‘het begin’ van de tongen beweging bedoeld wordt, de tijd waarin de apostelen leefden, of dat de schrijver Dallmeyer in’ Auf der Warte’ ergens een jaartal bespeurde, waarin hij de grote omkeer van de glossolalie van goed naar kwaad, heeft kunnen constateren. Waar ‘het einde’ ligt van deze ‘leugen en bedrogbeweging’ zal voor de weleerwaarde heren die het boekje over ‘Stromen van Kracht’ schreven, wel verborgen zijn gebleven. Zij weten immers te vertellen dat de glossolalie nog in de tweede eeuw voortduurde en toen ophield. Wat later volgde, is niets dan imitatie, beweren ze. Zo zou dan deze gave verdwenen zijn en noch de eerste christengemeenten, noch de brieven van Paulus zouden langer het patroon aangeven voor de huidige kerk, maar het model zou dan het historisch geworden zijn, waarin dus ook de afval verdisconteerd is.

Het is wel eens goed om tegen het wereldverschijnsel van de charismatische beweging in onze tijd, de lasterlijke aantijgingen te lezen van de schare kortzichtige, kerkelijke leiders en verontruste evangelisten uit de zogenaamde vrije kringen in het verleden.

Zo verscheen in 1958 een brochure over ‘Gebedsgenezing en pinksterbeweging’ van de heer F.]. Hoogenraad, een bekende figuur in evangelische kringen en in de evangelische omroep, Om de geest van dit boekje te doen kennen, citeren wij enkele opmerkingen:

‘De pinksterbeweging is bijkans zo oud als het christendom zelf. Reeds in de bijbel vinden wij haar sporen in de gemeente te Corinthe. Door de eeuwen heen trad zij in de Christelijke Kerk telkens weer onder verschillende vormen tevoorschijn, bijvoorbeeld in doperse excessen-naakt-loperij en ontucht!’

Natuurlijk is de schrijver niet in staat om Schriftuurlijke bewijzen tegen de glossolalie aan te voeren, hoewel hij dit wel probeert. Een staaltje van zijn uitleg is dan

‘dat het duidelijk is dat vooral vrouwen, met haar gevoelige naturen, in gevaar zijn. Daarom verbiedt Paulus aan de vrouwen nadrukkelijk met tongen te spreken’ (1 Cor. 14:34).

Wie evenwel de moeite doet deze tekst op te zoeken, bemerkt dat zij volkomen uit haar verband gelicht werd. De apostel heeft het hier over de ondergeschikte positie van de vrouw ten opzichte van haar eigen man. ‘Het staat lelijk voor een vrouw’ in de nabijheid van anderen met haar man over een onderwerp in discussie te treden. Laat zij dit maar thuis uitpraten.

Het gehele betoog van de schrijver is erop gericht om allen die in tongen spreken, in’ hun eer aan te tasten en te beschuldigen van sexuele uitspattingen. Wat dunkt u van de volgende uitlating?

Ik weet niet of u de mensen uit de tongenbeweging kent, maar is het u niet opgevallen dat zij veelal onnatuurlijke, soms duistere gelaatstrekken krijgen?’

Wat te denken van het, met instemming overgenomen citaat in dit boekje: .

Mensen die een rein leven hadden geleid, hebben zo in het vuil van de gruwelijkste zonden geleefd, als men zich alleen zou kunnen voorstellen in de slechtste huizen ‘.

Of de tongensprekers Petrus en Paulus hier ook onder vielen, wordt door de schrijver niet vermeld. Wel wordt de bekende en begaafde Pastor Paul van Steglitz, een der eerste pinksterpioniers uit Duitsland, ‘een spiritistische tongenspreker’ genoemd. Enthousiast werd dit schimpschrift destijds aanbevolen door ‘Ons Orgaan’ van de vrije evangelische gemeenten en door de eindredacteur van ‘Het Zoeklicht’, die fel gekant is tegen het spreken in tongen. In deze kringen gold: ‘Het spreken in tongen is van de duivel’.

De beschuldigingen van de heer Hoogenraad gelden niet alleen de mensen in de pinksterbeweging, maar ook die van de gebedsgenezing, want hij schrijft:

‘Deze bewegingen liggen in elkanders verlengde en in het verlengde daarvan ligt het spiritisme’.

Zijn woorden golden dus ook voor al die kerkelijke predikanten die, zoals de ‘Oase-groep’, diensten voor genezing en voor bevrijding houden.

Een voorgaande broeder uit ‘de vergadering der gelovigen’ schreef een boekje over ‘De zogenaamde gebedsgenezing’.

Hoe deze ‘zogenaamde Darbist’ argumenteert om het bijbelse woord krachteloos te maken, blijkt uit zijn uitleg van Jesaja 53:4, waar staat: ‘Nochtans, onze ziekten heeft hij op zich genomen, en onze smarten gedragen’. Vanuit zijn bedelingenleer concludeert dan de schrijver J.G. Fijnvandraat:

‘De Heer heeft in zijn leven op aarde de ziekte van het joodse volk gedragen en niet op het kruis. ‘.
De tekst uit Jesaja 53:4 ‘Nochtans, onze ziekte heeft hij op zich genomen, en onze smarten gedragen’ zou dus voor ons niet gelden, maar hoe staat het dan met vers 5: ‘Maar om onze overtredingen werd hij doorboord, om onze ongerechtigheden verbrijzeld; de straf die ons de vrede aanbrengt, was op hem, en door zijn striemen is ons genezing geworden? Bij de tekst die de apostel citeert in 1 Petrus 2:24: ‘Door wiens striemen gij genezen zijt’ wordt rustig opgemerkt: ‘Maar gaat het hier om genezing van ziekte? Daar is geen sprake van!!’

Wanneer in Jacobus 5: 14,15 gezegd wordt, dat de oudsten der gemeente een zieke zullen zalven met olie in de naam des Heren, schuift deze ‘Bijbelgetrouwe’ uitlegger dit terzijde met de woorden:

‘We zijn ervan overtuigd dat het zalven met olie een zinnebeeldige handeling was, die slechts waarde had voor de discipelen (Marc. 6: 13), en voor de joodse gelovigen, die leefden in de overgangsperiode tussen de pinksterdag en de verwoesting van Jeruzalem in het jaar 70’.

Op deze wijze weet deze bedelingenspecialist de uitspraken van Jezus en zijn apostelen voor de gemeente van nul en gener waarde te maken.

Snelle groei van de pinksterbeweging

In zijn boekje’ ‘Stromingen en sekten van onze tijd’ schreef de Amsterdamse predikant ds. H. Bakker in 1924:

‘Het moge dan waar zijn, dat de pinksterbeweging in korte jaren internationaal geworden is, dat haar ‘pinksterbladen’ zelfs in veertig verschillende talen verschijnen, mij dunkt, er zijn tekenen genoeg, die ons zeggen, dat men het hoogtepunt heeft gehad. Trouwens, wie zou het ook gelukken, wanneer al met zoveel opwinding en vertoon wordt begonnen, jaren lang de climax te behouden?’

We zijn nu een halve eeuw verder. De voorspellingen van de Amsterdamse predikant zijn door de feiten achterhaald en gelogenstraft. In 1963 schreef David J. du Plessis al in zijn boekje ‘The Spirit badje me go’:

‘Er zijn vele organisaties, dikwijls als sekten aangeduid, die tienduizenden kerken in ieder deel van de wereld hebben, met miljoenen leden die een doop in de Heilige Geest ontvingen en in nieuwe tongen spreken. De pinksterbeweging telt ongeveer tien miljoen aanhangers en is de snelst groeiende fundamenteel christelijke beweging in de wereld.

Donaid Gee schreef in 1961 over zijn bezoek aan Nederland in het blad ‘Pentecost’:

‘Mijn gedachten gingen terug naar mijn eerste bezoek in Amsterdam, toen wij in 1921 een eerste poging ondernamen om een internationale pinksterconferentie te houden. Wat een verandering vanuit deze onbeduidendheid naar een televisie-uitzending… De samenkomsten in Den Haag, Rotterdam en Breda werden steeds door hervormde predikanten geopend’.

Een religieus artikel in het zomernummer 1958 van `Life’-magazine had tot titel ‘The third force in Christendom’. De auteur noemde ‘randgroeperingen der kerken’ zoals adventisten, nazareners en pinkstergelovigen, die tezamen twintig miljoen leden telden, ‘de derde kracht in de christenheid’. Later werd deze naam exclusief voor de pinksterbeweging gebruikt vanwege haar snelle groei.

Du Plessis schreef in zijn eerder aangehaald boek:

‘Ik kan verklaren dat de pinksteropwekking binnen de kerken snel toeneemt. Het opmerkelijke is dat dit revival gevonden wordt in de zogenaamde vrijzinnige kringen en minder in de evangelische groeperingen en in het geheel niet in de fundamentalistische segmenten van het protestantisme. De laatstgenoemden (dus degenen die de bijbel letterlijk in de natuurlijke wereld aanvaarden) zijn nu de meest verfente tegenstanders van deze glorierijke opwekking, want in de pinksterbeweging en in de kringen van de wereldraad van kerken vinden we de machtigste manifestaties van de Heilige Geest. Dit schijnt zonder uitzondering, zover ik weet, in de meeste delen van de wereld zo te zijn’.

Op het ogenblik zijn er duizenden luthersen, baptisten, presbyterianen, episcopalen en anglicanen die lid blijven van hun kerk en die in tongen spreken. Wij denken ook aan de zich snel verspreidende charismatische beweging in de rooms-katholieke kerk. Het rooms-katholieke maandblad ‘De Heraut’ van juni 1974 schreef:

‘Vanuit het eerste centrum, de Duchesne Universiteit in Pittsburg, verbreidde deze beweging zich naar andere universiteiten, zoals Notre Dame in Southbend (Indiana) en die van Lansing in Michigan. Met name de Notre Dame University is het grote ontmoetingscentrum geworden voor de jaarlijkse bijeenkomst: de internationale conferentie van charismatische vernieuwing die in juni 1973 werd gehouden op deze universiteit, telde maar liefst 25.000 deelnemers, waaronder 7 katholieke bisschoppen, 500 priesters en vele protestanten van verschillende groeperingen ‘.

De pinksterervaring sloot aan bij het verlangen van vele kloosterlingen en leken naar een tweede zegen of een meerdere genade, zaken die door het orthodoxe protestantisme worden uitgesloten. Vele rooms-katholieken kwamen hierdoor tot meerdere devotie en velen tot een vernieuwde Mariaverering! Kardinaal Suenens, aartsbisschop van Mechelen-Brussel, zegt over de pinksterbeweging:

‘We zijn gewoon geweest om op het klavier van ons geloof slechts enkele noten te laten klinken. Het hele klankbord raakten we niet aan. Zo beschouwden we de buitengewone gaven,van profetie, interpretatie, tongentaal en genezing bijvoorbeeld als mogelijkheden die eigenlijk buiten ons gezichtsveld lagen. We verwachtten niet die gave vandaag nog zo te zullen zien. Nu beginnen we de hele klavier weer te herontdekken’ (Gemeentenieuws van mei 1974, Pinkstergemeente, Amsterdam).

In het nummer van 1 februari 1972 van ‘Christianity Today’ stond:

‘De stroming die thans over de gehele wereld de grootste bijdrage schijnt te leveren aan de huidige christelijke opleving, is de pink5terbeweging. Deze beweging die enkele decennia geleden ontstond en in de eerste jaren zeer sektarisch was, is thans oecumenisch aan het worden in de diepste betekenis van dat woord. De nieuwe pinksterbeweging -ook wel neo-pentecostalisme genoemd -telt sinds kort ook vele duizenden rooms-katholieken in haargelederen. .. een nieuw tijdperk van de Geest is begonnen. De charismatische ervaring brengt christenen verder dan alleen maar glossolalie. Er verschijnt licht aan de einder. Op de weg van de christenen wordt een evangelische renaissance zichtbaar en deze gaat van de nederige pioniers der sekten naar de hoogheid van de roomse gemeenschap. Dit schijnt een van de meest strategische momenten in de geschiedenis der kerk te worden ‘.

Wij wijzen ook op de invloed van de wereldwijde beweging van de Jesus People, die zich in het bijzonder richt op de nieuwe jeugdcultuur. Vrijwel al deze jonge mensen spreken in tongen en velen uit de subcultuur werden voor hun idealen gewonnen. De tijden zijn veranderd. De openlijke verachting en bespotting zijn verdwenen ten gevolge van de invloed der charismatische beweging. Men heeft ook in de evangelische kringen zijn houding moeten herzien. Men kan moeilijk meer spreken over ‘duistere gelaatstrekken’ of ‘doperse excessen-naaktloperij en ontucht’ gezien bijvoorbeeld het forse aantal predikanten uit alle gerenommeerde kerken die meewerken aan ‘Vuur’, het ‘maandblad van de charismatische werkgemeenschap Nederland’. De koppen der kerkelijke bladen houden zich bezig met de actuele pinksterbeweging. Radio en televisie zorgen voor publicatie. Pinksteren wordt ‘in’. Van andere opwekkingsbewegingen hoort men weinig meer. Zo lazen we tot onze verbazing in het blad van de bond van vrije evangelische gemeenten ‘Ons Orgaan’ (juni 1974), een oproep om de samenkomsten bij te wonen van de charismatische werkgemeenschap Nederland, waar onder meer David du Plessis zou spreken. We denken aan het schotschrift van de heer Hoogenraad en aan deze uitvoerige opgestelde convocatie, en constateren dat er in enkele jaren tijds heel wat veranderd is.

Waar de fundamenten van de verschillende kerken evenwel zo verdeeld zijn en zoveel on-Bijbelse elementen bevatten, zal het helaas niet mogelijk zijn om in de charismatische beweging tot een gezonde eenheid te komen, waardoor de bedoeling van God met de mens volkomen gerealiseerd wordt.

Hoofdstuk 3
Pinksteren in Babel

De zonde van Hizkia

Hizkia was een vrome vorst. Hij wandelde niet in de voetsporen van zijn goddeloze vader Achaz, maar ‘deed wat recht was in de ogen des Heren’. Hij had eerbied voor de ware profeten en ‘hing de Here aan, week niet van Hem af en onderhield de geboden, die deze aan Mozes geboden had'(2 Kon. 18:3,6). Hij stelde zijn vertrouwen op God en deed zijn best ook het volk op deze weg te doen wandelen. Daarom zegende de Here hem en verloste hem en zijn volk uit de hand van zijn vijand Sanherib, zonder dat hij er een hand voor behoefde uit te steken. Toen Jeruzalem belegerd werd, sloeg de engel des Heren in één nacht honderdvijfentachtigduizend man, met het gevolg dat de omsingelaars de terugtocht moesten aanvaarden.

Hizkia had geloof en hij bracht ook zijn ziekte bij de Heer, die hem op wonderlijke wijze verhoorde. Als teken voor zijn herstel ging de schaduw van Achaz’ zonnewijzer tien treden achteruit, een even machtig fenomeen als toen ten tijde van Jozua de zon en de maan bleven staan te Gibeon in het dal Ajalon.

De Kroniekenschrijver vermeldt echter dat Hizkia tekortschoot in dankbaarheid en hoogmoedig werd. Hij ging zich meer bezighouden met zijn rijkdommen en schatten, dan dat hij zijn volk naar het woord des Heren verder voerde op de weg van gerechtigheid en waarheid.

Dit bleek toen de koning van Babel, die van zijn genezing vernomen had, hem gezanten zond. Het Judese vorstje toonde, verrukt over deze belangstelling, al zijn schatten en er was niets dat hij deze vreemdelingen niet toonde: ‘Het zilver en het goud, de specerijen en de kostbare olie, zijn gehele tuighuis en alles wat zich onder zijn schatten bevond. Er was niets in zijn paleis en in zijn gehele rijk, dat Hizkia hun niet liet zien’ (Jes. 39:2). Waar de koning evenwel niet over sprak, was over het fundament van al zijn zegeningen, over de God van Israël en over het bewaren van diens geboden.

Hizkia was een theocratisch vorst, maar hij wilde in de natuurlijke wereld meetellen bij de occulte koning van Babel. Hij wilde deze heerser van een opkomend wereldrijk imponeren door zijn zichtbare rijkdommen, maar sprak niet over de bron waaruit en de grond waarop hij deze zegeningen ontvangen had. Hij wilde gelijkwaardig zijn aan de andere koningen en dit werd zijn ondergang. De profeet Jesaja deelde hem mee, dat de tijd zou komen, dat alles wat hij en zijn vaderen in zijn paleis opgestapeld hadden, naar Babel zou worden weggevoerd, terwijl zijn zonen hovelingen zouden worden aan het hof van de Babylonische monarch.

Een waarschuwing

Bovenstaand verhaal is onder meer opgetekend tot waarschuwing voor ons die tot de pinksterbeweging behoren. Deze kwam voort uit mannen en vrouwen die hun bijbel liefhadden en die geloofden dat Jezus Christus heden en gisteren dezelfde is. Zij begonnen de oude waarheden van Gods Woord opnieuw te ontdekken. Zij riepen op tot bekering, spraken over wedergeboorte, erkenden slechts de bijbelse waterdoop op geloof, strekten zich uit naar de doop des Geestes en gingen ijveren naar de geestelijke gaven. Vanuit de kerken en groepen waren bespotting en miskenning hun deel, maar de

Heer zegende hen, geestelijke gaven gingen zich openbaren en God werkte met hen mee door tekenen en wonderen.

Voor deze beweging golden wel bij uitstek de woorden van Paulus in 1 Corinthiërs 1:26: ‘Ziet slechts, broeders, wat gij waart, toen gij geroepen werd; niet vele wijzen naar het vlees, niet vele invloedrijken, niet vele aanzienlijken’ .

De pinksterpioniers hadden in het algemeen geen theologische opleiding genoten en zij noemden zich heel eenvoudig: broeder, evangelist of voorganger. Allen waren evenwel gedoopt met de Heilige Geest en wisten zich navolgers van visser Petrus. Deze stond toch op de Pinksterdag tussen rabbijnen van formaat, maar hield duidelijk en klaar zijn toespraak. Hij discussieerde niet met de theologen van zijn tijd, maar beriep zich op de Schrift, toen hij uitriep: ‘Dit is het, waarvan gesproken is door de profeet Joël’.

Vele kerkelijke leiders van verschillende denominaties, wier geloof rustte op een grote verscheidenheid van fundamentele leringen, waarin waarheid en leugen dooreen gemengd waren, hoorden van de geestelijke rijkdommen in de pinksterbeweging. Zij bezaten wel een theologische opleiding met titels en predicaten en zij behoorden wel tot de officiële en gezaghebbende kerken die op een eeuwenoude historie konden bogen, maar de geestelijke schatten van Pinksteren waren nieuw voor hen en wekten hun verlangen op. Zij zagen de greep van de Pentecostals op de grote massa en zij zochten naar het geheim van hun succes. Ze hoorden ook van de snelle groei van de pinksterbeweging in de gehele wereld, volgens David J. du Plessis in ‘Trouw’ van 1 juli 1974 ‘een lekenzaak, die de mensen wegtrok uit de kerken’. Ook in Nederland zagen wij hoe in de jaren. zestig, duizenden kerkleden, waaronder predikanten en vele ouderlingen, in water en in de Heilige Geest gedoopt.

werden. In het aangehaalde dagblad lezen wij dan ook: ‘Trouwens, vóór 1967 probeerde Rome (evenals predikanten der Hervormde Kerk) al in contact te komen met de pinksterbeweging. David du Plessis maakte het Vaticaans concilie als gast mee. Kardinaal Willebrands zei hem toen, dat de rooms-katholieke kerk niet wist, hoe de dialoog met pinksteren aan te pakken, maar het wel graag wilde, al was het alleen omdat in Zuid-Amerika zeventig procent van de niet-katholieken, pinkstermensen zijn’.

In het rooms-katholieke charismatische blad ‘New Covenant’ van april 1973 stond een artikel met het opschrift:

‘Ik geloof dat God ons geroepen heeft om charismatische bruggen te bouwen, meer dan charismatische muren’. ..

Er volgt dan onder andere: ‘Er zijn vier miljoen historische Pentecostals in de Verenigde Staten en twintig miljoen in de wereld. Zij kunnen bogen op een zeventig jarige ervaring in het charismatische leven. Veel van de geboorteweeën die in de tegenwoordige vernieuwing ondervonden worden, hebben de oudere pinkstermensen al meer dan een halve eeuw het hoofd moeten bieden. Hun gemeenschap en raad zouden zeer nuttig zijn voor de 500.000 neo-pentecostal’.

De ‘geestelijkheid’ zocht naar het geheim van Simsons kracht en hij verried het aan hen die verder beslist niet van plan waren op enig terrein met de kardinale dwalingen in hun kerken te breken. Zij begeerde alleen de charismatische gaven zpals: de glossolalie, de profetie en de geloofsgenezing. Die van onderscheiding der geesten, kennis en wijsheid, waren in verband met hun kerkelijke afkomst van minder belang. Trouwens, deze laatste konden ook door de oude pinkstergroepen, wanneer ze al aanwezig waren, niet duidelijk naar voren gebracht worden. Deze hadden immers behalve enkele grondwaarheden, vele dwalingen uit de kerken waaruit ze kwamen, meegenomen. Ze bezaten niet de leer van het Koninkrijk der hemelen, zoals Jezus deze had verkondigd. Dit maakte ook hun denken chaotisch, dus Babylonisch. We zouden de leiders van deze eerste pinkstergemeenten kunnen vergelijken met de reformatoren, die wel op bepaalde punten met Rome braken vanwege de rechtvaardiging door het geloof, maar die verder vele valse leringen uit de ‘moederkerk’ meenamen naar hun reformatorische gemeenschappen. En ieder weer met zijn eigen assortiment!

Zo vergaat het ook de geestelijke leiders van de charismatische beweging. Wanneer ze bij elkander zijn, spreken ze wel allen in tongen, maar hun fundament is een samenbundeling van alle mogelijke dwalingen, dus één grote Babylonische verwarring, waarover men meestal maar zwijgt. Zij willen door middel van de charismatische gaven de kloven overbruggen die hen scheiden van andere denominaties. Een goede brug moet echter altijd rusten op hechte pijlers en kan niet gebouwd worden op een verpulverd fundament.

Een pinksterleider als David J. du Plessis, ook bekend als ‘Mr. Pentecost’, had beter gedaan het prille pinkstervolk verder te leiden in het spoor der gerechtigheid en waarheid, opdat het aan zijn heerlijke bestemming volkomen zou gaan beantwoorden, dan als een Hizkia zijn schatten te etaleren voor de gezanten van Babel, die nu bezig zijn ze tot hun eigendom te maken, ten einde ze als onderdeel te voegen bij hun Babylonische bezittingen.

Voorbeelden van dwalingen

Kardinaal. Suenens, bekend figuur in de charismatische beweging, sprak in een interview: ‘Christus is geboren uit de Geest en uit Maria. We moeten deze beide elementen erkennen om het juiste evenwicht te bewaren. Indien je alleen geestelijk denkt, je bezig houdt met de Geest, riskeer je het om in de lucht te blijven hangen. Het is ook noodzakelijk de vleeswording te beklemtonen, de weg waardoor God door onze gewone menselijkheid werkt. Dit vinden we in Maria. Onlangs had ik een discussie met Karl Rahner, de Duitse theoloog en ik vroeg hem wat hij dacht van de vele katholieken die sinds het Vaticaans concilie zo benauwd zijn om Maria `s plaats te erkennen in het christelijke mysterie. Zijn antwoord trof mij: ‘De huidige christenen hebben van het christendom te veel een ideologie gemaakt, een abstractie. Abstracties hebben geen moeder’ (New Covenant, juni 1973).

Ontegenzeglijk heeft Maria haar plaats in het mysterie van de vleeswording van het Woord van God, maar zij heeft beslist geen aandeel in het verlossingsplan. Zij is niet betrokken in het mysterie van God om zielen zalig te maken. Alle heil en heerlijkheid zijn geworden door Jezus Christus.

Met de katholieke charismatische beweging zitten we in de Mariologie, waar de moeder van Jezus een ongeoorloofde verering ontvangt, die geen ander schepsel ooit te beurt is gevallen. Maria heeft in het roomse denken een plaats onmiddellijk onder God. Zij is: moeder Gods, altijd maagd, onbevlekt ontvangen, ten hemel opgenomen, mede verlosseres en middelares van genaden. Deze sfeer van verering troffen we aan in het Belgische charismatische blad ‘Pinksternieuws’ van juni 1974. We lazen daar onder meer over ‘Maria de Vreugdevolle’:

‘Maria verschijnt de laatste maal in het Nieuwe Testament als de vrouw rond wie de apostelen bidden. De taak van iemand die bidden kan is: midden anderen te gaan bidden! Het gebed is het hoogste en fijnste ‘werk’ op aarde, en het meest noodzakelijke. Het is ook het enige dat mensen in de diepte één maakt. De apostelen waren uit mekaar gevlucht bij de aanhouding van Jezus. Het biddende ‘onze vrouwtje’ was de hoeksteen van hun vernieuwde eenheid. Het gebed in de Hoogzaal van het Laatste Avondmaal was een gebed in eenheid en volharding rond de Moeder Gods. De Geest kon aan dit gebed niet weerstaan, het werd Pinksteren, en de Geest kwam Gods liefde duidelijk maken onder de mensen.

We wijzen erop dat de bijbel een geheel andere voorstelling van zaken geeft van hetgeen in de bovenzaal gebeurde. In Handelingen 1: 13,14 staat Maria niet in het middelpunt. Daar zijn de met name genoemde apostelen ‘met enige vrouwen en Maria, de moeder van Jezus, en met zijn broeders’. Hier is ook geen sprake van de ‘moeder Gods’, maar van ‘de moeder van Jezus’. Maria is niet de moeder van God, de Schepper van hemel en aarde. Zij is de natuurlijke moeder van de Zoon van God, die verwekt was door deze Schepper. Jezus heeft het beeld van God bewaard en daarom staat er: ‘Die in de gestalten is Gods zijnde, geen roof geacht heeft Gode even gelijk te zijn’ (Filip. 2:6 St. Vert.). Ook staat er ‘met zijn broeders’ in tegenstelling met de leer van het ‘altijd maagd’ zijn. ‘De hoeksteen van de eenheid’ der apostelen was niet Maria, maar de leer’ over al wat het Koninkrijk Gods betreft’ (Hand. 1:3). Het aanroepen van Maria en van verdere gestorven ‘heiligen’ maakt de rooms-katholieke kerk tot een occult instituut, waarmee wij geen gemeenschap mogen hebben.

Het is een misleidende voorstelling van zaken, wanneer David du Plessis, volgens ‘Opwekking’ van september 1974, de volgende vergelijking van een charismatische rooms-katholiek overneemt. Deze antwoordde namelijk op de vraag van een pinksterbroeder:

‘Als ik bij jullie in de samenkomst kom, moet ik dan heiligen aanbidden? De katholieke broeder antwoordde: Als ik in een Pinkstersamenkomst kom, moet ik dan slangen opnemen? Er zijn namelijk Pinkstergroepen waar men letterlijk slangen beet pakt. Dat toont wel, dat de ene onvolmaakte geen recht heeft de andere onvolmaaktheid te verwijten’.

Ieder weet dat deze ‘slangenbezweerders’ in de pinksterbeweging door allen als ongeestelijke extremen worden beschouwd, maar ieder weet ook dat het als een normale zaak wordt gezien, als men in de roomse kerken te midden van de beeldengalerij Maria en de andere ‘heiligen’ aanroept en vereert, zo niet aanbidt.

De onlangs overleden dr. J.A. Schep schreef in ‘In de rechte straat’ van februari 1972 een recensie over het boek ‘As the Spirit leads us’, samengesteld door een aantal katholieke charismatische auteurs. Dr. Schep merkt op: ‘Dat het bidden van de rozenkrans, het houden van dagenlange gebedsoefeningen om een speciale gunst door bemiddeling van Maria te verkrijgen en andere puur rooms-katholieke vormen van devotie, goede dingen zijn. De schrijvers geloven niet in een bewuste bekering. De kinderdoop zou iedere dopeling in levende gemeenschap met Christus brengen. Op het ogenblik van de doop worden zij wedergeboren uit water en geest. De vervulling met de Heilige Geest betekent alleen maar dat men meer krijgt van wat men altijd bezeten heeft. De schrijvers wekken hun mede rooms-katholieke pinkstergelovigen op, uit te zien naar de dag, wanneer ‘onze pausen en bisschoppen, geleid door de profetieën en visioenen, wonderen zullen doen’. De rooms-katholieke kerk wordt genoemd het ‘door de Geest geleide instrument van Christus in de wereld’ en ‘het is de Heilige Geest die spreekt door bisschoppen en pausen ‘.

Ook David du Plessis leert, evenals de schrijver van ‘As the Spirit leads us’, dat de vervulling met de Heilige Geest alleen maar betekent dat men meer krijgt van wat men altijd bezeten heeft. In ‘Trouw’, juni 1974 stond: “Volgens de in Amerika wonende Zuid-Afrikaanse pinksterambassadeur, is iedere wedergeboren christen vervuld met de Heilige Geest,maar de doop in de Geest is iets anders. Wie wedergeboren is,heeft gedronken van het levende water. Hij heeft de Geest in zich. Maar wie gedoopt wordt, krijgt geen water naar binnen. Bij zijn doop in de Heilige Geest komt de Geest over iemand, Op iemand. God heeft beloofd dat Hij van zijn Geest zal uitstorten op alle vlees’.

We hebben deze uitspraak van David du Plessis ook in zijn geschriften gelezen. Volgens hem heeft ieder kind van God de Heilige Geest. De doop in de Geest zou dan van minder belang zijn dan de wedergeboorte, want dan zou de Heilige Geest dus inwoning in de gelovige maken. De doop in de Geest zou dan ook niet uitsteken boven de ervaring van de profeten van het oude verbond óp wie de Geest des Heren rustte.

David du Plessis loochent dus een van de fundamentele waarheden van de pinksterbeweging. Hij heeft het aanstotelijke van pinksteren voor de kerken weggenomen, want in haar strijd tegen de pinksterbeweging heeft de evangelische richting bijvoorbeeld steeds beweerd, dat een kind van God reeds de Heilige Geest bezit en daar niet meer om behoeft te bidden. De uitspraak: ‘Wie gedoopt wordt met water, krijgt geen water binnen; dus wie met de Heilige Geest gedoopt wordt, ontvangt de Heilige Geest niet’ berust op een drogreden. De doop in water heeft te maken met de uitbeelding in de zichtbare wereld van hetgeen in de onzichtbare wereld met de inwendige mens is geschied. Deze is namelijk ‘van binnen’ gereinigd door het bloed en opgestaan tot een nieuw leven. Het water aan de buiten kant heeft als zodanig geen betekenis, want er staat, dat de doop niet is een afleggen van lichamelijke onreinheid (1 Petr. 3:21).

De doop in de Heilige Geest is geen beeld, maar een realiteit in de geestelijke wereld. Hij betreft rechtstreeks de inwendige mens die overspoeld wordt door de Heilige Geest en die met deze wordt doordrenkt of vervuld. Daarom werden op de Pinksterdag de discipelen bij hun doop in de Geest tegelijkertijd met de Geest vervuld! (vergelijk Hand. 1:5 en 2:4). Een vergelijking tussen het doopwater en de Heilige Geest is dus niet mogelijk: het eerste is een beeld en het tweede is een realiteit van heel iets anders. Zo neemt de plant die de uitgestorte late regen ontvangt, dit vocht in zich op. Bij de wedergeboorte gaat het evenwel niet om het ontvangen van de Heilige Geest, maar om een vernieuwing van denken door het eeuwige en blijvende woord van God (Jac. 1:18 en 1 Petr. 1:23).

In ‘New Covenant’ van juni 1973 schreef een Grieks orthodox de ongeestelijke woorden: ‘Onze vereniging met Christus is niet alleen geestelijk. Zij is in letterlijke zin een fysische (lichamelijke), die door de eucharistie (avondmaal) mogelijk is, vandaar de praktijk van de eerste kerk om de nieuwe christenen onmiddellijk na hun doop en zalving met chrisma hun eerste communie te laten doen. De gelovige is een deel van het lichaam van Christus in de exacte betekenis van het woord. De belofte van de Vader ons een nieuw lichaam te geven dat overeenkomt met het opstandingslichaam van Christus zelf, kan slechts geclaimd worden in zover wij één zijn met zijn lichaam hier en nu. Deze vereniging komt niet door geloof in een onzichtbare Christus. Zij wordt tot stand gebracht in een actueel, zichtbaar, voelbaar deelgenootschap met de menselijke natuur van Christus. Wij worden wat wij eten. Wij worden gelijkvormig aan Christus en vervuld met de Geest, wanneer wij ons voeden met het brood des levens, dus met het lichaam van Christus in de eucharistie ‘.

Een charismatische Grieks orthodoxe ‘pinksterbroeder’ wordt dus vervuld met de Heilige Geest door het gebruik van het gewijde brood. Wanneer paus Paulus VI  bij de sluiting van het concilie het geconsacreerde en getransformeerde brood opheft, om dit door de menigte te laten aanbidden, is er een volle aflaat aan verbonden, wanneer men tegen dit brood zegt: ‘Mijn Heer en mijn God’. Het was niet onjuist, toen onze vaderen deze ‘broodgod’ ‘een vervloekte afgoderij’ noemden.

Terecht merkte ds. Hegger in zijn blad ‘In de rechte straat’ van mei 1974, in een artikel over ‘De Eenheid’ op: ‘Er wordt nog een andere poging ondernomen en die is van onderop gekomen. Dat is de charismatische beweging. Daarbij trachten rooms-katholieken en protestanten tot een eenheid te komen uitsluitend in de Heilige Geest, los van het Woord. Men laat eenvoudig de diepe verschillen rusten en voelt zich één in de Heilige Geest en in zijn verschillende gaven, vooral in het spreken in tongen ‘.

Wij kunnen hieraan toevoegen, dat onze Heer sprak dat de Heilige Geest het uit het Zijne zou nemen en ons verkondigen. En de Geest kan het nooit nemen uit dwalingen en leugens! Dat men in de rooms-katholieke charismatische beweging roomser moet worden dan ooit te voren, blijkt uit een uitspraak van kardinaal Suenens: ‘De vinger Gods (de Heilige Geest) is duidelijk aanwezig wanneer christenen meer liefde krijgen voor de Schrift, voor de Eucharistie en de sacramenten en heel de zichtbare (roomse) kerk, als gevolg van een charismatische vernieuwing’ (‘Vuur’, dec. 1973).

De kinderbesprenging

Wat de kinderbesprenging betreft, schrijft vader Bennet, rector van de episcopaalse kerk van ‘Sint Lucas’ te Seattle, een pionier van de charismatische beweging, in ‘St. Luke’s Newsletter’ van 13 juli 1973:

‘De “neo-pentecostal” -vernieuwing bestaat uit mensen die binnen hun eigen kerken en tradities werkzaam zijn om anderen tot Christus te brengen en tot de doop met de Heilige Geest. Het nieuwe pinksteren is het sterkst in de liturgische kerken: luthers, episcopaal, rooms-katholiek, en ook sterk in andere. Al deze kerken belijden de kinderdoop. Indien iemand overgehaald wordt om zich te laten ‘herdopen’ als gelovige, hij of zij stellen daarmee de gehele achtergrond van hun kerk disputabel, en het geloof van hun ouders, van hun predikant, en van de gehele betrouwbaarheid van de christelijke traditie waarin zij werden opgevoed. .. Ik merk op dat de bekendste christenen in het verleden mannen als Wesley, Luther, Calvijn, Finney, Sint Franciscus, om slechts enkelen te noemen, als kind werden gedoopt’.

In verband met de samenwerking van de kerkelijk charismatische beweging in Nederland en de reeds bestaande pinksterbeweging schreef ds. W.W. Verhoef in zijn brochure ‘Er waait weer wat’ over de doop:

‘Veel is indertijd misgegaan door allerlei doopconflicten. Mensen uit de kerken, die gegrepen werden door de pinksterbeweging kwamen tot de conclusie, dat zij zich na hun tot geloof komen door onderdompeling moesten laten herdopen. Bijna alle Pinksterkerken zijn baptistisch van doopopvatting en verwerpen de kinderdoop. Deze omstandigheden maakten het dikwijls onmogelijk, dat men binnen de andere kerken actief kon blijven meedoen. Op het ogenblik reageert men in de kerken wat soepeler op de gevallen van herdoop. Maar tegelijkertijd zijn de ontwikkelingen in de charismatische beweging anders. Zij kwam in diverse kinderdoopkerken tot grote omvang zonder doopconflicten. Met andere woorden: de charismatische beweging sluit zich aan bij de bestaande dooptradities’.

Ieder weet dat in de vele nieuwe volle-evangeliegemeenten een aanzienlijk percentage der leden als kind besprengd werd, maar zich later liet dopen. Deze ‘herdoop’ was een daad van gehoorzaamheid en bracht meestal veel strijd, conflicten of verdrukkingen mee. Deze gemeenten achten de doop op geloof door onderdompeling in water een noodzakelijk en essentieel deel van hun fundament. Het ligt voor de hand dat de kerkelijk charismatische beweging daarom voornamelijk contact zoekt met pinkstergemeenten die weinig bijbels gefundeerd blijken, dus die geen gevaar voor haar vormen, of ook al ‘kerk’ geworden zijn, en met die leiders in de pinksterbeweging die niet direct betrokken zijn bij een gezonde gemeenteopbouw, maar die het moeten hebben van tentsamenkomsten, conferenties of massale opwekkingsdagen. Vandaar de opmerking van ds. Verhoef: ‘In de erg radicale stromingen nam bovendien de antikerkelijkheid toe. Het is de tijd van veel doopconflicten. De sterke verabsolutering van de volwassendoop, ook gesteld als voorwaarde voor de doop met de Heilige Geest, kritiseert de kinderdoop meedogenloos’.

Als vertegenwoordiger van zo’n radicale volle-evangelie gemeente kan ik opmerken, dat we bekering en wedergeboorte stellen vóór de doop in de Heilige Geest, wat natuurlijk niet uitsluit dat het menigmaal voorkomt dat iemand in de Heilige Geest gedoopt wordt, voordat hij in de waterdoop getuigenis heeft afgelegd van zijn bekering en wedergeboorte.

Scheiding tussen woord en Geest

Een van de frappantste beweringen van ds. Verhoef in bovengenoemd boekje is wel de volgende uitspraak over onze Heer:

‘Hij komt niet met een nieuwe leer (Jezus was een orthodoxe Jood) maar met een nieuwe werkelijkheid. Een werkelijkheid die in de verwachting van Israël leefde, door de profeten was aangekondigd, hopend tegemoet werd gezien. Ook het werk van de Heilige Geest komt in deze samenhang van meet af aan ter sprake. Want volgens de verwachting van de profeten zou de messiaanse tijd een tijd zijn van een nieuwe nabijheid van God, tijd van de Geest in volheid voor het hele Godsvolk ‘.

De schrijver stelt dus het evangelie van Jezus Christus los van ‘de nieuwe heilswerkelijkheid op aarde’. Het evangelie van het Koninkrijk der hemelen dat Jezus verkondigde, wordt evenwel in de synagoge van Kapernaüm door ‘allen’ onderkend als: ‘een nieuwe leer met gezag’ (Marc. 1:27). Hetgeen Jezus predikte, had nooit iemand voor Hem uitgesproken, want ‘Hij verkondigde wat sinds de grondlegging der wereld verborgen gebleven was’ (Matth. 13: 35). Hij bracht een boodschap die Hij uitdrukkelijk ‘Mijn leer’ noemde (Joh. 7: 16) en poneerde deze met gezag. Daarom was het volk ‘verbaasd’. Met dit nieuwe evangelie trok Jezus van dorp tot dorp en van stad tot stad. ‘Hij leerde in hun synagogen en verkondigde het evangelie van het Koninkrijk’ (Matth. 4:23). Deze leer hebben zijn discipelen verder verkondigd, namelijk ‘wat Jezus was begonnen te leren’ (Hand. 1:1). Ook distantieerde Hij Zich van de orthodoxie in zijn dagen. Hij waarschuwde zijn discipelen ‘voor de leer der Farizeeën en Sadduceeën’ (Matth.16: 12). Wel was met deze leer van Jezus een nieuwe heilswerkelijkheid verbonden, maar deze kon pas haar volle realisatie ontvangen na de doop in de Heilige Geest. Daarom moesten de discipelen met de verkondiging van het evangelie te Jeruzalem op deze doop wachten. Wie niet opmerkt dat de leer van het Koninkrijk der hemelen volkomen verschilt van ieder ander Joods of kerkelijk dogma, zal tussen de verschillende leringen, vanwege een gewenste oecumenische eenheid, geen klare wijn willen schenken. In de charismatische beweging is daarom de leer niet primair. Ten minste voorlopig niet! Ds. Verhoef merkt dan verder op:

‘Hiermee is niet ontkend dat de waarheidsvraag een vraag van nader order kan zijn. Maar nu is dat zo niet. Nu gaat het om een gebeuren van liefde en bezinning. Trouwens, hoe zullen we de dogmatische kwesties oplossen, als wij niet eerst allen delen in de volle heilservaring? Pas van hieruit kan gaan blijken, dat de Geest ons de weg zal wijzen tot de volle waarheid (Joh.16:13)’.

Deze uitspraak van ds. Verhoef, oprichter van het maandblad ‘Vuur’ van de charismatische werkgemeenschap Nederland, is kenmerkend voor het gehele pinksterdom dat niet allereerst en bovenal leeft bij het Woord, maar bij de ervaring. Het gaat dan in eerste instantie over ‘liefde en bezieling’, en dan niet de liefde tot de waarheid, maar om de emoties van het ‘ziele’ leven. Buiten de waarheid om zouden we deel kunnen hebben aan een ‘volle heilservaring’, terwijl Jezus toch zegt: ‘Indien iemand Mij liefheeft, zal hij mijn woord bewaren’ (Joh. 14:23). Deze volheid staat dan ook los van het werk van de Heilige Geest, die het ‘uit het Zijne neemt’, dus uit de woorden van Jezus.

Nieuwe dwalingen

Toch merken we op, dat ‘de charismatische werkgemeenschap Nederland’ wel terdege allerlei leringen brengt, en nog wel zulke als de daarin vertegenwoordigde kerken nooit geleerd hebben. Aan het grote Babel van leerstellingen die de oecumene probeert samen te bundelen, voegt de charismatische werkgemeenschap nog enkele specifiek onkerkelijke dwalingen toe. In de door haar uitgegeven ‘Vuurpijlserie’ vinden we bijvoorbeeld het boek ‘Troost, troost mijn volk’ van E. van Petegem-Feij. Dit wordt aanbevolen met de woorden: ‘De schrijfster brengt hierin een boodschap voor land en volk en voor de kerken op grond van profetische openbaring’.

Visioenen, vanuit de geestelijke wereld geïnspireerd, ondersteunen in dit boek de aards gerichte en rassendiscriminerende Brits- en Holland- Israël-leer. Ook vinden wij in deze serie werken van M. Basilea Schlink over ‘Maria, de weg van de moeder des Heren’ en verder een boek over de toekomstverwachting: ‘Het einde is nabij’. Deze moeder-overste is bekend om haar angstaanjagende, sinistere profetische uitleggingen. Haar boeken missen iedere vorm van licht en leven, zoals het Nieuwe Testament ons deze schenkt. Ook draaien haar ‘eindtijdboeken’ altijd weer om het natuurlijke volk der joden:

‘Gods volk, Jeruzalem, waar de Heer Zich openbaart, Jeruzalem, dat voor alle tijden de stad van God, de stad van de grote Koning is, waar zijn zetel was. ja, Jeruzalem is de stad, de troonzetel van God, de Heer van alle volken’.

De schrijfster geeft er blijk van geen kijk te hebben op het nieuwe of hemelse Jeruzalem. Zij denkt alleen in de zichtbare wereld, zowel wat Jeruzalem als Gods oordelen betreft:

Atoombommen, waterstofbommen, kobaltbommen: Amerikaanse bommenwerpers van het type B-52, kunnen een lading vervoeren, overeenkomende met 2500 Hirosjima bommen. Anders gezegd: ‘één enkel vliegtuig kan 16 tot 17 maal zoveel aan springlading uitwerpen als er gedurende de tweede wereldoorlog in totaal op Duitsland is terechtgekomen’.

Wat de wederkomst des Heren betreft, schrijft zij:

‘Plotseling verschijnt er hoog boven Jeruzalem een ruiter op een wit paard. Jezus, de Koning der koningen en de Heer aller heren ‘.

Wij vragen ons af, wat we bij zulk een ongeestelijke voorstelling van dat paard moeten denken? Uit welke stal is dit paard? Ook hier geldt de vuistregel: ongeestelijke christenen houden zich bezig met het ongeestelijke Israël, maar geestelijke christenen verwachten het geestelijke Israël.

Deze dwaze, sensationele en ongeestelijke dwalingen, die nooit in enige traditionele kerk verkondigd werden, worden nu door de charismatische beweging in Nederland geïntroduceerd. De invloed van het bijgeloof uit de rooms-katholieke kerk blijkt uit het boek van ds. W.C. van Dam, waaruit we toch ook veel kunnen leren: ‘Demonen eruit, in Jezus’ Naam’. Deze hervormde predikant is een vaste medewerker van ‘Vuur’. Hij schrijft:

‘Angstige reacties op het kruisteken worden uit alle eeuwen vermeld en maakte ik ook zelf mee. Soms hielden we, met hetzelfde gevolg, de demon een kruisje voor. We zagen al dat de demonen woedend reageerden op het feit dat een bezetene steeds een kruisje bij zich droeg. ‘We konden haar niet in trance krijgen, ze hield dat rotkruis in haar hand’ hoorde ik heel wat keren ‘.

Hier maakt dus dominee van Dam een rooms-katholiek sacramentalie tot de zijne. Aan het gebruik van bepaalde voorwerpen worden bepaalde genaden van God verbonden met werkingen en krachten. Zo zou aan het kruis of een kruisteken beschermende krachten worden toegeschreven. Wat dit betreft kan de roomse kerk zich wellicht beroepen op een eeuwenlange traditie, maar de apostelen hebben er nooit over gesproken. Paulus sloeg geen kruis, toen hij een waarzeggende geest uitdreef. Wij geloven echter dat de auteur op deze wijze op het occulte vlak dreigt te komen.

Geen liefde tot de waarheid

Wie zich aansluit bij de charismatische beweging, moet niet praten over leergeschillen. De charismatische beweging, inzonderheid die in Nederland, is oecumenisch. Op de vraag waarom er eigenlijk een oecumene nodig is, kan misschien het antwoord luiden: om de schande der verdeeldheid weg te nemen, waardoor iedere kerk meent haar gezicht in de wereld verloren te hebben. De charismatische kerkleden voelen zich wel bijzonder eenzaam in eigen omgeving. Om een profetisch beeld te gebruiken: ‘Zeven vrouwen (kerken) zullen te dien dage één man (de oecumene) aangrijpen en zeggen: Ons eigen brood willen wij eten en ons eigen kleed aantrekken (wij willen dus onze eigen leringen en liturgieën behouden), laat ons slechts uw naam (oecumene) dragen, neem onze smaad weg’ (Jes. 4: 1).

Volgens ‘Trouw’ van 1 juli 1974 ‘denkt Du Plessis er niet aan om mensen uit hun kerk te trekken. Hij zegt: Hoe een charismatische rooms-katholiek in zijn kerk kan blijven? Net als een bekeerde heiden blijft in zijn heidens land en preekt tot zijn mensen. .. Het is unfair, van de charismatische rooms-katholieken te verlangen, dat zij hun kerk verlaten. Je kunt Rome niet in één nacht veranderen ‘.

Natuurlijk ligt er het feit dat vele duizenden pinkstergelovigen wel de rooms-katholieke kerk of ook de protestantse gemeenschappen verlieten vanwege “de dwalingen die daar verkondigd worden. De bijbel zegt immers: ‘Heb ook geen deel aan de zonden van anderen, houd u rein’ (1 Tim. 5:22). De vergelijking met de bekeerde heiden die in zijn land blijft, gaat volkomen mank. Een wedergeboren heiden blijft immers wel in zijn land, maar hij zal niet meer in de boeddhistische, pagode of in de mohammedaanse moskee komen. Hij bekeert zich van zijn afgoden om in waarheid de levende en waarachtige God te dienen (1 Thess. 1:9). Hij houdt zich verre van zijn vroeger godsdienstig ritueel en daarom lijdt hij verdrukking en ondergaat hij vervolging. De apostel Paulus ging drie maanden naar de synagoge te Efeze om de aanwezigen door besprekingen te overtuigen aangaande het Koninkrijk Gods. Hij predikte daar dus de nieuwe leer van Jezus. ‘Maar toen sommigen verhard en ongehoorzaam bleven, …. maakte hij zich van hen los en zonderde zijn discipelen af’ (Hand. 19:9).

Wat Rome betreft: zij is ‘niet in één nacht te veranderen’, want van haar kan gezegd worden: ‘Wij hebben Babel trachten te genezen, maar het is niet te genezen; verlaat het en laten wij gaan’ (Jer. 51:9). Om dwalingen te bedekken, gebruikt men in de charismatische beweging het begrip liefde. In hetzelfde nummer van ‘Trouw’ zegt David du Plessis:

‘Wat was ik vroeger in Zuid-Afrika een vurig bestrijder van de kinderdoop. Altijd maar vechten met de dominees van de N.G.Kerk. Tot ik ziek werd en God tegen mij zei: ‘David, je staat de Heilige Geest in de weg. Je bent altijd maar bezig, de wereld te overtuigen van zonde en van gerechtigheid en van oordeel. Maar in de bijbel staat, dat dit het werk is van de Heilige Geest. Jij mist de liefde. Jouw enige taak is, mijn grote liefde te preken. En dan doet de Geest de rest’.

David du Plessis is van het ene (verkeerde) uiterste in het andere gevallen. De Heer vraagt niet of wij met de dominees gaan bekvechten over de kinderdoop. Ook staan wij niet bij de kerkdeuren met doopfolders, want dit is strijdig met de fatsoensnormen. Maar ‘wij getuigen wel in persoonlijke gesprekken, in onze evangelisatiesamenkomsten en waar men er ons naar vraagt. Wij zouden de charismatische gaven ‘verabsoluteren’, indien wij met buitenstaanders nergens anders meer over zouden willen spreken. Waarom moet ik een gereformeerd kerklid wel overtuigen van de noodzakelijkheid van de doop met de Heilige Geest en niet van die in water? De charismatische gaven zijn nodig tot opbouw van de gemeente van de levende God, waarvan de bijbel zegt, dat zij is ‘een pijler en fundament der waarheid’ (1 Tim.3: 15). David du Plessis mag vanwege de ‘liefde’ de kerkelijke wereld niet overtuigen van zonde, gerechtigheid en oordeel. Dat doet immers de Heilige Geest wel, maar op deze wijze toch niet door David du Plessis heen. Hij mag zich daarvoor niet laten gebruiken. Maar getuigt de Heilige Geest buiten de mens om, óf door middel van het gepredikte woord? Opnieuw moeten we constateren dat deze prediker zich door drogredenen laat onttrekken aan de klare en duidelijke taal van de Schrift, die zegt: ‘Predikt het woord’. Daarom onttrekken zijn toehoorders zich niet aan die kerken, die de valse leringen vasthouden.

De Heilige Geest en de leer

In onze tijd worden veel lidmaten uit diverse kerkgenootschappen gedoopt in de Heilige Geest. Men verwondert zich daar wel eens over, maar er is een wet in het Koninkrijk Gods die luidt, dat de Vader uit de hemel de Heilige Geest geeft aan ieder die Hem erom vraagt (Luc.11:13). Wie gelooft, ontvangt. Ditzelfde geldt immers ook voor de schuldvergeving. Indien men het woord aanvaardt, krijgt men de macht om een kind van God te worden (Joh.1:12). De Heer wil ieder die gelooft, zonder uitzondering de Heilige Geest schenken. Deze Geest komt evenwel niet binnen om werkeloos te zijn. Hij verlangt zijn krachten en begaafdheden in de christen te ontplooien, om deze te herstellen en op te bouwen. Dit vernieuwingsproces gaat echter nooit buiten het woord om. Jezus sprak van de Trooster: ‘Die zal u alles leren en u te binnen brengen al wat Ik u gezegd heb’ (Joh.14:26). Op de vraag wat Jezus dan gesproken heeft, is het antwoord: Hij predikte het evangelie van het Koninkrijk der hemelen. Deze boodschap is de waarheid. Zij geeft inzicht hoe alles in de onzienlijke wereld functioneert en toont duidelijk aan, dat de mens door boze geesten tot zonde komt, door hen ziek gemaakt wordt of op een dwaalweg raakt, en zij wijst ook de weg van verlossing en overwinning. Ook zal de Geest als Leraar der gerechtigheid evenals Jezus. eenmaal deed, overtuigen van zonde, gerechtigheid en oordeel. Hij wil dus scheiding maken tussen goed en kwaad, tussen waarheid en leugen. Wanneer men de woorden van Jezus niet aanvaardt en bewaart, kent men Hem niet en heeft men Hem ook niet lief. De Heer sprak: ‘Indien iemand Mij liefheeft, zal hij mijn woord bewaren en mijn Vader zal hem liefhebben en Wij zullen tot hem komen en bij hem wonen (dat is: bij hem blijven). Wie Mij niet liefheeft, bewaart mijn woorden niet’ (Joh.14:23,24). Wie de leer van Jezus, die van het Koninkrijk der hemelen, niet aanvaardt, kent Jezus niet en ook de Vader niet. Zo’n christen leeft op oudtestamentische basis. Wie de waarheid – dat zijn dus de woorden en de inzichten van Jezus – verwerpt, wie zich niet bezighoudt met het werk dat Jezus gedaan heeft, wie in zijn leven geen scheiding laat brengen tussen gerechtigheid en ongerechtigheid, maar ook tussen waarheid en leugen, niet alleen in zijn uiterlijke, maar ook in zijn innerlijke leven, kan Jezus niet verheerlijken.

Het grote gevaar van de charismatische beweging bestaat hierin, dat zij tracht Jezus te verheerlijken door zijn naam extatisch te loven, maar dat zij zich niet laat leiden in de waarheid. Heel deze uitbundige lofprijzing is daarmee bij velen in wezen niets dan het uiten van loze kreten, ten einde de christenen in de zichtbare wereld bezig te houden, om elkaar te behagen en op te peppen. Ook is het verwerpelijk om de naam van Jezus als spreekkoor te gebruiken, om vele malen en in verschillende toonaarden ‘halleluja’ te zingen, eventueel afgewisseld met ‘prijs de Heer’, indien men niet mee deelt waarom men dit doet. Onze lofprijzing moet inhoud hebben, zoals er staat: ‘Wordt vervuld met de Geest, en spreekt onder elkander in psalmen, lofzangen en (geestes)liederen, en zingt en jubelt de Here van harte (Ef.5:19).

Afgaande op de uitspraken van de leidslieden in de charismatische beweging moeten we constateren dat men zich daar niet uitstrekt om ‘kennis’ over te nemen van de Heilige Geest die toch op de hoogte is van alle dingen en zelfs de diepste gedachten van God doorzoekt. Deze beweging is, hoewel er positieve kanten aan zijn, niet bezig met het ‘plan van God’ en zij zoekt ook niet naar de gave der wijsheid, waardoor zij haar kennis zou kunnen realiseren’ in de gemeenten, ten einde het doel van God met de mens, zijn volkomenheid, te bereiken. De Geest verkondigt immers de toekomende dingen, dat is alles wat in het einde geopenbaard zal worden, dus bovenal wat centraal staat in het goddelijke denken: de volmaakte mens tot alle goed werk volmaakt toegerust, en een gemeente zonder vlek of rimpel of iets dergelijks.

Kerken die gebaseerd zijn op oudtestamentische gedachtegangen kunnen het voorgestelde doel van de volkomenheid nooit bereiken. We denken daarbij aan instituten met een priester kaste, heilige gebouwen, gewijde gewaden en voorwerpen, een telkens terugkerend (mis)offer, vergezeld met de voorwaarde: doe dit en gij zult leven. We denken ook aan de kerken die leringen aanhangen als die van de erfzonde, waarin de wezenlijke verdorvenheid vàn de mens naar voren gebracht wordt en deze geïdentificeerd wordt als een duivel met de onmogelijkheid van een totaal herstel. Het gevolg van deze dwaling is, dat de mens in ongerechtigheid moet blijven leven tot de dood toe, ondanks het bevrijdende evangelie van Jezus Christus en de kracht van de Heilige Geest. Ook de leer van de uitverkiezing blokkeert de weg der waarheid, want zij houdt in, dat het leven van ieder mens gedetermineerd of vastgesteld is, zodat de weg tot ontkoming voor de meeste mensen is afgesloten, terwijl de rest altijd in twijfel moet leven vanwege de gedachte: hoor ik erbij of niet? Wanneer het Gods wil niet is dat sommigen verloren gaan, heeft Hij ook niemand van eeuwigheid toebereid voor het verderf (2 Petr. 3:9).

Wat de kinderdoop betreft: de bekende Lutherse, charismatische predikant Larry Christenson schreef hierover een folder: ‘What about baptism?’ Hierin verdedigt hij de kinderbesprenging. Hieruit blijkt weer dat men niet bouwt op het fundament zoals de apostelen van Jezus Christus dit gelegd hebben. Alles wat in strijd is met de gedachten van God, komt ook in conflict met het evangelie van het Koninkrijk der hemelen dat Jezus predikte. Wanneer men in de charismatische beweging zich wel uitstrekt naar het spreken in tongen en het profeteren om zichzelf en anderen op te bouwen, dan vragen wij: waarop bouwt men? Is dit niet op een overal aangetast fundament en op puin, op tegenstrijdige inzichten, waarop onmogelijk een hecht gebouw kan verrijzen? Wanneer men zich toelegt op het ontplooien van de gave der profetie, is het dan alleen de Geest der waarheid die Zich door de profeten openbaart of zullen de leugen en dwaalgeesten die men vasthoudt, ook verlangen hun woordje mee te spreken? De bijbel zegt immers dat de gave der profetie functioneert naar de mate van ons geloof. Gelooft men in de charismatische beweging alleen de waarheid, het getuigenis van Jezus Christus, of aanvaardt men ook leringen van boze geesten? .

Veronderstel dat een kind in de eerste klas een onderwijzeres gehad heeft die het leerde dat 2 + 3 = 6 en in het volgende leerjaar dat 2 x 3 = 7. Wanneer nu dit kind in de derde klas een prima onderwijzer krijgt, zal deze nooit kunnen bouwen op de verkeerde begrippen die aanwezig zijn. Wanneer de axioma’s in de wiskunde verkeerd onderwezen zijn, kan de leraar nooit enig resultaat boeken, of hij zal eerst de fundamentele waarheden opnieuw moeten bijbrengen, Daarom is het voor de Heilige Geest een onmogelijke zaak op dwalingen te bouwen.

De vermenging

In het reeds aangehaalde boekje van ds W.W. Verhoef lezen we over ‘de volwassenwording van de Pinksterbeweging’. Hij constateert in haar ‘een afnemende exclusiviteit. Ook is er meer communicatie met de historische kerken met als gevolg een toenemend aantal Pinksterkerken dat lid geworden is van de Wereldraad van Kerken. Het ligt voor de hand, dat dit ook individueel gepaard gaat met een meer volwassen geloofsbeleving’.

De pinkstergemeenten die een ruimer standpunt innemen, krijgen een klopje op de schouder. Het lidmaatschap van de Wereldraad zou zelfs aan de afzonderlijke leden ‘een meer volwassen geloofsbeleving’ schenken. Welk een vermeerdering van geloofsinhoud aan deze geloofsbeleving ten grondslag ligt, wordt door de schrijver niet meegedeeld, maar het geloof in het evangelie van Jezus Christus zal er zeker niet door opgebouwd worden. Wij willen onze volle-evangeliegemeenten voor deze samenbundeling van waarheid en leugen. waarschuwen met een variant van een oude rijm: ‘Wie de oecumene (was: revolutie) kweekt met fluwelen lippen, als de vos de passie preekt, boer, pas op je kippen’.

De Vlaardingse pastor vervolgt dan:

‘Ook in Nederland zijn deze ontwikkelingen te constateren, al staan daar nog zeer vreemde dingen tegenover, zoals primitief antipapisme en een verwerping van de oecumenische beweging op kant noch wal rakende gronden. Ook zijn er zeer exclusieve groepen, een keuze dus voor het absoluut sektarische, soms met een heel eigensoortige leer (zo bv. ‘Kracht van Omhoog’), De praktijk is, dat op charismatische conferenties van enig formaat ook altijd mensen zijn van open pinksterstromingen. Ze zijn daar zeer welkom en zij voelen zich er meestal thuis. In ons land ontmoeten wij zo voorgangers van de ‘broederschap van Pinkstergemeenten’ en uit het werk van ‘Opwekking’ (Ben Hoekendijk c.s. ).

De gevaren die de charismatische beweging meebrengt, hebben we al eerder kunnen opmerken bij de oude pinksterbeweging. Men heeft daar weliswaar de officiële kerken verlaten, maar toch tal van haar dogma’s meegenomen. Door waterdoop en geestesdoop had men wel een beter fundament gelegd, maar men heeft hier nimmer deugdelijk op gebouwd. Daarom kan men na een halve eeuw bij de pinkstergemeenten geen enkele geestelijke groei constateren. Toen wij tien jaar geleden in ‘Beukenstein’ en door middel van het blad ‘Kracht van Omhoog’ zijn begonnen op het fundament te bouwen door de leer van het Koninkrijk der hemelen, ontmoetten wij juist in deze kringen fel verzet. Wat de demonologie betreft, heerste daar een grove onkunde. De opvatting dat een kind van God niet gebonden kan zijn, is een typische oud-pinksterdwaling, die de weg naar de bevrijding afsluit. Daardoor werd men ook verhinderd het volle heil te ervaren langs de weg van geloof en groei. Op een samenkomst die wij bijwoonden, werd de opmerking gemaakt dat ook gelovigen het zeerbenauwd kunnen hebben door de aanvallen van boze machten. Het schijnbaar nuchtere antwoord van Donald Gee die toen in Nederland aanwezig was, typeerde wel het niveau waarop oud-Pinksteren stond: ‘Men moet dan maar de ramen open zetten om wat frisse lucht binnen te laten! ‘

Men beroemt zich in oud-Pinksteren erop dat men zich zo ruim ‘open’ stelt voor alle broeders met afwijkende meningen, maar tegelijkertijd was er in de broederschap geen plaats meer voor voorgangers die contact hadden met ‘Kracht van Omhoog’: de wet van de letter ‘V’ trad in werking. We waren met elkander begonnen, maar de benen van de letter verwijderden zich steeds verder van elkaar. Tussen de nieuwe volle evangeliegemeenten en de oude pinkstergroepen is geen modaliteitsverschil, maar een onoverbrugbare, brede kloof. In dit opzicht moeten we wel de harde werkelijkheid onder de ogen zien. Bovendien heeft men in vele pinkstergroeperingen aan de kerkelijke dwalingen nog nieuwe toegevoegd; daar stond men helaas wel voor open. Omdat men de doop in de Heilige Geest los zag van de verdere geloofsinhoud, kwam men ertoe een zuiver aards gerichte en ongeestelijke Israëlleer te aanvaarden, die gebaseerd is op een bedelingentheorie, waarin geen plaats is voor een gemeente die gedoopt is met de Heilige Geest en waarin de geestelijke gaven tot ontplooiing en werkzaamheid komen. Deze dwaling vindt men ook in de charismatische beweging terug. Wij kunnen dus vaststellen dat, nu men in de kerken maar ook in de oude pinkstergemeenten wat soepeler denkt over de waterdoop, er in wezen weinig verschillen meer zijn en beide gemakkelijk in de oecumene en in de charismatische beweging samen zijn te bundelen. De leiders van de charismatische beweging hebben ook geen nieuwe inzichten aan het bestaande denkpatroon van de oude pinkstergemeenten toegevoegd. Geestelijk zijn ze verwant. Onder de charismatische leiders zijn wel veel bekwame schrijvers die in staat zijn de aloude pinksteropvattingen duidelijk naar voren te brengen. Vanuit het oude Pinksteren is in Nederland nooit enig gezaghebbend theologisch werk verschenen. Men stelde zich daarom maar al te gaarne onder curatele van de Amerikaanse schrijvers van boeken en tijdschriften. Nu leunt men aan tegen de kerkelijke charismatische beweging die op haar beurt ook weer georiënteerd is op het religieuze leven in de Verenigde Staten. Daarom is alles wat zich als ‘revival’ aandient, geschoeid op Amerikaanse leest.

‘Opwekking’

Een andere pinkstervariëteit die zich uitbundig stelt achter de charismatische beweging, vormen volgens ds Verhoef degenen die in betrekking staan tot het blad ‘Opwekking’. Hier wordt het pinkstergeloof omgezet in een opvallende activiteit in evangelisatie. Vanuit dit ‘werk van Opwekking’ wordt de massa bereikt door middel van campagnes met telkens afwisselende en aandacht trekkende onderwerpen, zoals: verslaving, homosexualiteit, onreinheid, het christelijke gezin, occultisme, enzovoort. Het blad werkt met daverende superlatieven. Wanneer in een samenkomst de handen omhoog gaan en in nieuwe tongen de Heer wordt geloofd, ‘voelt men zich als een carburateur die verzopen is in de olie van de heilige Geest’. Wanneer een groep ‘hoog gekwalificeerde artiesten’ als zangers, dansers en musici concerten geven, wordt dit aangeduid als ‘een wervelwind van de heilige Geest’ en alles was een ‘overdonderend succes ‘. De meetings zijn vol ‘ontroerende momenten’, men kwam van het ene ‘toppunt’ in het andere, alles was ‘onvergetelijk’ en het podium zat vol met ‘markante figuren’. Op deze wijze behoort men tot degenen ‘die de wereld in opschudding brengen’ door de explosies van vreugde. Hier is plaats voor het spectaculaire, voor het massale, voor het fel gekleurde, voor het opvallende en het meeslepende, maar helaas meest op het emotionele en te weinig op het geestelijke vlak. Het is in deze beweging wel de bedoeling velen met het evangelie te bereiken en tot bekering en tot de doop met de Heilige Geest te brengen, maar er wordt geen huisgezin Gods gevormd, geen gemeente waarin het geestelijke groeiproces wordt begeleid naar de volwassenheid toe. Integendeel, de pasgeboren kinderen worden al spoedig ingezet in de arbeidsactiviteiten van de beweging en opgenomen in de ‘wervelwind’ van het gevoelsmatige religieuze leven.

Het ‘werk van Opwekking’ is zo ruim, dat men ermee aan de periferie van pinksteren zit. Doordat het fundament daar niet primair is, kan er gemakkelijk contact gelegd worden met de kerken en kan men er ook heel goed mee samenwerken. In een interview van Rik Valkenburg met Else Vlug in “De Gecombineerde’ van 29 juni 1974 lazen we in dit verband:

‘U bent verbonden aan ‘Opwekking’, hoe functioneert dat werk?’ Het antwoord luidde: ‘Opwekking’ is een hulp voor de kerken. Een evangelisatiebeweging met vele aspecten. Wij organiseren evangelisatiecampagnes met tenten of conferenties en doen erg veel aan jeugd- en kinderwerk. Als een kerk of gemeente aan ons vraagt: willen jullie ons helpen met een evangelisatiecampagne, dan komen wij en helpen wij’.

‘Gaat het uit van een Pinkstergemeente of zo?’.. .. .

Else Vlug antwoordde hierop: ‘Het is wel zo, dat vaak de Pinkstergemeente een beroep op ons doet. Maar in principe staan wij ook juist open voor alle kerken ‘.

Dat de stenen van het fundament van dit werk niet alle even gaaf zijn, bewijst onder andere wel de specifieke ‘Stromen van Kracht’-dwaling der zieleslaaptheorie. Ben Hoekendijk schrijft in het voorwoord van ‘De overwinning over de dood’ hierover de volgende ontboezemingen: ‘De vijanden van het Volle Evangelie zijn occultisme en spiritisme. Ze steken hun kop op in allerlei gedaanten, zelfs vrome gedaanten. Men predikt als evangelie leerstellingen over het voortleven na de dood, of een overgaan in een ‘onzienlijk’, of ‘astraallichaam ‘.

Hier wordt dus de onsterfelijkheid van de inwendige mens geloochend en de schrijfster van het boek, E. Hoekendijk-La Rivière, zegt hierover: ‘Sterven is: ophouden met leven in elke vorm’. Ontkend wordt dat de christen bij zijn sterven ook naar de ziel voortleeft, dus ook als mens. De uitspraak van Jezus dat wie in Hem gelooft, eeuwig en onvergankelijk leven bezit, zou dan niet gerealiseerd worden. Is het wonder dat de leider van ‘Opwekking’ zich thuis voelt in de geestelijke chaos van de charismatische beweging en op haar conferentie in Nijmegen de gave der profetie zegenend deed functioneren? Toch merkt evangelist Ben Hoekendijk de verwarring wel op in de zogenaamde eenheidssamenkomsten, waarover hij schrijft:

‘Het is een mixture van oude en nieuwe wijn. En het ligt eraan in welke discussiegroep je terecht komt, in welke stroom je toevallig belandt of je enthousiast of teleurgesteld naar huis gaat. Het kan alle kanten op’. .. ‘Te zeggen dat er een eenheid uit voortkomt, is te optimistisch gesteld. Je luistert en denkt: Dat niet, of dat wel. Of je schrikt je ongelukkig als een pinksterbroeder alle fatsoensnormen overschrijdt en de hele sfeer verstoort door zijn uitlatingen. Je krijgt kriebels als een dominee vindt, dat we wat moeten doen aan het Palestijnse vraagstuk en Ierland. Je denkt bij jezelf: zijn we daarom hier?’

Hoe ruim gedacht wordt, maar ook hoe verwarrend, blijkt ook uit de advertenties van Bijbelscholen in dit blad. De ene maal die van de pinksterbijbelschool te Santpoort, maar een andere keer die van de ‘Evangelische Bijbelschool te Doorn’. De naam van de directeur was weliswaar weggelaten, maar hij stond in een gelijkluidende advertentie in het blad ‘Israël en de bijbel’. Zijn naam, Jb. Klein Haneveld en die van ‘Het Brandpunt’ garanderen een bewuste vijandschap tegen alles wat zich pinksteren noemt. We denken ook aan de uitlating van een pinksterevangelist uit rooms-katholiek België in ‘Opwekking’: ‘Rome gaat ons voor’. Door deze manier van bouwen zal geen tempel Gods in de geest verrijzen, die aan het ‘gemaakt bestek’ voldoet. Wij willen daarom eindigen met een gezicht dat zondagmorgen 29 september 1974 uitgesproken werd in de volle-evangeliegemeente te Amersfoort:

‘Op een bouwterrein zijn fundamenten gestort voor huizen. Twee mannen zijn bezig hierop huizen te bouwen. De een gebruikt éénzelfde soort steen waarmee hij een muur optrekt. Deze lijkt eentonig te worden, maar hij is hecht en sterk, want de stenen passen bij elkaar. De andere bouwer begint met dezelfde rechte en sterke stenen. Hij bezit evenwel ook nog andere soorten, die verschillend van vorm zijn. Ook deze verwerkt hij. Hoe hoger de muur komt, hoemeer hij deze vreemde stenen gebruikt. De eerste soort laat hij staan en wordt zelfs vergeten. Deze muur ziet er wel mooi uit, maar is niet hecht en sterk. Hij is broos, want deze stenen passen niet bij en op elkaar. Zo spreekt de Heer: ‘Mijn volk, Ik heb u duidelijk het verschil getoond, opdat gij inzicht zult hebben in de tijd, waarin gij leeft. De geestelijke verwarring neemt toe en Ik wil niet dat gij hierin wordt meegezogen of u verliest in uiterlijkheden, want Ik haat vermenging. Ik zeg u met nadruk, mijn volk, dat alleen mijn Woord hechte, beproefde stenen zal geven om een geestelijk huis te bouwen. Weet dat gij achter deze muur bestand zult zijn tegen iedere aanval van buitenaf Wanneer dit huis gereed zal zijn, zal Ik er met mijn ganse volheid in wonen en mijn heerlijkheid en kracht zullen van dit huis uitgaan en het zal tot grote zegen zijn. Ik zeg u:-alle andere huizen zullen bouwvallig blijken en geen stand kunnen houden. Daarom, mijn kinderen, gelooft mijn Woord, vertrouwt erop en volhardt erin en gij zult uw weg gaan met grote vreugde tot het einde toe


Hoofdstuk 4
Recreatiecentrum in Babel

Buiten de gemeente om

‘Een nieuw theologisch modewoord heeft in korte tijd onze christelijke vocabulaire verrijkt, namelijk dat van ‘charismatisch ‘. Het wordt misschien zo graag gebruikt om een oud, ietwat berucht woord ‘pinksteren’ te vermijden. Wellicht staat achter dit woord ook een andere betekenis aangaande de zegeningen van de Heilige Geest als bij de historische pinkstergemeenten. Hoe het ook zij, bij de historische buitenkerkelijke pinksterbeweging ging het niet allereerst om de Geestesdoop en de geestelijke gaven, maar veel meer om een wederherstel van een oerchristelijke levensstijl, om de dienst van God en om de gemeente’.

Met bovenstaande zinnen ving een artikel aan in het Duitse pinksterblad ‘Wort und Geist’ van juni 1974. In onze eigen volle-evangeliegemeenten hebben wij als doelstelling: een gemeente zonder vlek en rimpel. Wij weten dat voor de realisatie hiervan de doop in de Heilige Geest en het gebruik van de geestelijke begaafdheden onmisbaar zijn, want zonder gaven geen blijvende vrucht! De apostel Paulus verbindt daarom het gebruik van de charismatische talenten aan de opbouw der gemeente. Het gaat erom ‘dat de gemeente stichting ontvangt’ (1 Cor. 14: 5). Er zijn gaven van kennis en wijsheid, van krachten, van geloof, van genezing, van werking van krachten, van profetie, van het onderscheiden der geesten, van allerlei tongen en van vertolking van tongen, maar ook zijn er gaven om te onderwijzen, om te vermanen, om mee te delen, om leiding te geven, van ijver en van barmhartigheid (1 COL 12:8-10 en Rom.12:6-8). Wij voelen ons nauw verbonden met die gemeenten welke de visie over het Koninkrijk der hemelen trachten te realiseren in hun gemeenschappen. Nu is de charismatische beweging in haar ontstaan en samenstelling zeker niet gelijk te stellen met bijvoorbeeld de maranathabeweging. Deze is in haar oorsprong een lekenbeweging buiten ieder kerkelijk verband. Een blad als ‘Het Zoeklicht’ is volgens zijn eigen verklaring ‘onafhankelijk van enige kerk of kring’. Ook de pinksterbeweging is van onderop voortgekomen. De charismatische beweging is echter’ elitair’. Zij wordt hoofdzakelijk geleid door predikanten of priesters. Dit komt zeer sterk tot uitdrukking in het blad ‘Vuur’. Nochtans existeert en functioneert zij buiten de kerkverbanden.

Recreatiecentrum van Babel

Natuurlijk zijn er verschillende stromingen in de charismatische beweging te onderkennen, want haar deelnemers komen uit diverse denominaties en zij hebben en houden allen hun eigen achtergronden. In het blad ‘Opwekking’ van mei 1974 stond hierover:

‘De gedachtewisseling met mensen van de Nederlandse Charismatische werkgroep, waarin ik hen erop wees dat de kracht van God werkt door liefde, lofprijzing en gebed, en niet door theologie. En dat de wereldwijde charismatische beweging nu nog iets anders is dan de Nederlandse. Het kan beter een andere naam hebben. Logos en Vuur lijken niet op elkander.

‘Logos’ is het grote Amerikaanse maandblad van Logos International Fellowship’. Het is protestants georiënteerd, hoewel er ook veel aandacht gewijd wordt aan de rooms-katholieke charismatische beweging. Dit tijdschrift is een podium waar charismatisch gerichte predikanten uit verschillende denominaties en voormannen uit de pinksterbeweging elkander ontmoeten. In deze Amerikaanse charismatische wereld staat niet de theologie voorop, maar de beleving, de ervaring en de emotie: ‘liefde, lofprijzing en gebed’. Regelmatig vinden we in ‘Logos Journal’ artikelen zoals: ‘Het mirakel der lofprijzing’, ‘Het principe der lofprijzing’ of ‘Het pad van de lofprijs’. In dit laatste artikel vinden we bijvoorbeeld de opmerking:

‘We zijn vaak zo sacramenteel georiënteerd of zo gecentraliseerd op de prediking, dat wij vergeten dat het hoofddoel van onze samenkomsten de lof aan God is. Lofprijs bereikt zijn grootste hoogte in de vereniging van het lichaam van Christus’, of: ‘De psalmist acht alle emotionele expressie in overeenstemming met lofprijs. Hij prijst met lachen, wenen, roepen, dansen, opheffing van handen, zingen, met instrumenten, door vreugdebetoon en aanbidding. Hij onderdrukt zijn emoties van lofprijs niet’.

‘The Northwest Lutheran’ schrijft over de sentimentele opwekkingspreken:

‘Deze nadruk is vanouds bekend. Verhalen over persoonlijke ontmoetingen met Jezus worden hoog aangeslagen ten koste van de heilsboodschap. Ervaring is ‘in’ en de leer is ‘uit’!’

Met dit facet zitten we midden in die sector van de charismatische beweging welke de meeste aandacht vraagt, de voorpagina’s van de dagbladen haalt en waarvan radio en televisie verslagen geven. Wij zouden de charismatische beweging in deze openbaring kunnen noemen: het recreatiecentrum van Babel. Wie zich in de natuurlijke wereld ontspannen wil, verlaat een tijd eigen woning om aan zee of in de bossen of op de camping een centrale plaats te zoeken, waar hij zich met de vele duizenden vermaken kan. Een vakantieoord of een tentenstad is evenwel geen blijvende aangelegenheid, maar men kan daar tijdelijk relaxen: spelen, sporten, zingen, ijsjes eten, kortom zich op allerlei manieren plezierig bezighouden. Na zo’n vakantie keert men ‘uitgerust’ naar huis terug om weer het oude levenspatroon voort te zetten. Uit het conglomeraat van kerken trekken de duizenden naar hun charismatisch ontmoetingscentrum, om daar gezamenlijk feest te vieren. Niemand bekommert zich erom tot welke richting men behoort. Men kan samen zingen, in de handen klappen, dansen, in tongen spreken, profeteren, juichen, genezingsdiensten bijwonen, op de grond vallen, met de handen opgeheven in extase aanbidden, allerlei ervaringen beleven, die in het statige kerkgebouw waar men van kinds af aan thuishoort, niet gevonden worden. Hier zoekt men het beleg op zijn boterham. Maar zit er wel voeding in het brood dat men van huis heeft meegebracht? Wordt werkelijk het geestelijk leven gebouwd, wanneer men luistert naar de toespraken van wereldberoemde evangelisten (die de eerste beginselen brengen) welke de ziel beroeren en,de doorsnee-kerkganger in een sfeer brengen die hij thuis nooit geproefd heeft, die zijn verbazing opwekt en zijn gevoelens tevreden stelt?

Wereldconferentie te Jeruzalem

We noemen als voorbeeld van geestelijke recreatie de driedaagse ‘Wereldconferentie over de Heilige Geest’ te Jeruzalem in de eerste maartdagen van 1974. Deze was georganiseerd door ‘Logos International Fellowship’ in Plainfield, New Yersey, U.S.A. In plaats van ‘vurige tongen’ wierpen nu in Jeruzalem de schijnwerpers hun felle stralen permanent over het congres, dat uitgezonden werd door 250 televisiestations. In de ‘Jerusalem Post’ van 15 maart 1974 stond:

Men meende het ruisen van de Heilige Geest te vernemen, toen de duizenden de armen [n gebed omhoog geheven, langdurig halleluja uitriepen, in tongen baden of zongen. Wonderbaarlijke genezingen geschiedden, vooral in de Miracle Service’ die de Amerikaanse genezingsevangeliste Kathryn Kuhlmann twee dagen hield. Sterke mannen vielen op de grond. Vrouwen weenden en lachten tegelijk. Een deelnemer berichtte: ‘Uit de oerdiepten steeg spontaan de lofprijs als een springvloed naar het dak van de reusachtige zaal op, om dan over de wijde ruimte gegoten te worden met een vrede, zoals de psalmen uitroepen: ‘Klapt in de handen en zingt de Heer met jubelgeschal’.

Het was de eerste grote oecumenische samenkomst van de charismatische beweging met haar 4300 deelnemers, de grootste conferentie die sinds het bestaan van de staat Israël in Jeruzalem gehouden werd. De orthodoxe bisschop van Nazareth zat met zijn blinkende herdersstaf op het podium en katholieken en protestanten van allerlei schakeringen waren uit alle delen van de wereld gekomen. Zelfs paus Paulus VI ontving een uitnodiging. Deze was erg dankbaar voor de invitatie, maar ‘drukke werkzaamheden’ beletten hem aanwezig te zijn. Op de eerste avond bracht Mr. Pentecost, David du Plessis, de sleutelboodschap met het thema: Jezus Christus is gisteren en heden dezelfde tot in eeuwigheid.

Hoe staan wij hier tegenover?

Lofoffers zijn de Heer aangenaam, wanneer ze gebracht worden in geloof en gehoorzaamheid. Maar wanneer geen waarde gehecht wordt aan het woord des Heren, zijn weg niet bewandeld en niet gelet wordt op zijn wil, noemt Hij het huichelachtige offers en deze zijn Hem een gruwel. Wanneer wij spreken over een recreatiecentrum van Babel, merken wij op wat wij reeds eerder schreven, dat in Babel de boom der kennis van goed en kwaad staat. Wat er in de charismatische beweging gebeurt, komt voort uit tweeërlei bron. Daarom is onderscheiding van geesten in deze belangrijke zaak zo nodig. In een recreatiecentrum moet men rekening houden met velerlei mening. Men is per slot van rekening niet in eigen huis. Men spreekt in het natuurlijk ontspanningscentrum dan maar het liefst over: sport, auto’s, caravans, het weer, het spel of over het eten. Gevaarlijke onderwerpen als politiek en godsdienst vermijdt men. Dat geeft toch maar ruzie en daarvoor komt men niet. In het geestelijk verfrissingsoord spreekt men niet over: kinderdoop of doop op geloof, over verheerlijking van Maria, over avondmaal of eucharistie, over erfzonde, over liturgieën of kerkregering. Na het feest gaan de gerecreëerden ieder weer naar de eigen wijk van het grote Babel, zoals de kinderen Israëls in de dagen van de richters ieder hun tent weer opzochten en deden wat goed was in eigen ogen.

Omdat men in eigen kerk of gemeente weinig van de werking der geestelijke gaven bespeurt, omdat het daar zo vaak dor en droog is, wordt de charismatische beweging voor vele christenen het tweede huis. Hetzelfde zag men vroeger in de maranathabeweging, waar op de grote tentconferenties de kerkleden weer werden ‘bijgetankt’. De geavanceerden stichtten zelfs kringen waar men ook des zondags bij elkander kwam, avondmaal vierde en doopte. De meeste conferentiegangers in de charismatische beweging zoeken geen gemeente waar hun geestelijk leven opgebouwd wordt en waar het iedere zondag .opnieuw feest is, want hun wordt nadrukkelijk aangeraden hun kerk niet te verlaten en vooral zich niet aan te sluiten bij een ‘sekte’. Het gevolg is dat duizenden zich niet meer in eigen kerk thuisvoelen, hoewel zij toch lid blijven. Naast de institutionele kerk komt dan de pseudokerk, de fellowship van geestverwanten, de mobiele gemeenschap, waar men in regionaal of landelijk verband dan hier, dan daar een geestelijke verkwikking gaat halen.

Het is wel duidelijk, hoewel op veel van deze samenkomsten predikanten voorgaan, dat deze vergaderingen juist een gevaar gaan vormen voor de historische kerken, daar vele charismatische leden op de duur hun eigen kerkelijke bijeenkomsten te saai gaan vinden. Zij gaan steeds meer uitzien naar de conferentie waar iets van de Geest te ervaren valt en hun ziel wordt bewogen. Ook de charismatische beweging zal er ten slotte niet aan ontkomen, dat sommige christenen de op een Babylonische verwarring gebouwde beweging verlaten, wanneer zij de stem van God verstaan: ‘Gaat uit van haar’. Zij zullen zich gaan aansluiten bij een volle-evangeliegemeente, waar men ernaar streeft de geestelijke begaafdheden te gebruiken tot opbouw van de plaatselijke gemeente. Als gevolg van de geestelijke groei zal daar ook de verheerlijkte en onuitsprekelijke vreugde zich ontwikkelen samen met de vrede die alle verstand te boven gaat. Wanneer de charismatische beweging de christen ongewild hiertoe leidt, zal ze toch een positieve bijdrage hebben geleverd voor het Koninkrijk Gods.

Het spectaculaire mag dan wellicht wat minder worden, maar de vrucht is blijvend. Bovendien heeft men dan een schuilplaats gevonden in dagen van verdrukking en benauwdheid niet alleen voor zichzelf, maar ook voor zijn gezin. Men kan dan met zijn zieke kind naar de oudsten gaan voor gelovig en helend gebed. De moeder die niet meer tegen de zorgen op kan, wordt opgevangen en bemoedigd, de verslaafde, de sexueel gebondene, de aangevallene of geestelijk beschadigde ervaart de bijstand van een gesloten front van broeders en zusters uit dezelfde streek of plaats. Op deze wijze mogen zij, zich aan de waarheid vasthoudende, in de plaatselijke gemeente naar de wil van de Heer opgroeien tot de volle wasdom.

Als volle-evangeliechristenen moeten wij weten hoe wij ons zullen opstellen tegen de beïnvloeding van de onstuimig opdringende Amerikaanse methodiek. De mens in verdrukking, die zijn plaats door God hem bereid in de hemelse gewesten verlangt in te nemen, volmaakt toegerust, heeft geen baat bij de voorbijgaande opwekking. De vaders en moeders met hun kinderen, de fabrieksarbeider, de tuinder, de ambachtsman, de kleine winkelier, de onderwijzer, de gewone burger behoeven niet met minderwaardigheidsgevoelens rond te lopen, omdat zij de dure reis naar de conferentie in het vreemde land niet kunnen betalen. Zij behoeven zich niet te laten aanklagen, doordat er in de plaatselijke gemeente niemand tegen de grond slaat, dat er zelden geweend wordt behalve dan door de zondaar die zich bekeert, dat men niet iedere samenkomst met gesloten ogen en opgeheven handen in extase de naam. van Jezus moet grootmaken, of het woord ‘halleluja’ vele malen moet repeteren. In de gemeente is wel de voorbede voor zieken, en daar worden wel de machten der duisternis die Gods volk belagen, aangesproken en uitgedreven in de naam van Jezus. Men behoeft ook geen verre reizen te maken om de grote Genezer te vinden, want in de gemeente functioneren het geloof en de kracht die tot herstel nodig zijn.

Wij willen nog op enkele opvallende kenmerken wijzen, die in de recreatiecentra van Babel de aandacht trekken. Vooraf een visioen dat een vriend van ons ontving, toen de volle-evangeliebeweging in Nederland zes jaar geleden op een tweesprong gekomen was. Het werd uitgesproken op 9’mei 1968:

‘Ik zie een weg, waarop wij met een auto rijden. Op een gegeven ogenblik moeten wij uitstappen, want wij bevinden ons voor een versperring. Wanneer ik over deze slagboom heenkijk, zie ik in een gapende diepte. Beneden loopt ook een weg. Het is daar zeer druk en ik hoor veel lawaai. Ver onder mij is een getoeter en een gekrioel. Maar boven de weg waarop wij ons bevinden, zie ik een pad steil omhoog lopen. Het is daar helder en licht’. Van deze weg werd gezegd:

‘Mijn kinderen, Ik ben bezig u te voeren op een weg waarop gij reeds uw gedachten gericht hebt. Ik zal u doen treden op uw hoogten, opdat gij leert wandelen in die gewesten, waarvan gij kennis zult krijgen. Ik heb deze weg geplaveid en gij zult hem gaan en Ik zal mijn beloften aan u waar maken. Vreest niet, weest niet twijfelmoedig, want Ik trek u op uw hoogten en daarvoor ben Ik reeds uw gedachten aan het vormen’.

Dans en muziek

In het oecumenische, charismatische recreatiecentrum wordt ook gedanst. Dit neemt zelfs meer en meer toe. Sommigen zeggen dat er ‘in de geest’ gedanst wordt. Nu is het onmogelijk om in de onzienlijke wereld zich met de voeten te bewegen, maar ongetwijfeld bedoelt men hiermee de religieuze dans. Deze vindt men ook in de godsdiensten bij de oude Egyptenaren, de Hindoes, de Indianen, op Ceylon, in Japan bij de Shintodienst en in de oude culturen van Indonesië, Mexico en Peru.

In de bijbel vinden we voorbeelden van sacraal’ dansen bij de Israëlieten om het gouden kalf en bij de ‘hinkende’ Baälspriesters op de Karmel. De apostel Paulus waarschuwde: ‘Wordt ook geen afgodendienaar zoals sommigen van u, gelijk geschreven staat: Het volk zette zich neder om te eten en te drinken en ze stonden op om te dansen’ (1 Cor. 10:7). Behalve de heidense cultusdansen kende men in Israël de natuurlijke reidansen bij het huwelijk, bij de oogst en bij overwinningen. Het volk verbleef jaren lang in de woestijn en behoefde zijn voedsel iedere morgen alleen maar op te rapen, terwijl de kleren en het schoeisel niet sleten. Het had dus veel vrije tijd en het is geen wonder dat deze door spel en dans opgevuld werd. In het land Kanaän gekomen, had het zeer veel feestdagen, waarop niet gewerkt mocht worden. Ongetwijfeld werd er dus na de woestijnreis ook veel gedanst, zoals in Jeremia 31:4 staat: ‘Weder opbouwen zal Ik u, zodat gij gebouwd wordt, jonkvrouw Israëls. Opnieuw zult gij u tooien met tamboerijnen en uittrekken in vrolijke reidans’.

Dit soort dansen was dus niet religieus, maar behoorde tot het natuurlijke en nationale leven. Nergens is evenwel sprake van gewijde tempeldansen, niettegenstaande pet religieuze leven van het volk Israël zich voornamelijk afspeelde in de natuurlijke en zichtbare wereld. Ook de huppelende David voor de ark mag niet als bewijs dienen, dat de dienst van God gepaard ging met dansen. Hier was immers sprake van een spontane, natuurlijke vreugde-uiting, die overeenkwam met de gewoonte van het volk. Zo zingt men wel dat het vrome volk van zielenvreugde huppelt, maar in de onberijmde 68ste Psalm wordt hiervan niet gerept.

Nu laten wij buiten beschouwing hoe onze houding is ten opzichte van de dans als ontspanning en vermaak. Het gaat hier niet om een oordeel te vellen over jongelui die op een verjaarsfeestje een plaatje draaien en hierbij dansen, zoals dit in het cultuurpatroon en de levensstijl van de wereldsgezinde mens voorkomt. Jezus had het eens over onschuldige kinderen die op het spelen van de fluit dansten. De evangelisten verhalen daarentegen van de dochter van Herodias, wier dans beloond werd met het hoofd van Johannes de Doper. Waar het natuurlijke leven degenereert, gaan de hartstochten overheersen en zien wij dat onder de dans bij de sexueel gefrustreerde mens zinnelijke begeerten worden opgewekt. Onder gebonden mensen zal trouwens bij ieder spel de boze zijn slag slaan en zijn inbreng hebben. Denk maar aan de sportverdwazing. Wat kan een eenvoudig spel als knikkeren of Monopoly zelfs bij kinderen aan driften doen oplaaien. Om maar te zwijgen over het kaarten onder volwassenen.

Bij de heidense tempeldansen nemen de vereerde boze geesten de leiding, zodat de deelnemers onder de dans in geestvervoering geraken en de dans ontaardt. Denk eens aan de derwisjen die al dansende uren lang op trommels slaan en zich met gloeiende ijzeren bouten de huid schroeien.

In de bijbel lezen we nergens dat christenen door religieus dansen in extase moeten komen, maar evenmin dat zij in geestvervoering zijnde, zullen gaan dansen. De natuurlijke uitingen moeten altijd onderworpen blijven aan het gezag van de menselijke geest. Vervoeringen des geestes moeten van binnenuit opgewekt worden door de Geest van God. Daar vindt ook de blijdschap des Heren haar oorsprong. Wij willen daarbij opmerken dat spreken en zingen van liederen in verband met hun inhoud, uitingen van de geest zijn, maar dansen is een uiting van het natuurlijke leven. Indien de dans echter in verband komt te staan met de geestenwereld of met de religie, dreigt ontsporing.

In godsdienstige samenkomsten ondersteunt de muziek het gezang. In het novembernummer 1974 van de ‘Bode van het heil in Christus’ stond hierover de opmerking:

‘Veronderstel, dat een stuk of wat jongelui het verlangen hebben om door middel van muziek en zang mee te helpen bij het evangeliseren. Enthousiast gaan ze aan de slag. Als ze zover zijn, dat ze ‘gaan optreden’ denderen ze een stuk lawaai de zaal in, dat ieder horen en zien vergaat en ze hebben zó de nadruk gelegd op hun ritme, dat hun gehoor maar één ding kan doen, namelijk meedeinen. Met alle enthousiasme en goede bedoelingen vergeten zulke jongelui dan dat geloof niet het resultaat is van lawaai en niet het gevolg van ritmische opzweping, maar van het Woord. Muziek en ritme kunnen in gepaste vorm een omlijsting vormen voor de prediking van het evangelie, ze mogen de boodschap niet naar de achtergrond schuiven. ‘

Muziek alleen spreekt ook slechts het natuurlijke leven aan; men kan erbij denken wat men wil. Op dezelfde melodie kunnen wereldse en godsdienstige liederen gezongen worden. In dezelfde wijs hoort de een: ‘Zalig alleen Heer is het hart dat U mint’, terwijl de andere deze wijs associeert met: ‘Sally alone is the woman I love’ (Saartje alleen is de vrouw van wie ik houd).

Paulus zag hoe in de heidense tempels de schare door middel van muziek en dans in geestvervoering kwam en hij waarschuwde: ‘Gij weet, dat gij, toen gij nog heidenen waart, u blindelings naar de stomme afgoden liet heendrijven’ (1 Cor. 12:2). Ook pinksterchristenen kunnen door het volkomen opgaan in muziek, geroep of dansen de controle over hun geest verliezen. Zij geraken dan in vervoering en het gevaar bestaat, dat zij in een trancetoestand of onder hypnotische beïnvloeding komen, waarbij de eigen geest de heerschappij over de mens verliest aan boze machten. Hij wordt dan: een door onreine geesten of een door ‘afgoden’ gedrevene. Hij zoekt immers buiten het woord van God om, contact in de onzienlijke wereld. Dit gevaar blijft er, ook al repeteert hij de naam van Jezus tot in het oneindige.

De vraag dient beantwoord te worden: is het nodig en geestelijk opbouwend als kinderen van God in hun samenkomsten het lichaam, de benen en de voeten op de maat van de muziek of van de zang bewegen in vaste, telkens herhaalde figuren, als uiting van de blijdschap van het Koninkrijk der hemelen? De onuitsprekelijke en verheerlijkte blijdschap wordt echter alleen gewekt door het woord van God, dat door de christen in geloof wordt aanvaard. Op zijn beurt geeft het kind van God daar ook weer uiting aan door het woord: in spreken of in zingen. Moet men in de gemeentesamenkomst de dans invoeren naar voorbeeld van de in de charismatische beweging bekende Amerikaanse artiesten, die ook hier in Nederland een show weggaven? Zo lazen we in ‘Opwekking’ van oktober 1974:

‘Op de muziek van de prachtige viool van Merla, violoncels, koperinstrumenten, gitaar, trommels en een warme volle klank van het koor, wordt gedanst. De vingers gaan gracieus omhoog,gezichten wenden zich, voeten maken pasjes, ze lopen door elkaar heen in een bepaald patroon. Het doet soms aan een joodse oogstdans en dan weer aan een kozakkendans denken. Na 5 minuten voel je een bevrijding over je komen. Dit is bevrijdend. je oog wordt gestreeld door de prachtige bewegingen, kleuren. En je oor door zang en muziek ‘.. .

‘Een warme mooie stem van een grote vrouw, die ondersteund wordt door Merla ‘s viool. Troost Israël! Roep Jeruzalem toe, dat zijn lijdenstijd voorbij is. . ,”

‘Neem een eenvoudig dansje. Net een klompendansje. Hallelu, Hallelu, Hallelu. ja, en dan doet u met uw voeten: bom, bom. Bij de eerste Hallelu, klapt u links van uw hoofd, bij de tweede rechts van uw hoofd. En daarna voor u boven het hoofd. Laten we het maar eens proberen. .. En zo zie ik de vergrijsde Stroethoff, dominee Aalders, Dik Voordewind en weet ik hoeveel geliefde Amsterdamse christenen, die gebaren maken en de Heer prijzen. En dat in Nederland. . .’.

De gemeente geen cultuurcentrum

De laatste opmerking van de schrijver: ‘En dat in Nederland!’ geeft te denken. Wanneer Paulus en Petrus aan het einde van hun brieven schrijven: ‘Groet elkander met een heilige kus’ of ‘groet elkander met een kus der liefde’, wijst dit op een gewoonte die de onze niet is. Indien wij in het buitenland ons soms zo’n omhelzing moeten laten welgevallen vanwege het behouden van een goede sfeer, wil dit nog niet zeggen dat wij deze gewoonte ook in onze kringen zouden willen zien ingevoerd. Dat zou voor de meeste mannen te veel gevraagd zijn. Ook schrijft de apostel: ‘Ik wil dan, dat de mannen op iedere plaats bidden met opheffing van heilige handen’ (1 Tim. 2:8). Deze ‘bee met opgeheven handen’ komt bij ons maar sporadisch voor. Wij doen dit in Nederland niet, hoewel wij het voorschrift ‘bidden met heilige handen’ volkomen onderschrijven. Moeten nu de leden der gemeente in hun samenkomst gaan dansen, iets wat de meesten van hen nooit gedaan of zelfs gezien hebben? Moet men de bijeenkomsten tot cultuurcentra maken? Zal men cursussen moeten uitschrijven, hoe de eerste beginselen van de dans onder de ‘knie’ worden gekregen? Dansen is een uiting van het gevoelsleven. Het geeft geen directe verbinding met het woord, waaruit de geestelijke mens leeft. Dit doet het zingen wel. ‘Je oog wordt gestreeld door de prachtige bewegingen, kleuren. En je oor door zang en muziek!’ Maar we gaan niet naar een gemeentesamenkomst tot bekoring van onze zintuigen. We willen verkwikt en gevoed worden naar de geest en de Heer aanbidden en lofzingen in de geest. Er is sprake van ‘een warme, mooie stem’, van vingers die ‘gracieus’ omhoog gaan. Maar als je arbeider bent in een steenoven, of als tuinder in de grond moet wroeten, bezit je geen sierlijke handen, zomin als de zuster die in de avonduren als bijverdienste gebouwen schoonmaakt. In de gemeente heeft de vrouw zonder ‘warme mooie stem’ ook haar plaatsen daar mist men wellicht de prachtige viool of violoncel, of het koor met ‘de warme, volle klank’. Ja, velen zullen zich ‘opgelaten’ voelen, wanneer zij een drievoudig ‘Hallelu’ moeten scanderen met een ‘bom, bom’ van de voeten.

Jezus gaf het voorbeeld niet

In de samenkomst van de gemeente is de volwassen gelovige bezig zijn geest in werking te stellen, opdat hij de geheimenissen van het Koninkrijk der hemelen mag verstaan. Hij wil daarom tijdens de zangdienst of bij het gemeenschappelijke gebed zijn aandacht niet concentreren op een juiste beweging van handen, voeten, hoofd en lichaam. Hij stelt zich op in de onzienlijke wereld, waar God die geest is, woont. Daar verheft hij zijn hart of zijn inwendige mens. Ook met zijn lied verlangt hij te aanbidden in geest en in waarheid.

Jezus bracht geen evangelie als cultuurvorming. Hij danste niet met zijn discipelen. Van Hem staat alleen dat Hij het evangelie van het Koninkrijk der hemelen verkondigde. Hij richtte Zich op de geest van de mens. In ‘Vuur’ van juni/juli 1974 schreef een rooms-katholieke redacteur over het dansen:

Menigeen vindt het gewoon ‘gek’ wat ze daar doen. Waarom eigenlijk? David danste ook voor de ark. Hij was gegrepen door de Geest van God’.

Wij weten dit laatste nog niet zo zeker. Er staat namelijk bij het eerste overbrengen van de ark: ‘David en het gehele huis van Israël dansten voor het aangezicht des Heren. . ., maar de toorn des Heren ontbrandde tegen Uzza’ en deze stierf, terwijl David bevreesd werd en het niet meer zag zitten (2 Sam. 6: 3-10). David was immers toen zeer onzorgvuldig te werk gegaan ten opzichte van de voorschriften des Heren. Bovendien moeten wij ons niet oriënteren op de gebruiken en gewoonten van het oude verbondsvolk, want de kleinste in het Koninkrijk der hemelen heeft meer inzicht dan de grootste van het Oude Testament. (Matth. 11: 11)

Het gaat in de gemeentesamenkomsten om de vreugde die de rechtvaardige in de geestelijke wereld ontvangt in de gemeenschap met God, en in de uiting ervan. Paulus schreef aan de gemeenten: ‘Wordt vervuld met de Geest, en spreekt onder elkander in psalmen, lofzangen en geestelijke liederen (of geestesliederen) en zingt en jubelt de Here van harte’ (Ef. 5: 18,19). Over dansen sprak hij niet. Wanneer wij een lied zingen, is onze geest bezig met het woord en de gedachten die het tot uitdrukking brengt. Ons gezang heeft een inhoud. Wij zingen zo maar niet alle psalmen of liederen uit de bundel van Johannes de Heer of uit die van Glorieklokken. Wij moeten ermee instemmen. Wie intens bezig is in de hemelse gewesten, zal zich meestal los willen maken van het zintuiglijk waarneembare. Daarom is er bijvoorbeeld bij gebed sprake van ogen sluiten en handen vouwen. Men kan zelfs de behoefte gevoelen om zich door vasten geheel aan het natuurlijke leven te onttrekken, om zich te concentreren op het leven in de geestelijke wereld.

In gemeenteverband

In vele volle-evangeliegemeenten wordt wel in de handen geklapt. Hiermee ondersteunt men het ritme van de woorden die gezongen worden, zoals men door het opsteken van de hand het gezongen getuigenis bevestigt. Men kan klappen zonder de aandacht te verliezen bij hetgeen men zingt. Dit blijkt wel duidelijk, omdat men dit bijvoorbeeld bij liederen van aanbidding niet doet. Als gezongen wordt: ‘De Heer is mijn herder’, zal men er niet aan denken om dit lied te onderstrepen door handgeklap. Men doet dit ook niet bij gedragen liederen, waarin bepaalde waarheden worden beleden, zoals: ‘Wij vormen een gemeente die gaat de weg omhoog’. Wel bij overwinningsliederen, waarin de Heer wordt bejubeld en waarin de blijdschap wordt geaccentueerd, zoals bij: ‘Gods lof wil ik zingen’. In samenkomsten van de gemeente geeft meestal de zangleider aan of er in de handen zal worden geklapt. Hij verwacht dan dat alle leden hieraan zullen meedoen. Men ziet ook wel eens dat sommigen tijdens het zingen gaan staan en in de handen klappen, terwijl het merendeel dan blijft zitten en niet klapt, omdat de zangleider hiervoor geen aanwijzing gaf. Deze individualistische vrijheid werkt meestal storend, daar de geestelijke eenheid van de gemeente er niet door tot uitdrukking komt. Men ziet deze gewoonte dan ook vaak in samenkomsten waar nog geen hecht gemeenteverband is. Zingen doet men samen, maar ook klappen en staan. Bij het invoeren van dansen zal men ongetwijfeld bemerken dat dit bij velen op bezwaren stuit. Men voelt zich geprest; er is een innerlijke afkeer, want het behoort immers ook niet bij de volksaard. Men ging ook niet naar de samenkomst om daar te dansen, maar om Gods woord te horen. Het wordt een opgedrongen manifestatie. Men danst immers ook niet op de bruiloft. of op de verjaardag in eigen kring. Wanneer daarom de stoelen terzijde worden geschoven en een deel van de gemeente toeschouwer wordt, is de goede sfeer juist zoek. Zo zijn er zelfs in het grote pinksterconglomeraat samenkomsten waar men niet danst, maar arm in arm ‘wiegt’. Op deze wijze komt men ‘los’. Het doet ons denken aan carnaval of bepaalde dorpsbruiloften, waar wel het geestrijke vocht, maar niet de Geest des Heren werkt.

Natuurlijke of geestelijke opbouw

In het oktobernummer van ‘De Oogst’ lazen we dat broeder Stroethoff verrukt was over het optreden in Amsterdam van Merv en Merla Watson, die vergezeld waren door ‘Shekinah’, een groep van veertig zangers en dansers. Hij stelde het dilemma: ‘Dooie dienders. .. of vuurvlammen voor God?‘ De lezer merkt bij deze manier van kwalificeren hoe de dans opgedrongen wordt. Wie wil nu voor ‘dooie diender’ aangezien worden? Het gaat volgens de Watsons om:

‘Herstel van de spontaniteit, enthousiasme, artisticiteit, vreugde en bezig zijn met de aanbidding, als in de tijd van David’, dus om de emoties van het zieleleven en om een aanbidding als in oudtestamentische tijden. Deze charismatische leraars in muziek en dans hebben hun programma: ‘voor een niet gering deel op Israël en Gods beloften aan dit volk, georiënteerd’. Onder zang, muziek ën dans wordt de aanwezige christen tegelijkertijd geïnfiltreerd met de ongeestelijke Israël-dwaling. Ook hier een duidelijk voorbeeld van de Babylonische verwarring waarin waarheid en leugen dooreengestrengeld zijn.

Van een rooms-katholieke charismatische samenkomst schreef het reeds eerder aangehaalde blad ‘Vuur’ onder het tussenkopje ‘Uit gestijfselde cultuur’: ‘Wanneer je alleen maar aan evenwijdige kerkbanken gewend bent en je maakt zo’n samenkomst voor het eerst mee, merk je pas hoe wij door minutieus uitgewerkte samenlevingswetjes in een harnas zijn gedrongen, de eeuwen door. .. Een gestijfselde vlag wappert op die Geestesadem toch nooit zo mooi als een soepel dundoek’.

Wij vragen ons af: waardoor kan een gezelschap wel een uur aan tafel zitten om te eten zonder op te staan? Waardoor kan iemand tijdens een concert lange tijd intensief luisteren? Waardoor kan de aandacht van een christen niet geboeid blijven bij de verkondiging van het Woord? Het antwoord luidt: of men heeft geen interesse voor het evangelie Gods, of de toespraken zeggen niets meer. De geest wordt niet verrijkt en men hoort altijd hetzelfde. Men wil daarom wel eens wat anders. De hippe jeugd gaat op de grond zitten en discussieert, totdat ze ten slotte dit alternatieve leven ook weer beu is. Dan moeten er andere afleidingen en levensvullingen gevonden worden.

De ware gemeente van Jezus Christus let niet op kerkbanken of stoelen, maar stelt zich in om de gedachten van God over te nemen die geest en leven zijn. Waar men de leer van het Koninkrijk der hemelen niet kent of verwerpt, is de geestelijke ontwikkeling van een christen al spoedig aan haar plafond en deze gaat zich bewegen op het horizontale vlak, hetzij politiek en sociaal of cultureel. Waar de weg afwijkt van Gods doel en men zijpaden inslaat, zal men bemerken dat deze dingen slechts voor een korte tijd als een surrogaat de geestelijke leegte trachten op te vullen. Wij weten evenwel dat de boodschap zoals Jezus deze predikte, in alle behoeften blijvend voorziet. Dit is het evangelie dat over de ganse aarde gepredikt zal worden en wie dit aanvaarden en beleven, zullen nimmermeer hongeren en dorsten.

Een brief

Een lezer uit Barneveld schreef ons naar aanleiding van onze beschouwingen over de charismatische beweging, het volgende:

‘Vooropgesteld: om uw streven naar gehoorzaamheid aan de zuivere waarheid acht ik u hoog. Wanneer ik de felheid van uw kritiek op de charismatische beweging beluister, vraag ik mij echter af of u 1 Corinthiërs 13:1 toch niet onderschat. Uw scherp afzetten tegen wellicht gelijk denkenden, maar in andere omgeving werkenden, staat diametraal tegenover de uitleg van het bijbelse begrip ‘vergeving’ zoals bijvoorbeeld Du Plessis het in bijgevoegde redevoering uitlegt. Of meent u over de beweegredenen van anderen te mogen oordelen? Paulus keurt in 1 Corinthiërs 9:20 mijn beweegredenen goed! Over uw zinsnede: ‘Niemand bekommert zich erom tot welke richting men behoort’, moet ik zeggen dat het erop lijkt dat u daar de hemel aan het beschrijven bent! Of dacht u dat daar toch een aparte afdeling was voor degenen die in leven hun broeders bleven oordelen? Mijn vraag: zou u de uitleg van Du Plessis eens naast die van uzelf willen leggen en dan beide met de Heer willen overleggen?’

Wanneer in charismatische kringen over ‘liefde’ gesproken wordt, associeert men haar niet met de waarheid. Jezus kwam om van de waarheid te getuigen en al wie uit de waarheid is, hoort naar zijn stem. De waarheid is de openbaring van de gedachten en de plannen Gods. De waarheid leidt ons. op de hoge weg door het Koninkrijk der hemelen. De waarheid onderricht ons en voedt ons op in de gerechtigheid: ‘Opdat de mens Gods volkomen zij, tot alle goed werk volkomen toegerust’ (2 Tim. 3: 16). Wie een aantal fundamentele, tegenstrijdige gedachten accepteert ter wille van de liefde, zal nimmer het door God gestelde doel bereiken. De liefde tot de naaste is dan voor hem belangrijker dan de liefde tot God, die gezegd heeft dat men Hem boven alles zal liefhebben. Daarom schreef Paulus: ‘Dan groeien wij, ons aan de waarheid houdende, in liefde in elk opzicht naar Hem toe’ (Ef. 4:15). Van de antichristelijke geestenwereld schrijft hij, dat ‘zij de liefde tot de waarheid niet aanvaard hebben’ (2 Thess. 2:9,10).

Het ligt niet in onze bedoeling mensen te veroordelen, maar wel om dwalingen te ontmaskeren. Wij hebben de moeilijke taak om, tegen de heersende mening van de pinksterwereld in, te getuigen van de waarheid Gods. Wij mogen de meerderheid in het kwade niet volgen. Duidelijk geven wij aan, dat er in de charismatische beweging leringen verkondigd worden, die in strijd zijn met de geopenbaarde waarheid. Duizenden pinksterchristenen hebben ter wille van de waarheid de kerk verlaten waarin zij geboren en opgevoed waren. Zij hebben hierbij grote offers gebracht. Maar nu is de heersende tendens: blijf in je kerk, want er is daar ook nog wat goeds. Daarom wordt de charismatische beweging niet door het communisme of door een politieke richting verleid, maar wel door haar Leitmotiv, dat tolerantie ten opzichte van het Woord des Heren huldigt.

Telkens schrijven wij: in Babel worden zowel de waarheid als de leugen verkondigd, want daar staat de boom der kennis van goed en kwaad. Wanneer wij de broeders die in ons eigen midden profeteren, volgens 1 Corinthiërs 14: 29 moeten beoordelen, zullen wij dan de gedachten die in de charismatische beweging leidinggevend zijn en waarmee ook onze gemeenteleden in aanraking komen, niet mogen toetsen? Nu kan men poneren dat in de hemel ook de dwaling getolereerd wordt, maar de bijbel deelt mee dat in de stad Gods niemand binnenkomt die dwaling of leugen liefheeft of verkondigt. Of dacht de schrijver dat er in de hemel een aparte afdeling is voor allen die buiten het Woord van God om er nog andere meningen op nahouden? (Openb. 21:27).

Over ‘vergeving’

In het artikel van Du Plessis dat de Barneveldse broeder mij toezond, staat onder meer:

‘En nu zegt Jezus: ontvang de Geest. Dat is niet alles wat Hij zegt. Hij gaat door met te zeggen: En nu, vergeef iedereen. Het moment waarop je de Geest ontvangt, zijn je zonden vergeven. Of omdat u vergeven bent, kunt u nu de Heilige Geest ontvangen’.

Is het liefdeloos indien wij tegen zulke uitspraken waarschuwen? David du Plessis tast hiermee het wezen van de doop in de Heilige Geest aan. Hij neemt voor de kerkmensen het aanstotelijke ervan weg door te leren, dat de christen de Heilige Geest ontvangt bij zijn bekering of wedergeboorte. De vergiffenis van onze schuld staat niet in verband met het ontvangen van de Heilige Geest, maar wij worden ervan verlost door het geloof in het vergoten bloed van het Lam Gods dat de zonde der wereld wegnam. De gave van de Heilige Geest krijgen wij hierna door het geloof in de belofte des Vaders. David du Plessis brengt hier een uitermate gevaarlijke dwaling, die hij overal en bij elke gelegenheid propageert. Te allen tijde heeft de pinksterbeweging terecht geleerd dat na bekering en wedergeboorte de doop in de Heilige Geest moet volgen. Verder willen wij nog opmerken dat er geen verschil is tussen de doop in de Heilige Geest en het ontvangen van de Heilige Geest, zoals Du Plessis beweert. Die twee gaan samen. Zie bijvoorbeeld Handelingen 8: 15 en 19:2,6.

David du Plessis beroept zich op Johannes 20:21-23, waar Jezus zegt: ‘Vrede zij u! En na dit gezegd te hebben toonde Hij hun zijn handen en zijn zijde. De discipelen waren verblijd, toen zij de Here zagen. Jezus dan zeide nogmaals tot hen: Vrede zij u! Gelijk de Vader Mij gezonden heeft, zend Ik ook u. En na dit gezegd te hebben, blies Hij op hen en zeide tot hen: Ontvangt de heilige Geest (letterlijk: ontvangt heilige geest). Wie gij ze toerekent, die zijn ze toegerekend’. Na zijn opstanding ontmoet de Heer zijn discipelen met een vredegroet. Deze heeft een diepere betekenis gekregen, want de Vader had door Hem een volkomen ‘vrede gemaakt door het bloed des kruises’. Dan zendt Jezus zijn jongeren opnieuw uit. Bij hun vroegere opdracht gaf Hij hun macht duivelen uit te werpen en zieken te genezen om plaats te maken voor het Koninkrijk Gods dat komende was. Nu blaast Hij op hen ten bewijze, dat de machten der duisternis verdreven waren ,door de adem zijns monds’, zodat hun geest verlost uit de macht van de boze, zich hersteld kon richten op God alleen. Hun geest was ‘heilig’ of afgezonderd van het kwade. Voortaan heten zij ‘heiligen’. Bovendien ontvangen de discipelen de macht om op het geloof in Christus’ offer de zonden te vergeven en kwijt te schelden. Hun bediening kreeg er dus een bevoegdheid bij. Nog moesten zij echter te Jeruzalem wachten om op de eerste Pinksterdag aangedaan te worden met kracht van omhoog. Men kan deze woorden van Jezus niet gebruiken om de gelovigen op te roepen rooms’-katholieken, hervormden, pinksterchristenen te vergeven vanwege het feit dat zij anders denken. Zij doen er ons geen kwaad mee. Door van de waarheid af te wijken, schaden zij alleen zichzelf en degenen die naar hen horen. Ons signaleren van een dwaling is alleen bedoeld om de ogen te openen voor de weg der waarheid. Als een van onze kinderen een andere richting inslaat dan die het thuis geleerd heeft, behoeven wij dit kind niet te vergeven, want het heeft ons niets misdaan. Het is even vrij om een keuze te maken als zijn ouders dit deden. Wij zullen evenwel bidden of de Heer het de ogen opent, want wij zijn ervan overtuigd dat wij een juiste koers volgen naar de door God gewilde hemelse bestemming. De christen moet vergevingsgezindheid openbaren jegens ieder die iets tegen hem misdreven heeft. In 1 Corinthiërs 9:20 schrijft de apostel dat hij de Joden als een Jood is geworden om Joden te winnen. Ja, zelfs die zonder wet waren, dus de heidenen, was hij geworden als zonder de wet, maar dit wilde niet zeggen dat hij zich met hen gelijk schakelde en hun denkpatroon gelijkwaardig achtte met het zijne. Hij wilde hen winnen! Wie het evangelie aan kinderen brengt, moet beginnen zich te stellen op het niveau van een kind. Zo zal een gesprek met een gereformeerde broeder anders verlopen dan met een uit de vergadering der gelovigen of met een rooms-katholiek die wij willen winnen voor het evangelie. Paulus kende de waarheid en het ging er bij hem om, de afgedwaalden, de misleiden en de zwakken te winnen voor de leer van het Koninkrijk der hemelen. En dit verlangen wij!

Grote leiders

In het maandblad van ‘De Hezeberg’ van juli 1974 stond de volgende opmerking over de charismatische beweging:

‘Een andere kritische opmerking geldt de charismatische leiders. Hoeveel geloof van volgelingen gaat niet samen met subjectieve adoratie van de geweldige geestelijke leider. Met name de Amerikaanse Bewegingen zijn zeer sterk in het naar voren brengen van de grote Man. De Heilige Geest is aan de gemeente gegeven tot welzijn van allen. De toetssteen van de echtheid ligt in de toestand van de gemeente en niet in de kwaliteit van de leider.

Omstreeks 1920 kwam in Amerika de grote ommekeer onder de evangelisten. Zoals de eenvoudige wagens plaats maakten voor luxe auto’s, zo zien wij omstreeks die tijd de moeizaam rondreizende schuurkerk en zaal evangelisten vervangen worden door zogenaamde ‘jetset’-predikers, die dus tot de best gesalarieerde kringen in het maatschappelijke leven gingen behoren. De ouderwetse straatpredikers bleven achter in hun halfgevulde zaaltjes.

Het begon, menen wij, met Sister Aimee Semple Mac-Pherson. Sinds 1921 bracht deze vrouw te Los Angelos in haar prachtige Angelus Temple duizenden in vervoering. Zij zagen haar als een eenvoudige, geïnspireerde en mooie vrouw, die evenwel haar diensten wist om te toveren tot attractieve toneelvoorstellingen, terwijl ze in Amerika overal geweldige genezingscampagnes hield, waarin veel wonderen gebeurden. Tot het rijke publiek van Madison Avenue sprak zij: ‘Laat het geld niet rinkelen, maar ruisen!’ Zij vond navolgers in de grote geloofsevangelisten, die hun boodschap verspreiden via de kleurentelevisie, die werken met computers en met moderne apparatuur welke de brieven automatisch ‘persoonlijk’ beantwoordt, die marmeren gebouwen van vele verdiepingen doen verrijzen, die zich soms met eigen vliegtuig verplaatsen, die omringende huizenblokken opkopen met het ‘geld voor de Heer’, die postorderbedrijven managen, welke naar de verste wereldeinden de gezalfde doekjes die genezing moeten brengen, verzenden, en wier jaarlijks budget een omzet van tientallen miljoenen dollars bedraagt. Aan de offervaardigheid van het grote publiek kan men dan vaak zien hoe bang of bijgelovig de mensen zijn. Na de tweede wereldoorlog werd het verarmde West-Europa overspoeld door deze Amerikaanse superevangelisten en door hun in vier kleuren gedrukte magazines. Als medeoprichter en bestuurslid van de volle-evangelie zakenliedenvereniging in Nederland hadden wij menigmaal gelegenheid om kennis te maken met de overzeese predikers, op de hoogte te komen van hun methoden en soms achter de coulissen te kijken bij deze reuzen in het Koninkrijk Gods. Wij schrijven dit niet ironisch of vanuit een negatieve houding, want ook hier vonden wij de uitersten tussen goed en kwaad, mannen Gods en ook bedriegers en charlatans. Wij constateren slechts hoe deze Amerikaanse opwekkingsbewegingen tot ons overkwamen en wij begrijpen de kritische opmerking in het blad van ‘De Hezeberg’ terdege.

De hier beschreven sfeer met ‘de grote mannen’, maar ook met de ‘legendarische vrouwelijke evangelisten’, vinden we in onze tijd vooral terug in, de charismatische beweging die geconcentreerd is om Logos International Fellowship. Het is belangrijk dit merkwaardige facet van de charismatische beweging onder de aandacht te brengen, omdat wij ook in ons land geconfronteerd worden met soortgelijke’ adoratie van de geestelijke leider’. De ontwikkeling van deze opwekkingsbeweging verschilt principieel met de normale groei van de volle evangeliegemeenten die om het Woord van God geconcentreerd zijn. Dit Woord werkt immers in op de geest van de mens en vernieuwt deze. Dit Woord is brood voor het hart en de voeding waardoor de inwendige mens hersteld en opgebouwd wordt. Op deze wijze komt het zieleleven tot rust, wordt het geleid in het klimaat van het Koninkrijk Gods dat binnen in ons is. De charismatische beweging met haar grote conferenties richt zich niet allereerst tot de geest, maar tot het zieleleven en dan ook nog niet tot het verstand om inzicht te verkrijgen, maar op het gevoelsleven. De emoties worden in beweging gebracht. Veel christenen zijn immers star, leeg en emotieloos. De charismatische beweging doorbreekt deze innerlijke verkilling met haar vuur. Zij tracht de innerlijke mens weer ontvankelijk te maken. Dit gebeurt dan door een showprogramma dat het oog bekoort, het gevoel door muziek en zang in beweging brengt en last not least met bepaalde schokeffecten werkt.

De komende wereldconferentie

In ‘Opwekking’ lazen we over het ‘Festival of Joy’ in Tel Aviv, dat de charismatische beweging voor 2, 3 en 4 november 1975 heeft uitgeschreven. Het doel van deze bijeenkomst is:

  1. Het samen onderzoeken van bijbelse leerstellingen over de Heilige Geest en zijn werk. 2. Het gemeenschap hebben met gelovigen van de hele wereld. 3. Het meedoen in geestvervulde lofprijzing, gebed en getuigenis. 4. Om een vernieuwing van de Geest te beleven, door de bediening van geestvervulde leiders (of zou hier bedoeld worden een vernieuwing door de Geest van de bediening van geestvervulde leiders?) vanuit de hele wereld. Voor het Festival of joy, waarvoor ook joodse artiesten, als dansers en zangers worden uitgenodigd, geldt de conferentie tevens als een mogelijkheid een getuigenis aan Israël te geven ‘. Terwijl men principieel aangaande alle andere bijbelse leerstellingen ieder zijn eigen opvatting laat, wil men in Tel Aviv zich dus alleen verdiepen in de dogma’s over de Heilige Geest. Dit lijkt ons een al te smalle gemeenschappelijke basis. Deze ‘vreugdedagen’ worden dus ook opgeluisterd en de menigte ‘uit alle volken onder de hemel’ wordt ook geboeid door de aanwezigheid van atheïstische en orthodoxe Joden, wier god de onze niet is, omdat de ware God alleen door Jezus Christus benaderd kan worden. Hiermee wordt dus een ongelijk span gevormd met ongelovigen. De achtergrond van hun aanwezigheid onder deze ‘geestvervulde’ leiders ligt waarschijnlijk in de verwerpelijke Israël-cultus. Ook hier weer een samengaan van licht en duisternis.

Hoofdstuk 
5
Genezingsdiensten

Kathryn Kuhlmann

‘Opwekking’ kondigt aan: ‘In de komende conferentie zal opnieuw Kathryn Kuhlman spreken’. Haar diensten zijn immers de grote trekpleister voor de massa. Bij haar geschieden fenomenale genezingen en door de aanraking van haar handen worden sterke mannen gevloerd. Wie haar samenkomsten bijwoont, kan verzekerd zijn van een groots spektakelstuk. Jamie Buckingham, redacteur van Logos International, schreef over haar optreden:

‘Plotseling kwam deze slanke vrouw ineen groen zijden jurk het podium op. Haar kastanjebruine haar glinsterde in het felle licht. Haar glimlach was veroverend, ontwapenend. Het leek alsof ze elektrisch geladen was. Er kwam een overdonderend applaus uit de zaal, een spontane uiting van de liefde, die de mensen haar toedroegen’.

‘Ze trad op drie (marine}mannen toe en wilde hen de handen opleggen en voor hen bidden. Op dat moment stormden twee van haar helpers vanachter de coulissen op hen toe. Ze wisten dat, als Miss Kuhlman onder dergelijke omstandigheden voor mensen bidt, ze zo onder de kracht van God komen, dat ze gewoon op de grond vallen. En inderdaad, toen ze voor de jonge mannen ging bidden, vielen ze achterover. De trouwe helpers vingen hen op en legden hen zacht op de vloer neer’.

‘Het verschijnsel dat mensen achterovergaan, als Miss Kuhlman hun de handen oplegt of voor hen bidt, heeft haar bediening vanaf het begin gekenmerkt. Ze geeft graag toe, dat ze er geen verklaring voor heeft, behalve dan dat het de kracht van de Heilige Geest is ‘.

‘Er scheen bij de genezingen helemaal geen vast patroon te zijn. De meeste mensen die genezen werden, kwamen uit de grote, gevestigde kerken en niet uit de pinkster groepen. Naast fundamentalistische christenen waren er katholieken, Joden en zelfs ongelovigen, die een zegen van God ontvingen. In dit verband wijst Miss Kuhlman zonder aarzeling op de profetie uit Handelingen 2: 17: ‘En het zal zijn in de laatste dagen, zegt God, dat Ik zal uitstorten van mijn Geest op alle vlees’ (‘God can do it again’).

Onze medewerker broeder Buining, die een van haar diensten in Los Angeles bijwoonde, vertelde, dat onder het licht der schijnwerpers Kathryn Kuhlman al dansende opkomt, terwijl de stralenbundels van de schijnwerpers haar in al haar bewegingen blijven volgen. Het was een sprankelende show, vol licht en beweging. Dikwijls is ze gekleed in een witte japon met wijde mouwen en een opvallende corsage. Wij hoorden door middel van een bandopname een beschrijving, die een Hollandse zuster in een samenkomst gaf van het optreden van Kathryn Kuhlman in Jeruzalem;

‘s Middags kwam ze op. Ze kwam helemaal op. Van boven naar beneden. Ik heb tegen mijn man gezegd: ‘Net Marlene Dietrich ‘. Ze loopt niet, ze danst maar zo ‘n beetje. 0, ik zie dit al in Holland. Ze is lang, toestanden van haar, een grote bril, helemaal opgemaakt, helemaal toestanden. En toch merkwaardig. Ze doet haar mond open en gaat spreken. Ze heeft gesproken, zomaar door God gebruikt, zo dynamisch van de Heilige Geest ‘.

‘Als ze op iemand de handen legt, valt hij onherroepelijk als een lucifershoutje om. ‘t Is geen gezicht. Die lange Groninger, die stond zó en u moet het niet proberen om dan zó achterover te vallen. Ze heeft helpers en die vangen de mensen op en leggen ze even neer. Dan komen ze na een paar minuten weer overeind. Dan zitten ze dizzy te kijken en gaan weer naar hun plaats. Kathryn Kuhlman vraagt: ‘Zijn er katholieke priesters?’ Nee zeg, 50 zwartrokken. Weet ik waar ze allemaal vandaan kwamen. Ze gingen op het podium staan. Moet u voorstellen: die priesters gaven elkaar een arm, want ze denken: straks kiepen we ook om. Dan legt ze de eerste de handen op. Net een dominospel. . .’

Van een andere geluidsband hoorden we dat Kathryn Kuhlman in Jeruzalem een priester zelfs tot viermaal deed neervallen. Ook hiervan geeft de evangeliste geen verklaring! ‘Een komisch tafereel! ” zei de voorganger die dit vertelde.

Wat is de oorzaak?

Het doet vreemd aan dat men onder handoplegging een extra zegen zou ontvangen, terwijl men neervalt en bezwijmt. Van zulk een ‘heil’ hebben we geen enkel Schriftuurlijk voorbeeld. Het is daarom te begrijpen dat zij die de eerste maal de samenkomsten van Kathryn Kuhlman meemaken, eerst iets hebben te overwinnen. Deze zelfde intuïtieve weerstand hebben vele christenen, wanneer ze bij een magnetiseur komen. Ze worden dan innerlijk gewaarschuwd.

‘Wort und Geist’ van 5 mei 1974 schreef:

‘Velen waren voor deze conferentie naar Jeruzalem gekomen, omdat Kathryn Kuhlman aanwezig was. Zij heeft op haar manier een dienst gehouden, maar er blijven voor de Duitsers vele vragen. Maar dit moet men toegeven, dat velen in deze samenkomst getuigden van hun genezing’.

Jezus legde nooit de handen op mensen opdat dezen zouden neervallen. Ook de apostelen deden zo iets niet. In het ‘vloeren’ van zijn medemens zit een vernederend element, of dit nu vanuit de natuurlijke of uit de geestelijke wereld gebeurt. Zo staat Cassius Clay in de ring triomferend bij zijn overwonnen tegenstander. Wanneer epileptici door een macht overweldigd worden, slaan zij ter aarde. Dit wekt bij de omstanders diep medelijden op. Het was voor de sterke, gewapende soldaten in de hof van Gethsémane geen zegen, toen zij ‘terugdeinsden en ter aarde vielen’. Dat was geen ‘komisch’ tafereel.

De Heilige Geest wil de gelovigen verheffen en hen voeren in het Koninkrijk Gods. God sprak reeds tot Kaïn: ‘Moogt gij uw gelaat niet opheffen, indien gij goed handelt?’ Wij lezen dat de apostel Johannes door vrees overmand als dood aan de voeten van de verheerlijkte Meester neerviel. Hij was omvangen door een geest van angst. Toen legde Jezus hem de hand op, niet om hem nogmaals te doen neervallen, maar de Heer sprak: ‘Wees niet bevreesd’ (Openb. 1: 17). De maanzieke knaap viel op de grond, doordat hij werd aangegrepen door een boze geest. Jezus vatte zijn hand en richtte hem op (Marc. 9:20,27). Johannes zowel als de epileptische jongen vielen beiden neer, voordat de Heer zijn hand op hen had gelegd. Toen de Meester hen aanraakte, herstelden zij zich en stonden op. In onze samenkomsten hebben wij ook wel mensen op de grond zien vallen, maar dit was altijd onder beïnvloeding van boze geesten van wie ze nog niet verlost waren. Waar Gods Geest werkzaam is, beginnen de inwonende demonen zich te roeren en grijpen ze de mens aan. De verschijnselen die zich dan voordoen, worden niet door de Heilige Geest veroorzaakt, maar door de machten die in die personen huizen op wie de handen gelegd worden, of door de machten die in hem of haar zijn die de handen oplegt.

Mattheüs 17 deelt ons mee hoe drie apostelen op de berg der verheerlijking niet op hun voeten konden blijven staan. Zij werden in een visioen plotseling geconfronteerd met geweldige, hemelse realiteiten. Zij waren nog niet gedoopt met de Heilige Geest en hun innerlijke mens was niet in staat dit gezicht te verwerken. Zij waren bevreesd. Hun werden geen handen opgelegd en er waren geen ‘ushers’ aanwezig om hen op te vangen, maar zij wierpen zich ter aarde! Zij werden niet vernederd, maar zij vernederden zichzelf vanwege de heerlijkheid van het nieuwe verbond, die ze nog niet verdragen konden. Om deze situatie van de discipelen te vergelijken met het soms lachwekkend aandoende en symptomatische neervallen van de ‘gezegenden’ in de ‘services’ van Kathryn Kuhlman, lijkt ons profanatie.

In ‘Opwekking’ van mei 1974 stond:

‘Telkens zegt Kathryn Kuhlman: probeer God niet te doorgronden. Analyseer de Geest van God niet. God doet vaak tekenen die boven ons begrip gaan. Maar zo lang de Bijbel de basis is, Jezus centraal staat en zondaren tot bekering komen is het goed’.

Deze uitspraken beletten de buitenstaander zich te oriënteren, en zo wordt voorbijgegaan aan 1 Corinthiërs 14:29, waar staat: ‘De anderen moeten het beoordelen’. Maar bij Kathryn Kuhlman mogen ze echter geen achtergronden zoeken en vaststellen en niet toetsen aan hun kennis van de hemelse gewesten. Door dit gebrek aan geestelijk inzicht staat men open voor de inwerking van boze machten. De bijbel is dan niet meer de basis, al worden er teksten gebruikt. Jezus, Het Woord Gods, staat dan niet centraal, ook al ‘komt men in zijn naam’. In de Schriften wordt de oorzaak van het ter aarde vallen verbonden met demonie of angst voor het onbekende. Tijdens een spiritistische seance te Endor viel koning Saul ‘in zijn volle lengte op de grond, zeer bevreesd’ (1 Sam. 28:20) en Saulus van Tarsen viel van schrik ter aarde, toen hij uit het hem omstralende licht, de stem hoorde van Degene die hij vervolgde. Zijn innerlijke verblinding openbaarde zich nu ook in een blindheid van de ogen. Nergens vinden we in de bijbel dat het op de grond liggen een zegen voor de mens betekent.

Natuurlijk bedoelen wij niet, dat een christen in zijn grote nood en in een diepe geestelijke worsteling tegen de boosheden in de hemelse gewesten, zich niet ter aarde zou kunnen werpen teneinde vanuit zijn aanvechtingen zijn God aan te roepen, maar dit is dan geen ogenblik van zalige vrede of vreugde. Hij kan beter in de rust des geloofs blijven staan, bekleed in de volle wapenrusting en zeker van de overwinning.

Het gemis aan uitleg van zo’n belangrijk onderdeel van haar ‘bediening’ wijst erop dat bij Kathryn Kuhlman gebrek is aan kennis van de onzienlijke wereld en dat occulte machten mee vibreren. Dezen camoufleren zich altijd. Wij zien dit ook bij Elifaz de Temaniet, die de gestalte van de bedrieglijke ‘vrome’ geest niet kon onderscheiden of identificeren (Job 4: 16). Van de Geest van God wordt evenwel gezegd, dat deze ons de weg wijst tot de volle waarheid, dus kennis geeft van de werkelijkheid in de zienlijke en in de onzienlijke wereld. Hij doorzoekt immers alle dingen, zelfs de diepten Gods. Door Hem wéten wij wat ons door God in genade geschonken is (1 Cor. 2: 10-12). Wij behoeven ons verstand niet in te leveren of buiten spel te zetten, want dit verlangen de ‘vrome’ geesten, maar de Heilige Geest wil ons verstand juist verlichten en inzicht geven in de diepste gedachten van God.

In het optreden van Kathryn Kuhlman zien wij weer hoe waarheid en leugen tezamen gaan. Opnieuw worden wij geconfronteerd met de boom der kennis van goed en van kwaad.

Wanneer in het Oude Testament enkele malen sprake is van een ter aarde vallen van dienstknechten van God, houdt dit ook verband met het feit dat de hemel voor hen nog niet geopend was, nog niet ‘gescheurd’. De bedekking was van hun hart nog niet weggenomen door de prediking van het evangelie van het Koninkrijk (2 Cor. 3:15). Zij leefden nog in de zichtbare schaduw en niet in de geestelijke werkelijkheid. In het nieuwe verbond schittert de goedertierenheid van God: ‘De Here maakt de gevangenen los, de Here maakt de blinden ziende, de Here richt de gebogenen op’ (Ps. 146:8).

Dwalingen

In het blad ‘Teen Challenge Nederland’ van september oktober 1974, lezen we in een toespraak van Kathryn Kuhlman over ‘Het wonder van zijn wederkomst’:

‘Er zal in de verte aan de hemel een lichtpunt verschijnen, dat steeds helderder zal worden en dat zal nederdalen in de richting van de aarde. Het zal een wolk van verblindend licht blijken te zijn, die bliksemflitsen zal uitwerpen. Hij zal neerdalen op de top van de Olijfberg. Daar zal de wolk tot stilstand komen en zich openen voor de ogen van de met schrik geslagen en angstige toeschouwers. Daar zal aan de mensen op de wereld worden geopenbaard: Jezus, zittend op een wit paard. Elk oog zal de Mensenzoon zien, komende in de wolken van de hemel met kracht en grote heerlijkheid’.

Bij deze beschrijving, die ons in de sprookjessfeer brengt, treft ons weer het gebrek aan geestelijk inzicht. Bij het woord ‘hemel’ denkt men niet aan de geestelijke wereld, maar aan de atmosfeer rond de aarde. De hemel is hier dan de zichtbare, in plaats van de onzichtbare wereld. We hebben hier dus met een oudtestamentische voorstelling te maken: zichtbare wolken, een wit paard, een berg, maar het Nieuwe Testament is een geestelijk boek. Het beschrijft de onzienlijke werkelijkheid van het Koninkrijk der hemelen.

De wolk is beeld van de gemeente. Zoals een waterdruppel uit de zee verdampt en opstijgt in de lucht, zo wordt de mens bij zijn wedergeboorte overgezet in de hemelse gewesten. Hij wordt daarheen overgeplaatst en begint daar door de doop in de Heilige Geest in het Koninkrijk Gods te functioneren. Het water, de onzichtbare mens des harten, stijgt op door de kracht van het woord van Hem die de zon der gerechtigheid genoemd wordt. Het vormt in de hemelse gewesten een wolk. Deze bestaat uit miljoenen waterdruppels en is beeld van de gemeente van Jezus Christus in haar hoge roeping. Wanneer Jezus wederkomt, is Hij onafscheidelijk verbonden met zijn volk. Daarom staat er: ‘Zie, Hij komt met de wolken’ (zie verder: ‘De Gemeente in de eindtijd’ bij Openbaring 1:7).

In het evangelie van Johannes is sprake van een stal met schapen, een duidelijk beeld van de gemeente van Jezus Christus. Dat er in de hemel een stal zou zijn met witte paarden, waarvan één gebruikt wordt om Jezus naar de aarde te dragen, is een voorstelling die getuigt dat deze evangeliste niet geestelijk denkt. Het witte paard is beeld van de Heilige Geest, dat Christus als het Woord Gods draagt. Allen die dat Woord volgen, vormen een schare van overwinnaars zoals er staat: ‘En de heerscharen, die in de hemel zijn, volgden Hem op witte paarden, gehuld in wit en smetteloos fijn linnen’. ‘Dit fijne linnen zijn de rechtvaardige daden der heiligen’ (Openb. 19:8,14).

Ook de Olijfberg ziet Kathryn Kuhlman letterlijk in de natuurlijke wereld. Jezus zou dan als natuurlijk mens naar de Olijfberg wederkeren. Dezelfde redenering volgende, zou men kunnen beweren dat de duivel zich opnieuw zou manifesteren in een slang, wanneer er staat dat’ de oude slang’ gegrepen wordt en in de afgrond geworpen. Maar de Hebreeënschrijver maakte zijn Joodse lezers reeds duidelijk dat het oude verbond verouderd is en in zijn tijd al nabij de verdwijning was (Hebr. 8: 13). De natuurlijke schaduw, het religieuze Israël, heeft plaats moeten maken voor de geestelijke werkelijkheid. In het nieuwe verbond hebben bergen geen geografische betekenis meer, maar een geestelijke zin. In verband met het uitdrijven van demonen sprak onze Heer, dat wij ‘bergen’ zouden verplaatsen. Zo staat in Openbaring 16:20 dat de eilanden, bergen in zee, wegvluchtten en bergen niet meer gevonden werden. In het Nieuwe Testament is de berg Sion het beeld van de Heilige Geest, namelijk de berg waarop de stad Gods met het geestelijke Israël rust. Daarom wordt gezegd: ‘Gij zijt genaderd tot de berg Sion, tot de stad van de levende God, het hemelse Jeruzalem’ (Hebr. 12:22).

In ons boekje over ‘Het geestelijke Israël’ hebben we duidelijk gemaakt, dat de Olijfberg, aan welks voet onze Heer na zware strijd zijn leven aflegde en op wiens top zijn voeten stonden na de overwinning op de dood, voortaan beeld is van de macht, die het geweld des doods heeft, de verderfengel. Er staat dat onze Heer de sleutels heeft van dood en van dodenrijk. De macht van de dood is dus overwonnen en aan zijn volk belooft de Meester dat het de dood niet meer zal zien (Joh. 8:51,52). Deze voert geen heerschappij meer over hen, want zij zijn met Jezus opgestaan. Zij hebben deel aan zijn opstanding. In de geestelijke wereld is de Olijfberg gespleten en is er een weg tot ontkoming voor de kinderen Gods naar het nieuwe Jeruzalem. Vanaf zijn opstanding bevindt Jezus Zich dus geestelijk, als overwinnaar op de dood, op de top van de Olijfberg. Deze blijft gespleten tot de laatste zonen Gods in een punt des tijds veranderd worden en volkomen deel hebben aan de overwinning van hun Heer. In Openbaring 20: 14 wordt beschreven, hoe de dood totaal gaat verdwijnen. Dan zou het nieuwtestamentische beeld gebruikt kunnen worden, dat de overblijfsels van de gespleten Olijfberg opgenomen worden en in de zee worden geworpen, dat is de poel des vuurs of de tweede dood.

Ook in ons land

Men kan er zeker van zijn dat wat in Amerika gebeurt, hetzij goed of kwaad, door predikers hier in Holland snel gèintroduceerd wordt. Enkele jaren geleden waren er daar over de oceaan enkele evangelisten in wier handen olie afgescheiden werd. Zij zalfden met deze olie de zieken en velen genazen. Prompt zagen we dat deze ‘gave’ ook in Nederland voorkwam. Wanneer wij daarom de extravagante of buitensporige verschijnselen onder de loep nemen, is dit vanwege het feit dat vele christenen in ons land hiermee in aanraking komen. In het blad van de Pinkstergemeente te Vlissingen van oktober 1974 schreef voorganger W.J. Lentink de volgende opmerking:

‘Met gemengde gevoelens hebben de pinkstergelovigen van Nederland kennis genomen van datgene wat de K.R. O. meende te moeten uitzenden betreffende de activiteiten van ‘Johan Maasbach wereldzending’. Ofschoon wij niet willen oordelen over het werk van bovengenoemde, dienen wij er wel op te wijzen, dat duidelijk aantoonbaar on-Bijbelse tendensen aanwezig waren. Het zogenaamde neervallen en het onesthetisch wegdragen van de gevallenen alsof het hier een of andere ramp betrof, heeft zeker niet meegewerkt tot het kweken van sympathie voor de pinksterbeweging in zijn geheel. Mogen wij de lezers erop wijzen, dat Jezus één argument aanvoert tegen de machten der duisternis teneinde Zijn arbeid te motiveren, namelijk: ‘Satan, er staat geschreven’. Wat in het Woord van God niet beschreven staat, en toch wordt uitgevoerd, dienen wij met grote beslistheid af te wijzen. God is een God van orde. Wie het leest, geve er acht op’.

Het blad van Johan Maasbach, ‘Nieuw Leven’, van augustus 1974 had tot onderschrift: ‘Alles over de charismatische beweging’, waaronder ook de ‘zegen’ van het neervallen. We lazen in dit blad de volgende ervaring van deze evangelist:

‘Ik heb nooit die tentsamenkomst vergeten waar de Geest van God over een kleine jongen van misschien 9 à 10 jaar kwam; hoe hij op de grond viel en met de handen omhoog de Here aan het loven en prijzen was. Ik had zo graag in de dienst gebleven, maar ik moest beslist iemand weg gaan brengen en hoewel ik mij haastte duurde het wel zo ‘n 20 minuten voor ik terug was. Maar toen ik weer in de tent kwam lag daar nog steeds die kleine jongen met de handen omhoog God te loven en te prijzen, met de glorie van God die uit zijn ziel kwam, op zijn gezicht’.

In de bijbel lezen we dat de kinderen tot Jezus gebracht werden, opdat Hij ze zou zegenen. Onze Heer legde hun de handen op tot bescherming in de geestelijke wereld. Hij liet ze niet tegen de grond slaan, maar sloeg zijn armen om hen heen en zegende ze. Wanneer een kind van negen jaar onderuit gaat om in trance de Heer groot te maken, vragen wij ons af: met welke Heer hebben wij hier te maken? Kinderen zijn in hun ouders begrepen en geheiligd. Wat hier gebeurde, beschadigt het kind, het is on-Bijbels en onnatuurlijk. De kinderen die in de tempel Jezus verheerlijkten door te roepen: ‘Hosanna den Zoon van David’, waren niet overweldigd door een geestelijke macht, maar zetten in de tempel voort wat zij onderweg van hun ouders gehoord hadden (Matth. 21:9,15). Wij stellen de vraag: waarom vallen deze predikers onder de overweldigende ‘zalving’ zelf niet ter aarde? Waarom delen zij zelf niet in deze zegeningen? Of geldt voor hen misschien de belofte uit Psalm 91: 7: ‘Al vallen er duizend aan uw zijde en tienduizend aan uw rechterhand, tot u zal het niet genaken’?

Genezingen

Toen in 1958 T.L. Osborn zijn campagne op het Malieveld in Den Haag hield, bracht hij iedere avond een urenlange opbouwende prediking, die nog voortgezet werd door de toespraken van evangelist William Caldwell in de Wil1emskerk.Osborn ging van het juiste principe uit dat het geloof is door het horen. Zijn boodschap werd gevolgd door tekenen en wonderen. Het is daarom opmerkelijk dat het optreden van Osborn geen intuïtieve twijfels opriep. Men kon de prediking van deze evangelist natuurlijk aanvaarden of verwerpen, maar bij hem was geen speculeren op een mysterieuze werking van de Heilige Geest. De wonderen die daar gebeurden, gingen niet boven het begrip uit, want ze waren gebaseerd op klare en duidelijke uitspraken van het Woord van God en het geloof van de hoorder was erbij betrokken. Bij Kathryn Kuhlman is de genezing evenwel niet principieel met de prediking verbonden.

Zij schrijft:

‘Ik was ervan overtuigd dat God u zou genezen, als u aan bepaalde voorwaarden voldeed. Maar, o wee, mijn theologie viel als een kaartenhuis in elkaar, toen er op een dag, vijf minuten nadat de dienst begonnen was, een man naar voren kwam, die zei: ‘Mijn oor is net open gegaan en ik ben niet gelovig! ‘ Hoewel ik hem herhaaldelijk ondervroeg, herriep hij zijn bewering niet’ (God can do it again’)

Bij deze Amerikaanse evangeliste is de genezing dus een soort lot uit de loterij. Men behoeft niet aan bepaalde voorwaarden te voldoen, dus met geloof tot de Heer te komen, zoals in de dagen van Jezus’ omwandeling op aarde. Ook niet zoals in Jacobus 5:14,15 voor de gemeenteleden gegeven zijn: ‘Is er iemand bij u ziek? Laat hij dan de oudsten der gemeente tot zich roepen, opdat zij over hem een gebed uitspreken en hem met olie zalven in de naam des Heren. En het gelovige gebed zal de lijder gezond maken, en de Here zal hem oprichten. En als hij zonden heeft gedaan, zal hem vergiffenis geschonken worden. Belijdt daarom elkander uw zonden en bidt voor elkander, opdat gij genezing ontvangt’ .

Wat zien wij nu gebeuren? Verscheidene malen hebben wij in ons land meegemaakt dat zieken in hun eigen samenkomsten niet genezen werden. De oorzaken hiervan zullen we buiten beschouwing laten, Dan pakten zij het vliegtuig naar Amerika en kregen daar een nieuwe kans. Natuurlijk komen zij alleen in aanmerking, die zo’n reis kunnen bekostigen. De gewone man is niet,bijmachte naar het Shrine Auditorium met zijn zevenduizend zitplaatsen, of straks naar de wereldconferentie in Tel Aviv te gaan. Hij kan zich die luxe niet permitteren. Voor hem is in Holland geen Geneesheer en de tweede kans is niet haalbaar. Zo wordt niet aan de armen het evangelie gepredikt, maar het kunnen alleen de gegoeden zijn die hersteld terugkomen. Wij weten evenwel dat Jezus Christus nog dezelfde is, gisteren en heden en de kracht van de Heilige Geest overal dezelfde is, maar inzonderheid geopenbaard wordt in de gemeente, het levende lichaam des Heren.

Voorbeeld van willekeur

In het augustus-septembernummer 1974 van ‘Vuur’ stond het verhaal van de genezing van Ralph Wilkerson, leider van het bekende ‘Melody Christian Centre’ in Anaheim (Calif.), die tevens in de maandelijkse ‘miracle services’ van Kathryn Kuhlman te Los Angeles, vaak aanwezig is als een van de twee assisterende predikanten en die zelf ook genezingsdiensten houdt. Hij getuigde:

‘Maar voor mijn eigen rugwervelafwijking had ik nog nooit genezing ontvangen. De laatste drie nachten vóór deze conferentie (rooms-katholieke charismatische conferentie op de campus van Notre Dame, Universiteit in South Bend) heb ik niet kunnen slapen van de pijn. Laat ik nu toch naar deze rooms-katholieke conferentie moeten komen om genezen te worden! Tijdens de dienst werd ieder gevraagd gedurende het gebed de handen op hoofd of schouders van de buurman of buurvrouw te leggen; mijn vrouw legde haar hand op mij. Naderhand zei ze, dat zij op dat ogenblik geweten had dat ik genezen werd. Ik heb die nacht daarop zonder pijn geslapen als een roos en dat nog wel op een voor mij bijzonder ongemakkelijk bed’.

Wat moet een zieke nu met zo’n getuigenis? Wanneer hij niet direct genezing vindt in eigen omgeving, zal hij dan alle mogelijke vergaderingen waar de ‘kracht’ werkzaam is, aflopen, om op een gegeven moment ook aangeraakt te worden? Met zulke getuigenissen raken de christenen op drift. Zij komen erdoor in verwarring. Ze verwachten hun herstel toch van Jezus Christus. Zijn Geest in hen wil toch het heil schenken en hun sterfelijk lichaam levend maken. Waarom moeten ze dan om dit te ervaren stad en land omreizen?

Ralph Martin, de eindredacteur van ‘New Covenant’, een rooms-katholieke leek, schreef in ‘Logos’ van november-december 1974:

‘De gaven der genezing zijn niet alleen maar in Lourdes en alleen door gecanoniseerde heiligen, maar zijn nu bij het hele volk van God. God heeft ons in een nieuwe sfeer van vrijheid in zijn Heilige Geest gebracht, waar wij vol vertrouwen weten, dat indien wij het evangelie prediken, Jezus ons zijn hand wil reiken en het bevestigen wil door tekenen, en Hij wenst dit in iedere stad te doen waar zijn volk bijeenkomt om Hem te prijzen ‘.

Voor deze katholiek staat de genezing in de charismatische samenkomst op hetzelfde vlak als de wonderen in de bedevaartsplaats Lourdes. Men behoeft alleen niet meer naar dit oord te reizen, maar kan gemakkelijker beginnen met een vergadering van de charismatische beweging bij te wonen. De rooms-katholiek heeft nu meer kansen dan vroeger en de resultaten zijn gelijkwaardig met die van Lourdes en met die men ontvangt door het aanroepen van (gestorven) heiligen. De regel is dan: velen trekken erheen en sommigen worden genezen. Het blijft een kansspel, waarin de willekeur centraal staat.

De belofte van herstel is echter voor ieder christen die zich in geloof en vertrouwen ernaar uitstrekt. Waar dit geloof tekort schiet, zal dit in de gemeente door de broeders en zusters ondersteund en opgebouwd worden.


Hoofdstuk 6
Charismatische oecumene

Pressie

De charismatische beweging leidt tot de oecumene. Door haar komt men immers in contact met allerlei kerken, wier leerstellingen dikwijls als on-Schriftuurlijk moeten worden verworpen. Daarom spreekt men in deze beweging niet graag over dogma’s en men verwijt de trouwe en oprechte kinderen Gods, die terwille van de liefde tot de waarheid ‘alles verlaten hebben’ liefdeloosheid jegens de officiële instituten. We lazen in het blad ‘Uitzicht’ van december 1974 in dit verband de volgende opmerking:

‘Wat voor liefde miste Abel en wat voor liefde had Kaïn, dat zij met elkaar ruzie maakten en Kaïn tegen zijn broer opstond en hem doodsloeg? Wel, Abel deed niet met Kaïn mee! Het merkwaardige en opvallende van dit eeuwenoude verschijnsel is, dat de bozen altijd willen dat Gods volk met hen meedoet, want zij willen immers niet met Gods volk meedoen!

Zo eist men in de verwaterde pinksterbeweging in Nederland, dat men met haar meedoet, haar labiele gedachten overneemt, haar slogans en kreten slaakt. Men wordt daarbij evenwel niet gedrongen door de liefde tot Christus, dat is door de liefde tot de waarheid. Men roept wel over ‘one way’ (één weg), maar metterdaad tolereert en kiest men vele wegen. Zo is het opvallend dat in alle charismatische bladen en pinkstertijdschriften naast het nieuwtestamentische volk van God ook nog een ander volk van God, het natuurlijke Israël, geaccepteerd wordt, hoewel dit toch staat buiten de ene weg en buiten de ene naam die onder de hemel gegeven is tot behoud.

Snelle groei

De charismatische beweging met haar glossolalie en profetie sluit op merkwaardige wijze in het bijzonder aan bij het latente en openlijke occultisme van de rooms-katholieke kerk. Daar zien we dan ook de snelste groei van deze beweging. Hoewel er geen ledenlijsten zijn, wordt het aantal rooms-katholieken geschat op 350 000. Dat zijn er meer dan in alle andere officiële kerken bij elkaar. De charismatische beweging komt daardoor meer en meer onder rooms hiërarchie. Er zijn onder de rooms-katholieken ruim 2400 gebedsgroepen en de charismatische beweging telt in het onkerkelijke rooms-katholieke Frankrijk al meer dan 10 000 aanhangers die in tongen spreken. In Amerika staan vrijwel alle kardinalen achter deze beweging en zij moedigen de priesters weer aan om met haar kennis te maken. ‘New Covenant’, het rooms-katholieke tijdschrift met zijn nu meer dan 50000 lezers, is het grootste, het meest dynamische en meest oecumenische charismatische blad en wordt in meer dan 90 landen gelezen. Men vindt daar artikelen in van alle charismatische leiders, zelfs ook bijvoorbeeld een bijdrage van Arthur Michael Ramsay, aartsbisschop van Canterbury. Deze anglicaan schreef:

‘Wij horen bij elkaar: rooms-katholieken, protestanten, anglicanen, presbyterianen, methodisten, quakers en wat dies meer zij. De nieuwe verdeling is meer tussen de institutionele structuren aan de ene kant en de nieuwe experimentele christenheid in groepen en gemeenschappen aan de andere kant’ (New Covenant van sept. 1974).

Maar in een interview verklaarde deze aartsbisschop ook: ‘Als ik onrustig ben, ga ik een spelletje patience spelen. Dat geeft me rust. Ja, werkelijk. ‘

Wat de kerkelijke oecumene niet bij machte is te bewerkstelligen, gelukt de charismatische beweging wel. Deze heeft namelijk een gemeenschappelijk bezit in de glossolalie, de profetie en de ervaring. Vandaar uit wordt dan de eenheid opgebouwd. Het aantal lutheranen dat in tongen spreekt, nadert de 100.000, waaronder bijna 1000 predikanten. Deze gave vormt dus de band tussen Luther en Rome in onze tijd. Verder zijn onder de Amerikaanse baptisten er ongeveer 600 dominees. Van de presbyterianen behoren 20 000 leden tot de charismatische beweging, onder wie ongeveer 2000 voorgangers. In de charismatische beweging is er dus een hoog percentage geestelijke leiders en dit garandeert een verdere snelle toename. Verder wijzen we nog op de ons zo bekende, naast de kerken en groepen werkende, ‘Full Gospel Business Men’s Fellowship International’ (volle-evangeliezakenliedenvereniging) en op hun orgaan ‘Voice’ met een oplage van 2 miljoen. Deze broederschap is wereldwijd, telt 1300 chapters en heeft een ledental van 300 000. Deze vereniging gaf een enorme stimulans aan de charismatische beweging, vooral in Amerika.

Langzame toename

In Duitsland kwam in november 1974 de charismatische beweging bijeen op het slot Craheim bij Schweinfurt. We lazen hierover in ‘Materialdienst’ van december 1974 onder meer:

‘Men wilde met elkander bespreken waarom deze beweging in het Duitse taalgebied zo langzaam vooruitgaat. De gestadige groei in Amerika staat allen voor ogen. Ook in het katholieke Frankrijk was – na de onrustige tijd in 1968 – een grote openheid voor deze nieuwe opwekking aanwezig. In Duitsland, waar de charismatische beweging reeds twaalf jaar werkzaam is, gaat het maar aarzelend vooruit. Hier is de publiciteit groter dan men, gezien het aantal charismatische groepen en hun daadwerkelijk resultaat op het geestelijke leven, mag verwachten.

In tegenstelling met de katholieke kerk, die met de charismatische beweging voor de eerste maal een bijbels georiënteerde en christocentrische opwekking beleeft, zijn binnen het protestantisme dergelijke stromingen meermalen geconstateerd. De traditionele kerken nemen hier gewoonlijk een welwillende distantie in acht en hebben ze dikwijls in bijzondere kringen en groepen ergens toch weer in de grote ruimte van hun organisaties opgenomen. (Net als in Nederland ‘De Hezeberg’.) Dit houdt evenwel in dat nieuwe opwekkingen in het geloof, als een aangelegenheid beschouwd worden van deze bijzondere kerkelijke richtingen en groepen, maar niet de kerk in haar totaliteit aangaan. Bij de predikanten in de evangelische kerken is daarom weinig interesse voor de charismatische beweging te bespeuren. De reeds bestaande opwekkingsgroepen zien in de nieuwe beweging een dreigende concurrentie ‘.

Ook in Nederland zit er weinig groeikracht in de charismatische beweging. Vanuit de volle-evangeliezakenliedenvereniging wilde men in de jaren zestig een interkerkelijke gemeenschap van pinkstergelovigen opbouwen, evenals deze vereniging in Amerika deed. Anders dan in Amerika heeft men hier vanuit de (oude) pinksterkringen fel tegengewerkt. Het oorspronkelijke bestuur van deze vereniging dat als ‘een paraplu overkoepelend’ wilde werken in de pinksterbeweging, werd terzijde geschoven door groeperingen die wel met de mond de liefde beleden, maar eigen belangen lieten prevaleren. Een totale ontluistering van deze vereniging was het resultaat, toen de eerste oprichters van deze vereniging moesten wijken. Wat men zou kunnen noemen een eerste aanzet van de charismatische beweging, ebde weg. Het positieve resultaat van de ontstane kloof was, dat er overal in ons land onafhankelijke volle-evangeliegemeenten ontstonden die doelbewust het evangelie van Jezus, dus dat van het Koninkrijk der hemelen, aanvaardden. Zij kwamen tot het inzicht dat het Gods bedoeling is, dat niet door bewegingen of conferenties, maar’ door middel van de gemeente – een pijler en fundament van de waarheid – aan de overheden en de machten in de hemelse gewesten de veelkleurige wijsheid Gods bekend zou worden’ (Ef.3:10). Zo zien we achteraf dat de Heer ook deze scheuring gebruikt heeft om zijn volk uit de Babylonische verwarring ‘te halen, teneinde Hem in volle waarheid te kunnen dienen.

Wat de charismatische beweging in ons land betreft, erkennen we dat hier zeer begaafde leiders aanwezig zijn, die vanwege hun capaciteiten wel het een en ander tot stand zouden kunnen brengen. Maar hier zijn, evenals de piëtisten in Duitsland, de evangelische richting en de maranathabeweging fel gekant tegen iedere vorm van pinksteren. Of dit bijbels georiënteerd is, doet in deze kringen niet ter zake, want met hun bedelingentheorieën zijn ze in staat alle bijbelse waarheden af te wijzen, die niet met hun inzichten stroken. Verder is hier de zuigkracht van de volle-evangeliegemeenten op de serieuze kerkleden, die verdere geloofsopbouw zoeken, groot. Ten slotte is ook hier, gezien de artikelen in de kerkelijke pers, het gros der predikanten heel weinig geïnteresseerd in de charismatische beweging. Na de komst van Osborn in 1958, die enkele ‘rimpels in de kerkelijke vijver’ bracht, en na de synodale uitspraken over ‘de kerk en de pinkstergroepen’ hebben de meesten het wel bekeken. Dezen richten zich liever op de nood in de derde wereld en brengen bij voorkeur slechts een sociaal maatschappelijk evangelie, of zij houden zich aan de onveranderlijke leer der vaderen. Ook wekt de charismatische beweging verzet in de protestantse kerken. Niet dat de charismatische kerkleden een gevaar zouden vormen, want dezen brengen geen afwijkende leringen die conflicten veroorzaken. Ze tasten de belijdenisgeschriften niet aan. Ze blijven gewoon hervormd, gereformeerd, vrijgemaakt, enzovoort met een pinksterafwijking, maar het intensief samengaan en banden leggen met de rooms-katholieken verontrusten velen, vooral die van orthodoxe richting. de tegenstellingen met en de strijd tegen Rome is in de historie te fel geweest om nu een broederlijke gemeenschap met de katholieken te ervaren.

Verontrusting

Dat velen verontrust zijn, blijkt ook uit een verslag van een algemene vergadering van de ‘Broederschap van Pinkstergemeenten’ op 15 en 16 maart 1974.

We lezen:

‘Ds Glashouwer (bekend hervormd predikant en voorzitter van de EO) duidde ook op het gevaar dat de Wereldraad van Kerken door de charismatische beweging de ‘Schwung’ zou krijgen, die haar nu nog ontbreekt. Laodicea is de laatste fase van de wereldkerk die uitloopt op de antichrist en de valse profeet, die de wereld zal verbazen met bedrieglijke wonderen. In deze verwarring zal de liefde tot de waarheid ons behouden. Dat is dan ook dringend nodig, omdat de satan komt als een engel des lichts, met krachten, tekenen, profetie door mensen die toch werkers der wetteloosheid genoemd worden ‘.

‘Een kenmerk van de ware gemeente is dat zij uit de bestaande kerk wordt gestoten, de structuur van de kerk gaat eraan, zoals in de eerste dagen van de kerk: Stefanus. Maar de charismatische beweging tast tot op heden de structuur nog niet aan; dat werpt vragen op. Hoe is hij verenigbaar met kerken, waarin de Bijbel door Bijbelkritiek wordt aangetast en de Bijbel tijdgebonden wordt verklaard? Spreker vreest de verbinding tussen de charismatische beweging en de oecumene, speciaal de gedachtewereld binnen de Wereldraad van Kerken, waarbij hij verwees naar een artikel over Chili in ‘Vuur’, februari 1974. Dominee Glashouwer deed een dringende oproep om op de gevaren te blijven wijzen, opdat we niet aan de verleidingen bezwijken, nu dit alles opeens als een vloedgolf over de kerken komt. Juist in pinksteren kennen we de gevaren van een te sterk op ervaringen berustende geloofsbeleving. Het is onze taak de anderen daarop te wijzen, opdat ze niet vervallen in de fouten, die in het begin zijn gemaakt. De Geest opent ons in de eerste plaats de Schriften! Ook voor kardinaal Suenens! Het kenmerk, of dit werkelijk gebeurd is, zal blijken uit de dynamietwerking in de kerken’ (Informatie Bulletin, april 1974).

We kunnen de bezwaren van ds. W. Glashouwer beamen. Het gaat allereerst om de zuivere leer, de volle waarheid. We kunnen begrijpen dat ds Glashouwer daarom ook vanuit deze gedachtegang brak met de NCRV en voorzitter werd van de EO. Maar bij ons rijst in dit verband de vraag: waarom blijft deze hervormde predikant dan toch nog lid van zijn kerk? Want daar zitten de mensen met de Bijbelkritiek, de aanhangers van de Wereldraad van Kerken en de leden van de NCRV. Niet alleen tiert de leugen in zijn kerk welig naast de waarheid, maar de laatste wordt ook nog door ongerechtigheid ten onder gehouden. Zo lazen we in ‘Hervormd Nederland’ van 6 juli 1974 het volgende ‘verontrustende’ feit:

‘Ze zeggen dat het niet kan. Een homofiele dominee met zijn vriend in de pastorie. Maar in Noord-Holland kan het. Daar is een hervormde gemeente met een homofiele herder en leraar. Hij hangt dat niet aan de grote klok, maar hij maakt er ook geen geheim van. De kerkenraad wist wat hij deed toen hij deze man beriep. En de gemeente heeft gaandeweg haar dominee leren waarderen en hem met zijn (onkerkelijke) vriend leren accepteren ‘.

Dominee Glashouwer zit evenals Lot in de poort van Sodom. Nu kan hij ook zijn rechtvaardige ziel wel kwellen, maar waarom verlaat hij die stad niet? Tot Lot klonk het: ‘Vlucht om uws leven wil’. Deze predikant verliet wel de NCRV, maar waarom niet de Hervormde Kerk? Door zijn lidmaatschap en het predikambt in zijn kerk heeft hij deel aan haar zonde, aan de Wereldraad der Kerken en aan de oecumene waartegen hij zo ernstig waarschuwt. Kardinaal Suenens blijft in de rooms-katholieke kerk, evenals ds. Glashouwer in de zijne!

Rome blijft Rome

Wie meent dat de rooms-katholiek in de charismatische beweging naar de doop met de Heilige Geest zoekt, zit er ver naast. Het gaat bij hem niet om het ontvangen van de Heilige Geest, maar om het spreken in tongen, het profeteren en om allerlei geestelijke ervaringen. Het is in dit opzicht leerzaam om het boek van Kardinaal L.J. Suenens, dat in 1974 verscheen, eens te lezen. Het heet: ‘Een nieuw Pinksteren?’. Het vraagteken wijst erop dat bij de katholiek geen sprake is, dat hij zijn ‘pinksteren’ zou beleven, zoals wij dit in de pinksterbeweging leren. We citeren uit dit boek enkele verspreide zinnen:

‘Er is een voortdurende aanwezigheid van de Heilige Geest in de Kerk ‘. ‘De interventie van de Geest ligt niet aan de rand maar in het hart van onze liturgische vieringen. Hij is niet alleen werkzaam bij de consecratie in de verandering van de heilige gedaanten: zijn heiligende werking doordringt ook de gelovigen die eraan deelnemen. Dat is een werkelijk traditionele visie. Een oude anafora, of Grieks canongebed, toegeschreven aan Johannes Chrysostomos, beklemtoont duidelijk de tweevoudige verandering die aan de Heilige Geest wordt toegeschreven: ‘Wij roepen U aan, wij bidden en smeken U uw Heilige Geest over ons en over de aangeboden gaven te zenden en van dit brood het kostbare lichaam van uw Christus te maken door het te veranderen door uw Heilige Geest (Amen), en van deze beker het kostbare bloed van uw Christus, door het te veranderen door uw Geest (Amen), opdat zij voor degenen die er deel aan zullen hebben zouden worden: de zuivering van de ziel, de vergiffenis van de zonden, de mededeling van uw Heilige Geest, de volheid van het Rijk, de zekerheid tegenover U en niet het oordeel en de veroordeling!’

Deze kardinaal getuigt dus dat de gelovige rooms-katholiek langs mystieke weg door het nuttigen van het brood, vergeving van zonden en de Heilige Geest ontvangt. Hij concludeert: ‘In de Eucharistie is de Heilige Geest in de kern van de consecratie, zoals Hij in de kern van de communie is ‘.

Bij de (kinder)doop gelooft hij: ‘De Heilige Geest komt in het doopwater voor als de heiligende kracht’. Wat het vormsel betreft, schrijft hij: ‘De bisschop legt aan alle vormelingen (kinderen van ongeveer 7 jaar) samen de handen op en vraagt God, dat Hij zijn Geest over hen zou zenden; dan tekent hij ieder afzonderlijk met heilig chrisma en zegt: ‘N., ontvang het zegel van de Heilige Geest, de gave Gods ‘.

De volgende uitspraak aangaande de doop in de Heilige Geest zal nu wel duidelijk zijn: ‘Om iedere dubbelzinnigheid te vermijden, spreken wij dan ook beter niet van ‘het doopsel met de Geest’ en gebruiken liever andere woorden ‘.

Wat de Maria-verheerlijking betreft, wordt opgemerkt:

‘Des te meer omdat de traditie van de Pinksterbeweging Maria nooit gunstig gezind was; op dat punt had men enige osmose kunnen vrezen. Ik beken dat het voor mij een gelukkige verrassingen een grote vreugde was, toen de menigte van 25.000 deelnemers tijdens het Internationale Charismatische Congres te South Bend, U.S.A. in 1973, luid en staande juichte, toen ik in de homilie even de rol van Maria als geheim van de heiliging beklemtoonde. Het is wel hetzelfde mysterie. dat voortduurt: Moeder van Jezus, Moeder van de Kerk onder de enige stuwkracht van de Heilige Geest; Maria de eerste charismatische christen ‘.

Is het ook voor u, lezer, evenals voor ons, onmogelijk om, de gedachtewereld der ‘moederkerk’ kennende, eensgeestes of ‘één van hart en één van zin’ met haar leden op te trekken in de hemelse gewesten? Daarom zeggen wij ook niet tot een bekeerde rooms-katholiek: blijf maar in je kerk, maar: ga uit van haar, opdat gij geen gemeenschap hebt aan haar zonden en niet ontvangt van haar plagen (Openb. 18:4).

Hoe reageert de pinksterbeweging?

Het zal de lezer langzamerhand wel duidelijk zijn geworden, dat men van het gros der pinkstergemeenten geen bijbels gefundeerd verzet tegen de charismatische beweging mag verwachten. Men mist daar immers een belijdenis die op het evangelie van Jezus Christus is gegrond, dus een leer over het Koninkrijk der hemelen. Naast de doop in de Heilige Geest heeft men een allegaartje van overgenomen leerstellingen uit de officiële kerken met uitschieters van Amerikaanse extremiteiten, zoals: zieleslaap, natuurlijk Israël, Brits-Israël en de opname vóór de grote verdrukking. Dan hecht men in Nederland vanwege de ‘degelijkheid’ grote waarde aan het uitsluitend gebruik van de Statenvertaling en zijn de ‘zware’ richtingen te onderkennen aan de traditie dat de vrouw in de samenkomst haar hoofd moet bedekken.

De vraagstelling ten opzichte van de rooms-katholieke charismatische beweging is daarom vrij eenvoudig. In het ‘Informatiebulletin’ der broederschap van oktober 1974 lazen we: ‘Broeder E. van der Molen vroeg naar de houding ten opzichte van het modernisme, de kinderdoop en dwalingen zoals de Mariaverering’.

Het antwoord van de referent, de gereformeerde charismatische evangelisatiepredikant dr. K.J.Kraan, luidde:

‘Dat wat ons allen verbindt is de ene ervaring van de Heilige Geest. Liefde ontvangen en liefde geven is het belangrijkste, ook ten opzichte van leerstellingen. Wij zijn niet geroepen om te oordelen. We moeten in nederigheid erkennen, dat de Heilige Geest ook hen zal onderwijzen’.

Zoals de neo-calvinisten uit de aard der liefde hun zuigelingen voor wedergeboren houden, zo gaat dr. Kraan van de gedachte uit dat de charismatische katholiek naar zijn leer – bij het vormsel – de Heilige Geest wel zal hebben ontvangen. Hij spreekt immers over ‘de ene ervaring van de Heilige Geest’. Alle dwalingen kan men dan verder wel bijeenbundelen, want we zouden niet mogen oordelen, dat is scheiding maken tussen goed en kwaad. De bijbel leert evenwel dat de Heilige Geest ons ook in alle waarheid leidt en dat de verbasterde kerk, het grote Babylon, de liefde tot de waarheid niet aanvaard heeft, maar dat zij gehoereerd heeft met allerlei misleidende leergeesten. En is het dan niet een oordeel uitspreken over de andersdenkenden, wanneer dr. Kraan verwacht dat de Heilige Geest ook hén zal onderwijzen? Hij zegt, niettegenstaande zijn nederigheid, daar immers mee dat de modernisten, de kinderdopers en de katholieken door de Heilige Geest nog niet onderwezen zijn. Het is verder wel zeer gevaarlijk om op het smalle fundament van de éne ervaring een gehele vernieuwingsbeweging te vormen.

In ‘Charismatic Fellowship Letter’ van april 1972 stond wel duidelijk hoe de opvatting van de charismatische beweging is:

‘De charismatische vernieuwing is niet een theologische die valse pinksterdoctrines in de kerk brengt. De Heilige Geest vernieuwt en verfrist daarentegen de ambtelijke bediening in de kerk. Daarom kunnen de protestantse denominaties en de katholieken de stoot van dit reveil opvangen. Katholieken, presbyterianen, methodisten worden betere christelijke katholieken, christelijke presbyterianen, christelijke methodisten. In de gereformeerde kerken kunnen we daarom een herleving verwachten van de gereformeerde leerstukken, indien onze leiders duidelijk de weg zien om deze opwekking te absorberen ‘.

De onderwijzing van de Heilige Geest om de dwalingen te ontmaskeren en uit het midden weg te doen, wordt bij een dergelijke instelling al bij voorbaat uitgesloten. Ja, door deze charismatische opwekking worden de dwaalgeesten juist geactiveerd. Door haar wordt men alleen maar fijner katholiek, moderner methodist en stoerder calvinist. Het blad ‘Fulness’, volume 6, schreef:

‘Voor sommigen is de tegenwoordige beweging van de Geest bijna exclusief geassocieerd met de vernieuwing van de christelijke denominatie. Ik ben blij dat veel methodisten in de Geest gedoopt worden, maar totnutoe zie ik daarin nog niet een rechtvaardiging van het methodisme. Dat anglicanen de gaven van de Geest ervaren, betekent nog niet dat God zegt: Ga maar door, bisschop! ‘
Hoe staat men tegenover de derde pinksterbeweging?

Zoals eenmaal de dopers naast de lutheranen en calvinisten aangeduid werden als de derde reformatie, zo wordt naast de traditionele pinksterkerken en de protestantse charismatische beweging de opkomende roomse vloedgolf dc ‘derde pinksterbeweging’ genoemd. Ben Hoekendijk schreef over deze laatste in ‘Opwekking van februari 1975:

‘Als oerprotestanten zien velen elk contact met Rome als een verloochening van het evangelie. Het is Luther óf de Paus. Het idee al, dat Rooms-katholieken hand in hand met ons staan in de opwekking van de eindtijd doet hen huiveren. Objectief gezien houdt deze redenering geen stand. Want waarom zou een roomse kerk meer de Geest belemmeren dan een protestantse of een pinksterkerk? Het zijn allemaal structuren van mensen. De één met z’n zwakke plek hier en de andere daar. Zoals de non die onder mijn handen gedoopt werd in de Geest en in tongen ging spreken, zei: ‘De paus een probleem voor jullie protestanten? Wij hebben maar één Paus, jullie velen. . .’.

Door uitlatingen zoals die van Ben Hoekendijk wordt de afval in de pinksterbeweging geëscaleerd, dus stap voor stap ernstiger gemaakt. De verdienste van Luther was, dat hij tegenover het roomse bijgeloof van kwijtschelding van straf door goede werken, de rechtvaardiging door het geloof in het vergoten bloed van Jezus Christus stelde. Hand in hand staan met een rooms-katholiek ter wille van een geestelijke verbondenheid, kan wel een emotionele ervaring schenken, maar men heeft tegelijkertijd gemeenschap met de geesten die in de roomse kerk werken, evenals men dit heeft bij een gemeenschappelijke avondmaalsviering en eucharistie. Gods Woord waarschuwt ons voor iedere vermenging van tarwe en onkruid, van waarheid en leugen, van goed en kwaad. Hoe weet Ben Hoekendijk dat een non onder zijn handen met de Heilige Geest gedoopt werd? Wij toonden uit het boek van kardinaal Suenens duidelijk aan, dat dit in de rooms~katholieke charismatische beweging ontkend wordt. Trouwens ook David du Plessis zou ontkennen dat ze onder handoplegging de Heilige Geest ontvangen had, wat evangelist Ben Hoekendijk toch wel bedoeld zal hebben. God schenkt de Heilige Geest aan degenen die Hem erom bidden, maar dit doet men niet, indien men gelooft dat men de Heilige Geest reeds bezit, omdat deze bij doop en vormsel reeds geschonken werd.

De ware gemeente is gebouwd op het fundament van de apostelen en de profeten, dat is op hun leer. Het evangelie van Jezus Christus voert ons in de geestelijke wereld, waar wij ook het burgerschap ontvangen. Voor Ben Hoekendijk zijn alle kerken eigenlijk één pot nat. Hij vraagt: ‘Waarom zou de roomse kerk meer de doorwerking van de Geest belemmeren dan een of andere pinksterkerk?’ Het antwoord is: omdat haar fundament met een te smalle basis rust op de leer van de apostelen en profeten. Van een pinksterkerk mag toch verwacht worden dat zij meer gegrond is op Gods Woord en zich meer geestelijk opstelt? De dwalingen van de roomse kerk zijn meer ingrijpend in het geestelijke leven dan die van de gewone protestantse kerken. De gemeenten aan wie Paulus zijn brieven schreef, waren geen structuren van ‘mensen; zij waren Gods akkerwerk en de Heilige Geest had daar Zelf de oudsten als opzieners aangesteld. Het blad ‘Opwekking’ schrijft slechts over ‘zwakke plekken’, een eufemisme of verzachtende uitdrukking voor leugen en dwaling. Op grond van de waarheid die de Schriften openbaren, weigeren wij onze volle-evangeliegemeenten op één lijn te stellen met verbasterde kerken die de duidelijke uitspraken van Jezus negeren. Wij hebben een andere God dan de rooms-katholiek. Onze God vraagt van ons geen heiliging door middel van zelfkastijding en onthechting in het klooster. Hij verwijst zijn volk niet naar het vagevuur om daar nog een straf uit te zitten, die Hij zijn Zoon liet dragen. Hij verbiedt ons om gestorven ‘heiligen’ aan te roepen, omdat dit een vorm van spiritisme is. Hij wil niet dat wij deelnemen aan de eucharistie die de reformatoren terecht ‘een vervloekte afgoderij’ noemden.

Alleen de occulte stroming in de charismatische beweging van de abt Jeroen Witkamp met zijn yoga, zenmeditatie en sensitivity training zou volgens ‘Opwekking’ ‘een invalspoort vormen voor occulte en duistere machten’. Alsof de hele roomse kerk met haar politieke systemen, haar op oudtestamentische leest geschoeide eredienst met priesters en altaar, met haar paus als ‘zoete Jezus op aarde’ zoals Paulus VI zich laat noemen, haar paleizen en kathedralen, haar kerkvorsten met hun veelkleurige habijten en rode mijters, haar gekroonde koningin des hemels, haar beelden, haar relikwieën, niet een afschuwelijke parodie vormen op de ware geestelijk levende gemeente van Jezus Christus. Wie aan een gemeente bouwt en slechts spreekt van ‘zwakke plekken’ indien de waarheid geweld wordt aangedaan, geeft blijk van grote onverschilligheid tegenover Gods Woord. Het gevolg hiervan is dat de pinksterbeweging ondanks boetedagen en verootmoedigingsbewegingen steeds meer deelneemt aan de rumoerige show van de anti-christelijke machten.

Mogen we kritiek hebben?

In het pinksterblad ‘Gouden Schoven’ van december 1974 lazen we de volgende opmerking:

‘Ik ben ervan overtuigd dat we in een tijd leven dat Jezus Zijn kinderen uit alle kerken tot elkaar wil brengen op de dag van Zijn wederkomst. Wij zullen allen, geleid door de Waarheid, naar ons Hoofd toe moeten groeien en elkaar daar ontmoeten (Ef 4: 15). Wij zullen elkaar in de kerken moeten herkennen. Maar hoe kan dat gebeuren als wij de kerken schuwen, hen als onrein en minderwaardig uit de weg gaan? Sommigen wijzen ons op wat in Openb. 18:4 staat, maar als deze vermaning klinkt, nl. dat Gods volk van Babylon moet uitgaan, zal het reeds zover zijn dat de r.-k. kerk met de andere afvallige kerken door Christus en de Heilige Geest zijn verlaten. Dan zal zelfs het geloof in Christus genade er niet meer gevonden worden. In een getuigend gesprek met Rome zien wij geen heil; de r.-k. kerk zal zich niet bekeren, maar steeds verder afdwalen. Waar wij wel heil in zien is de ontmoeting met oprechte gelovigen in de r.-k. kerk, die genegen zijn zich samen met ons door de Geest van Christus te laten leiden’.

Het is moeilijk zich een voorstelling te vormen van het naar zijn eigen woorden ‘genuanceerde denken’ van de schrijver in ‘Gouden Schoven’. Hij betoogt dat Gods kinderen uit alle kerken tot elkaar moeten komen, maar ze mogen wel in Babylon blijven wonen, want de afvallige kerken zijn nog niet door de Heer en zijn Geest verlaten, dus afgeschreven. Maar hoe kan hij dan schrijven dat eenmaal zelfs het eenvoudige geloof in de genade niet meer zal gevonden worden, indien de ware christenen tot het einde toe in Babylon blijven. Juist door het uittrekken van het ware volk van God blijft alleen het onkruid achter. Wanneer de kinderen Gods uit alle kerken tot elkaar komen, zou de nieuwe zuivere gemeenschap van de charismatische beweging ontstaan. Deze gelovigen zijn dan lid van de dwalende ‘moederkerk’ en maken tegelijkertijd deel uit van een zuivere openbaring van het lichaam van Christus. Met de ene voet blijven ze in de leugen en met de andere staan ze in de waarheid, wat juist een Babylonisch kenmerk is. In de charismatische beweging zullen allen zich moeten houden aan de Waarheid (met hoofdletter)! Maar als die protestant of die katholiek nu eens niet van plan is om door middel van de bijbelse doop getuigenis af te leggen van zijn geloof, houdt hij zich dan aan de waarheid?

We zien wel dat de ellende in heel deze oecumenische pinksterwereld is, dat men het er in hamert: heb geen kritiek, oordeel niet, wees maar lief, je redeneert nog teveel, je moet je verstand inleveren. Men neemt alles wat geboden wordt als brood aan, ook al is het met gif vermengd. Maar wanneer buitenstaanders onze volle evangelie samenkomsten bezoeken, zeggen wij: ‘Sla je bijbel eropna, kijk maar of alles in overeenstemming is met het Woord van God, geef je ogen en oren de kost, opdat je geloof zich werkelijk op God richt’ (1 Thess.1:8). Wij willen geen enkele dwaling vasthouden. Bovendien mogen we niet bij de eerste beginselen blijven staan, maar langs de weg die God verordend heeft naar de volmaaktheid groeien. Daarom verlieten wij destijds de gereformeerde kerk, hoewel wij dankbaar zijn voor de gedegen Bijbelkennis die wij door middel van dit instituut opdeden. Wij braken ook met de ongeestelijke Israël-cultus in de pinksterbeweging en met de verkeerde inzichten die de weg door de hemelse gewesten blokkeerden. Wij ervoeren de waarheid die vrijmaakt en wij zeggen het allen met wie wij in aanraking komen: ‘Dit is het!’ en ‘Kom ga met ons en doe als wij! ‘

We willen nog even stilstaan bij de modeslogan in ‘Gouden Schoven’, dat wij elkaar in de kerken herkennen moeten. Wat is de geloofsinhoud van de ‘oprechte gelovigen’ die hij in het slot van zijn betoog noemt? Is iemand een oprechte gelovige als hij de ‘heilige vader’ als de onfeilbare ‘summum pontifex’ ziet, dat is de hoogste leider van de universele kerk en de ‘heilige’ stoel? Of als hij in het vagevuur, of in een volle aflaat gelooft? Misschien bezit deze ‘oprechte gelovige’ als zovele katholieken zelfs geen bijbel. Aan welke woorden, beloften en toezeggingen houdt hij zich dan vast? Wanneer het voor de schrijver in ‘Gouden Schoven’ vaststaat dat de rooms-katholieke kerk niet te veranderen valt, of zoals er staat dat Babel niet te genezen is, waarom dan die halfslachtige uitspraken dat men toch wel in zijn kerk kan blijven? Daar zijn de ‘gelovigen’ niet mee gediend. Wij merken nog op, dat wij de valse leringen in de kerken schuwen, maar de mensen erin niet uit de weg gaan of minderwaardig achten. We willen de misleiden terechthelpen door het evangelie van Jezus Christus, zoals dit ook onszelf, toen wij dwaalden, op de goede weg heeft gebracht.

Trek uit, mijn volk

Het volk van God behoort nu uit Babel te trekken en niet te wachten tot het te laat is. Er staat: ‘Opdat gij geen gemeenschap hebt aan haar zonden en niet ontvangt van haar plagen’. In het oude verbond klonk het dat God de misdaden der vaderen bezocht aan de kinderen. Uit Ezechiël 18: 17 wordt ons evenwel duidelijk dat dit niet gaat over natuurlijke afstammelingen, ‘want de zoon zal niet sterven terwille van de zonde van zijn vader’. De ongerechtigheden van Babel worden evenwel bezocht aan het geestelijke zaad dat vrijwillig in deze stad blijft, ‘want in haar wordt gevonden het bloed van profeten en heiligen en van allen die geslacht zijn op de aarde’ (Openb. 18:24, zie ook Matth. 23:35). Wie de kerkgeschiedenis kent, weet dat de instituten stromen bloed hebben doen vloeien en dit deden in de naam van hun God. Wij herinneren alleen maar aan de naam van de inquisitie met haar auto-da-fés, letterlijk geloofsdaden, maar feitelijk massale ketterverbrandingen, met haar folterkamers en met haar geestdodende processen waardoor zij haar slachtoffers murw maakte. De papieren van de roomse kerk zijn wel de oudste, maar ook de meest met bloed bezoedelde. Daar de rooms-katholieke kerk in wezen niet veranderd is, kan men zich beter van haar distantiëren en zich laten bevrijden van haar bindingen. Wie dit niet laat doen, blijft met occulte machten in verbinding en dus geestelijk onder druk staan.

Ten slotte geven wij nog enkele uitspraken weer van de Vlissingse volle-evangelie voorganger W.]. Lentink. Onverbloemd en ongenuanceerd drukt hij uit wat in het hart van de gemiddelde bezoeker van pinkstersamenkomsten leeft. Wij citeren uit zijn gemeenteblad van januari/februari 1975:

‘Welnu, de Charismatische beweging of werkgemeenschap wil duidelijk het Charisma terugbrengen in de kerk. Maar. .. het wil daartoe geen enkel offer brengen, men gaat duidelijk verder met kindertjes te dopen of het de meest gewone zaak van de wereld is, het gaat duidelijk voorbij aan de bijbelse doop ‘. ‘De z.g. Charismatische predikanten brengen alleen maar verwarring in hun kerk, zij trachten een boodschap te brengen die door bet kerkvolk niet begrepen wordt, omdat vele kerkmensen geen persoonlijke bekeringservaring hebben ‘.

‘De Charismatische beweging is eerder een gevaar dan een redding voor de kerk, immers het leert de mensen van elders in te klimmen, terwijl Jezus duidelijk zegt: ‘Ik ben de deur’.

De z.g. Charismatische predikanten durven stuk voor stuk niet het offer te brengen hun kerkleer vaarwel te zeggen en in geloof een bijbelse gemeente te stichten. Hun z.g. pinksterervaring dient men duidelijk met een flinke korrel zout te nemen.

‘De Charismatische beweging is er een die de wanorde op het kerkelijk erf alleen maar groter maakt, die ten onrechte om waardering vraagt. Men dient geen ‘halleluja’ te roepen als plotseling een priester zegt in tongen te spreken, men kan pas blij zijn als de man getuigenis aflegt van het feit dat hij het keurslijf van de wet heeft afgelegd, en nu door de wet van de Geest des levens in Christus de ware vrijheid heeft gevonden ‘.

Brengt de charismatische beweging reeds verwarring onder de leden van de gerenommeerde kerken, onder het pinkstervolk is het al niet anders. Dit moet nu luisteren naar predikanten die nog steeds dezelfde gedachten vasthouden, waardoor het vroeger genoodzaakt werd de kerk te verlaten. Onder leiding van de charismatische voorgangers en evangelisten vindt de pinksterbeweging weer aansluiting bij de dwalingen waarmee ze vroeger gebroken heeft. Zij keert dus op haar schreden terug in plaats van de weg te volgen ‘die nog veel verder omhoog voert’, namelijk die van de ontwikkeling der geestelijke gaven en het gebruik ervan in liefde tot onderling dienstbetoon in de gemeente.


Hoofdstuk 7
Het visioen van David Wilkerson

Inhoud

Het eindtijdvisioen van David Wilkerson, de schrijver van ‘Het kruis in de asfaltjungle’, dat hij voor het eerst op de lutherse charismatische conferentie in 1973 doorgaf, trok enorme aandacht en alle pinksterbladen en vele evangelische tijdschriften hebben zich ermee beziggehouden. In Duitsland verscheen dit gezicht in boekvorm onder de titel: ‘Die Vision -Eine Prophezeiung über die Endzeit! Dinge, die jetzt geschehen!’ Binnen een maand was de eerste oplage uitverkocht.

David Wilkerson zag in dit visioen vijf verschrikkelijke catastrofen over Amerika en de rest van de wereld komen:

Ten eerste een economische crisis zou na deze tijd van welvaart in Duitsland aanvangen. De tweede catastrofe heeft betrekking op de natuur in haar barensweeën, want over de gehele wereld gebeuren grote rampen. Er komen hongersnoden en een kosmische storm steekt als een laaiende vuurbrand op aan de hemel.

Als derde punt noemt hij een morele inzinking: ‘Plotseling zullen de sluizen zich openen en zal de satan zijn vuil uit de hel spuien. De tijdschriftenkiosken zullen overstroomd worden met pornografie, in vergelijking waarmee ‘Playboy-Magazin’ als puriteins beschouwd kan worden.

Het vierde apocalyptische beeld tekent de opstand in het huisgezin. Er is een toenemende haat van de jeugd tegen de ouders: ‘zij zullen onder hetzelfde dak wonen, maar als vijanden die een wapenstilstand hebben gesloten’.

Ten slotte schildert Wilkerson de vervolging, die de ware christenen zullen moeten verduren. Op het ogenblik is er nog grote vrijheid, maar er zit verandering in de lucht.

Wie dit visioen leest, zal bemerken dat hierin weinig ruimte geschonken wordt aan het evangelie en dat Jezus Christus, de centrale persoon van de eschatologie, tot een randfiguur is verlaagd. Deze paniekprofetieën hebben als enige troost de korte zin: ‘God heeft alles onder controle’.

Dit visioen is een voorbeeld van een openbaring en van een profetie naar de mate van het geloof. De apostel Johannes had op Patmos ook gezichten en profetieën over de dingen die ‘welhaast geschieden zouden’, maar deze ziener was door een geopende deur in geestvervoering de hemel binnengegaan. Hij zag wat in de onzienlijke wereld ging gebeuren en kreeg vanaf deze ‘hoogte’ visie op de gebeurtenissen in de eindtijd. David Wilkerson ontvangt vanuit zijn aardse denkwijze inzicht op toekomende gebeurtenissen die de wereld zullen overvallen. Johannes schildert de weg naar het doel Gods, de nieuwe hemel en de nieuwe aarde, terwijl Wilkerson ons slechts confronteert met ellende en rampen waaraan de mensheid ten onder gaat. Heel merkwaardig is het, dat gezien zijn geloofsverwachting, in het hele visioen niet over het volk Israël gesproken wordt.

Een geweldige deining in de charismatische beweging werd veroorzaakt, doordat Wilkerson in 16 punten meedeelde wat de Heilige Geest hem zou geopenbaard hebben omtrent komende verdrukkingen met daarin een speciale vervolging van de charismatische rooms-katholieken. In ‘The Australian Evangel’ van maart 1974 vonden we hierover het volgende:

‘De rooms-katholieke kerk zal de welkomstloper die zij momenteel heeft uitgelegd voor alle katholieken die in tongen spreken en die leringen van de pinksterbeweging hebben overgenomen, weer oprollen. Op hoog niveau zal op de priesters politieke druk worden uitgeoefend ten einde het opwekkingsvuur te doven. Let erop dat de paus een afwijzend standpunt ten opzichte van de charismatische beweging in de katholieke kerk gaat innemen. De wittebroodsweken zijn bijna voorbij.

Katholieke tijdschriften zullen zich spoedig tegen deze beweging keren en op uitzuivering ervan aandringen. Het zal langzaamaan beginnen, maar steeds sneller om zich heen grijpen, totdat alle katholieken in deze beweging uiteindelijk met een reële vervolging in eigen kerk te maken krijgen. De charismatische beweging zal binnen de rooms-katholieke kerk zo krachtig en wijdvertakt worden, dat bepaalde leiders die geen begrip hebben van haar geestelijke betekenis, ze als een bedreiging van hun eigen kerk gaan zien. Binnen korte tijd zullen meer dan 500000 rooms-katholieken in deze beweging geteld worden. Velen zullen mij niet geloven, maar ik zie de dag aanbreken dat velen, protestanten zowel als katholieken, ‘uit haar zullen moeten gaan’. Deze nieuwe christenen zullen zich niet meer protestant of katholiek noemen, maar eenvoudig vernieuwde christenen. ‘

Reactie

Het is wel duidelijk dat de oecumenische ‘oude staatsman’ van de pinksterbeweging, David du Plessis, moest reageren, want een figuur als David Wilkerson is te bekend om doodgezwegen te worden. Het januari nummer van 1974 van ‘New Covenant’ bevatte daarom de volgende ontboezeming van Mr. Pentecost:

‘Ik was diep gegriefd toen ik mijn goede broeder David Wilkerson hoorde verklaren dat we de paus in de gaten moesten houden, omdat deze een negatief standpunt ten opzichte van de charismatische beweging in de rooms-katholieke kerk zou gaan innemen. Ik heb dat soort voorspellingen al meer dan vijftig jaar gehoord. Sommige onheilsprofeten zeiden dat Vaticaan II de rooms-katholieke kerk tot een antichristelijke gemeenschap zou maken, zoals men dit al eeuwen lang heeft verwacht. In plaats hiervan heeft God Jobannes XXIII verwekt om namens Hem te verkondigen dat onze generatie een nieuw pinksteren zou beleven’.

Waarom moeten wij altijd die oude profetieën repeteren, die uitgesproken werden door hen die ook de pinksterbeweging heftig veroordeelden evenals zij dit de katholieke kerk deden?… Toen de pinksterbeweging in de 20ste eeuw ontstond, ondersteunden alle kerken de uitspraken van hen die de pinkstermensen valse profeten noemden en die het hele fenomeen aan de duivel toeschreven. Vandaag aan de dag zijn de bordjes verhangen. Alle historische kerken erkennen dat de charismatische vernieuwing een machtige zegen aan de mensheid schonk en dat zij bewezen heeft dat Jezus Christus dezelfde is, gisteren, heden en tot in eeuwigheid…  Wij kunnen alleen maar de paus toejuichen vanwege zijn houding en zijn zuiver oordeel. ‘

Het grote Amerikaanse evangelische blad ‘Eternity’ van januari 1975 noemde onder de tien belangrijke religieuze gebeurtenissen uit 1974 als derde punt het visioen van David Wilkerson:

David Wilkerson deed de oecumenisch georiënteerde charismatische beweging op haar grondvesten schudden vanwege zijn profetie dat de katholieke en lutherse charismatische leden vervolgingen vanuit Rome tegemoet moeten zien. De tegenstanders van Wilkerson’s visie waren boos vanwege zijn onbuigzame houding en beschuldigden hem ervan de historische kerken te verachten. Het vuurtje doofde spoedig, maar het herinnerde ons wel aan de onopgeloste problemen die de oude pinkstermensen hebben in verband met de nieuwe charismatische beweging (de laatste legt minder nadruk op de traditionele manier van handelen en op fundamentele leerstellingen). Het geschilpunt kwam een beetje aan de oppervlakte toen in 1974 tijdens de Notre Dame-charismatische conferentie een sterkere beklemtoning van de katholieke liturgie en van roomse distinctieven, sommige protestantse charismatische bezoekers verbitterden. Zij waren bang dat hun katholieke charismatische broeders meer katholiek dan charismatisch waren geworden.

Zichtbare of onzichtbare kerk?

Hoe stelt David Wilkerson zich nu eigenlijk de gemeente in de eindtijd voor, de kerk die standhoudt te midden van de verdrukkingen en die het einddoel bereikt? In het blad ‘De Oogst’ van september 1974 lazen we hierover:

‘Luister nu goed. Ik zie vervolgens het ontstaan van een andere wereldkerk, een bovennatuurlijke, onzichtbare kerk, een bond van diep geestelijke volgelingen van Jezus Christus, samen verenigd door de Heilige Geest in wederzijds vertrouwen in Christus en Zijn Woord. Deze bovennatuurlijke kerk van ware gelovigen zal een soort ondergrondse kerk worden en zal katholieken en protestanten van alle denominaties omvatten: jong en oud, zwart en blank, mensen van alle naties. En terwijl de zichtbare wereldkerk aan politieke kracht wint, zal dit onzichtbare lichaam van gelovigen geweldig in kracht groeien. Deze kracht zal door de vervolging ontstaan. De grote vervolging die over de aarde zal komen, zal deze christenen dichter bij elkaar brengen en dichter bij Jezus. Men zal zich minder bezorgd maken over banden met de eigen kerk en meer de nadruk leggen op de wederkomst van Jezus Christus. De Heilige Geest zal mensen van allerlei geloven en standen verenigen. En hoewel deze bovennatuurlijke kerk reeds overal ter wereld bestaat, zal zij in de komende dagen politiek bijna onzichtbaar worden. Zij zal zich niet veel uitlaten over sociale vraagstukken, maar naarmate de vervolging intenser wordt, zal dit lichaam wel haast radikaal worden in haar evangelisatiewerk en deze onzichtbare kerk zal bovennatuurlijke zalving en kracht van de Heilige Geest ontvangen om het evangelie te prediken tot aan de uitersten der aarde.

Wij willen bij dit citaat enkele opmerkingen maken. David Wilkerson suggereert dat de ware kerk in de eindtijd geen gestalte op aarde zou hebben. Bovengronds zijn katholieken en protestanten, dus Babel heeft wél een zichtbare vormgeving. De ware gelovigen zouden zich niet bezorgd maken over hun contact met de valse kerk, want de Heilige Geest zou deze christenen ‘van allerlei geloven’ verenigen. Het lijkt ons voor de Heilige Geest een onmogelijkheid om mensen van verschillende geloven tot een eenheid te brengen. Geloven houdt immers verband met het gepredikte woord. Een waar geloof zal zich hechten aan de zuivere gedachten des Heren en deze ook verstaan. De woorden en bedoelingen van God zijn niet voor tegengestelde uitleg vatbaar. De Heilige Geest sluit Zich alleen bij de waarheid aan en leidt de gelovige daarin. Jezus schonk ons bovendien de sleutels van het Koninkrijk der hemelen om zijn gedachten goed te kunnen begrijpen. De bijbel kent geen ware eindtijdkerk die zou afwijken van het oorspronkelijke patroon. In het boek van de Handelingen lezen we dat op verschillende plaatsen gemeenten worden. gesticht en in de Openbaring richt de Heer Zich met zijn beloften en waarschuwingen tot zichtbare kerken, die de naam van een plaats dragen. Hij zegt niet dat er een onzichtbare superkerk zal ontstaan. Zo iets doet ons denken aan mensen die op de vraag tot welke gemeenschap zij behoren, devoot naar boven wijzen, want op aarde bekennen zij geen kleur. De plaatselijke gemeente blijft evenwel tot het einde de zichtbare manifestatie van het onzichtbare lichaam van Christus.

Onze verwachting

Wat zal er nu in de toekomst gaan gebeuren? Tijdens vervolging en strijd die aanvangen in de hemelse gewesten, zal het oordeel beginnen bij het huis Gods. In de gemeente waar het goede woord van God gepredikt wordt, waar de sleutels van het Koninkrijk der hemelen gehanteerd worden, zullen de kwade leden vertrekken. In 1 Johannes 2:19 staat: ‘Zij zijn van ons uitgegaan’. De goede leden zullen door het woord en de kracht van de Heilige Geest opwassen in de genade en de mannelijke rijpheid bereiken. Waar dwalingen en leugen gepredikt worden, zullen daarentegen de waarachtige gelovigen de stem horen: ‘Gaat uit van haar, mijn volk, opdat gij geen gemeenschap hebt aan haar zonden en niet ontvangt van haar plagen’ (Openb. 18:4). De rechte woordverkondiging brengt dus de scheiding tot stand. De gezuiverde gemeente zal steeds meer uitzien naar de onzichtbare komst van haar Heer in het vlees: voor haar geldt de belofte, dat Christus door zijn Geest komt ‘om op die dag verheerlijkt te worden in zijn heiligen (dit is in het vlees) en met verbazing aanschouwd zal worden in allen die tot geloof gekomen zijn’ (2 Thess. 1: 10). Zij weet immers dat zij de zichtbare wederkomst des Heren eerst dan kan verwachten, wanneer zij volmaakt en onberispelijk geworden is en gereed om aan de Vader voorgesteld te worden. Dan heeft de Heer zijn werk aan zijn gemeente door zijn Geest voltooid.

Het is dus een onmogelijke zaak om lid te zijn van een zichtbare dwalende kerk en tegelijkertijd verlicht te zijn en deel te hebben aan een onzichtbare, ware kerk, die volgens David Wilkerson ‘ondergronds’ een bond zou vormen van diep geestelijke volgelingen van Jezus Christus. Hij tast hiermee het wezen van de gemeente aan. Hij ziet in deze bond hetzelfde verschijnsel dat bijvoorbeeld in de maranathabeweging en ook in de charismatische beweging voorkomt: de mensen blijven rustig in hun kerk zitten, maar vormen tegelijkertijd een superkerk, waar men zingen kan: ‘Eén in de naam van Jezus, één zin en één gemoed. Eén in ‘t geloof der Schriften. Eén in ‘t verzoenend bloed’ (lied 838 Joh. de Heer). Maar indien men gelooft dat men deze eenheid ook zichtbaar kan maken, dan moet men breken met alles wat deze eenheid in de weg staat. Dan heeft men echter een nieuwe kerkformatie! In wezen worden dan de conferentie dagen van de beweging de openbaring van het lichaam van Christus. De massa die zulke samenkomsten niet kan bijwonen, moet dan maar genoegen nemen met de zichtbare, bovengrondse kerk. Men ziet in welke verwarde situaties men dan terecht komt.

Inderdaad zal de ware gemeente des Heren zich niet veel uitlaten over sociale vraagstukken en weinig politiek meelevend zijn. Zij doet dit in navolging van haar Heer, die deze zaken overliet aan de besturende wereld geesten. Zij zal zich wel bezighouden met het woord van de Meester: ‘Gaat heen en predikt het evangelie van het Koninkrijk’ en dit realiseren in evangelisatie en zendingswerk. Dat er tot het einde plaatselijke gemeenten zullen zijn, blijkt ook daaruit dat de Heer in de gemeente apostelen, profeten, evangelisten, herders en leraars geeft, die de heiligen zullen toerusten tot dienstbetoon, tot opbouw van het (onzichtbare) lichaam van Christus, ‘totdat wij allen de eenheid des geloofs en der volle kennis van de Zoon Gods bereikt hebben, de mannelijke rijpheid, de maat van de wasdom der volheid van Christus'(Ef.4: 11). Christus bouwt zijn kerk niet door befaamde predikers zonder gemeenteverband, maar door de ware gelovigen – evenals de apostelen dit deden – te verzamelen in zuiver functionerende, plaatselijke gemeenten.

Dramatische eindtijdvisie

David Wilkerson is een beroemd schrijver, een evangelist van wereldformaat en hij werd gebruikt om verslaafden te helpen en op te vangen. Hij is de stichter van ‘Teen Challenge’ met haar jeugdrallies, straatevangelisaties en exploitatie van koffiebars. De toekomstverwachting die hij brengt ligt evenwel geheel op het aardse vlak. Zij is ongeestelijk. Zijn profetie houdt zich slechts bezig met de dingen van de natuurlijke wereld. Zij is van hetzelfde gehalte als de gruwelijke en sensationele eindtijdverhalen die ons vanuit Amerika worden toegezonden.

Petrus voorspelt ons voor de laatste dagen wonderen in de hemel boven en tekenen op de aarde beneden. Het grote wonder in de hemel is de voltooiing van de gemeente des Heren en de openbaring van de zonen Gods. De verwachting en het streven naar de openbaring van dit fenomeen vragen de volle aandacht van de ware christen. Hij weet dat dit gepaard zal gaan met een grote verdrukking, zoals er nooit geweest is en er niet meer zijn zal. De aanvallen komen dan op een nog ongekende wijze vanuit de onzienlijke wereld. De machten der duisternis willen op deze wijze de weg naar de heerlijkheid blokkeren. Natuurlijk zullen we ook wel benauwenissen op aarde meemaken, maar deze zijn er altijd geweest en de Heer heeft ons geleerd dat de natuurlijke situatie, waarin wij leven, niet het belangrijkste is. Wij zullen de dood immers niet zien en behoeven daarom het lichamelijke sterven niet te vrezen, op welke wijze dit zich ook kan voordoen: een rustig afleggen van onze tent, of een plotseling weggerukt worden door ‘vloedgolven’, ‘atoomexplosies’, ‘kosmische stormen’, ‘cyclonen’ of andere rampen. De apostel zegt immers bovendien dat de Heer de godvruchtigen weet te verlossen uit de verzoeking (2 Petr. 2:9). De strijd in de hemelse gewesten is van meer belangvoor de gelovigen om het doel te bereiken dan het zich bezighouden met het nemen van voorzorgsmaatregelen om eventuele crises of ernstige situaties die hierop aarde zich in de toekomst zeker zullen voordoen, te ontwijken en te overleven. Voor al deze dingen geldt het vermaan: ‘Wees niet verontrust en vreest niet, want Ik ben met u!’

Het visioen van David Wilkerson sluit aan bij de gedachtegang van de zogenaamde ‘second coming’-schrijvers en predikers. Dezen schilderen alle aardse ellende die zij verwachten, in de overtreffende trap. Dit zit er bij de Amerikanen zo in, dat men zelfs in de drukkerswereld het allergrootste lettertype, ‘second coming’-letter noemt, dus een lettervorm waarmee men de berichten over de tweede komst des Heren zal aankondigen. Wij weten dat ook in Saloniki de gelovigen eenmaal opgejut werden door paniekprofetieën. Zij waren overtuigd dat de dag des Heren aangebroken was en verkeerden hierdoor in zo’n labiele toestand, dat de apostel moest schrijven: ‘Maar wij verzoeken u, broeders, met betrekking tot de komst van onze Here Jezus Christus, dat gij niet spoedig uw bezinning verliest of in onrust verkeert’ (2 Thess. 2:2). In zijn eerste brief had Paulus integendeel in verband met de komst des Heren aan de gemeente geschreven: ‘Zo dan, vertroost elkander met deze woorden’ (1 Thess. 4: 18 St. Vert.).

De Thessalonicenzen waren ook in de war geraakt door ‘geestesuitingen’, door profetieën, door toespraken en zelfs door vervalsingen van Paulus’ brieven. Hoe zouden ze echter gereageerd hebben, indien ze het ‘boek van Hal Lindsey hadden kunnen lezen met de lugubere titel: ‘De planeet, die Aarde heette’ of letterlijk vertaald: ‘Wijlen de planeet aarde’? Dit is wel in scherpe tegenstelling met de gedachten van God, die redt en herstelt. Of de tegenwoordige films over ‘De opname’? Men leest in advertenties: ‘Bloed zal vloeien als water’, ‘Zie een opgehangen christen krimpen van pijn’, ‘Gruwelijke bloeddorstigheid in haar ergste vorm’. Er is een kleurenfilm over ‘De laatste dagen’ waar men gillende vrouwen hoort, wier echtgenoten’ opgenomen’ zijn in een punt des tijds. De computer royeert uit de samenleving de christenen die weigeren het getal 666 op het voorhoofd te dragen. Men ziet het helse spektakel in de zichtbare wereld en men ‘geniet’ ervan, zoals wij als kinderen smulden van de ‘tales of horror’ of schrikverhalen van de Amerikaan Edgar Allan Poe, waarin bijvoorbeeld een kat levend ingemetseld werd, of zoals men naar de film ‘The Exorcist’ gaat kijken. In het blad ‘Teen Challenge Nederland’ van januari/februari 1975 zagen we een advertentie van de eindtijd film van David Wilkerson:

‘The road to Armageddon’, die de gedachten van David Wilkerson, de schrijver van ‘Het kruis in de asfaltjungle ‘vertolkt. Een beangstigende, bijna ongelofelijke film. Hij vertelt u van zijn visioen van de laatste wereldoorlog bij Armageddon. Een ervaring die u nooit zult vergeten. Voorspellingen van ophanden zijnde vervolgingen, aardbevingen, recessie, schokkende gebeurtenissen kondigen het einde van de wereld aan. Een duidelijke interpretatie van de tekenen van onze tijd.

De profetieënmengers in onze dagen mogen zich Bijbelgetrouw of fundamentalistisch noemen, maar ze zijn geheel aards georiënteerd. Met een haast sadistisch genoegen schilderen zij de angstaanjagende taferelen van een doemwaardige wereld, teneinde sommigen nog tot bekering en tot inkeer te brengen. Wij weten ons evenwel geroepen door Christus’ heerlijkheid en macht. Wij jagen ernaar onze roeping en verkiezing vast te maken, want wij weten dat duisternis de aarde ‘zal bedekken en donkerheid de natiën, maar dat over ons het licht des levens zal opgaan (Jes. 60:2). Daarom willen wij wat het natuurlijke leven betreft, vasthouden aan de vermaning van onze Heer: ‘Maakt u dan niet bezorgd tegen de dag van morgen, want de dag van morgen zal zijn eigen zorg hebben; elke dag heeft genoeg aan zijn eigen kwaad’ (Matth. 6:34).


Hoofdstuk 8
De vervulling van de Joëlsprofetie

Tweeërlei resultaat

Mogen we de charismatische beweging zien als een vervulling van de Joëlsprofetie? Op de Pinksterdag citeerde Petrus deze profeet onder andere met de woorden: ‘En Ik zal wonderen geven in de hemel boven en tekenen op de aarde beneden: bloed en vuur en rookwalm’ (Hand. 2: 19). Duidelijk wordt hier gesproken van een tweeërlei resultaat in verband met de uitstorting van de Heilige Geest in het laatste der dagen.

Ten eerste zal God wonderen doen in de hemel boven. Dit betekent dat God machtig zal gaan werken in en door de ware gemeente, wier woonplaats, wandel, strijd en overwinning in de hemel zijn. Dan zullen de zonen Gods geopenbaard worden en hun plaats gaan innemen in de onzienlijke wereld. Dezen zijn het, naar wie de zuchten de schepping heeft uitgezien. De volgelingen van Jezus zullen wel lichamelijk op aarde in een vernederd lichaam vertoeven, maar hun denken zal geheel ‘boven’ zijn. Zij zullen goed werk doen, zoals eenmaal hun Meester op aarde verrichtte. In die tijd wordt geheel vervuld, wat staat in Johannes 14:12: ‘Voorwaar, voorwaar, Ik zeg u, wie in Mij gelooft, de werken, die Ik doe, zal hij ook doen, en grotere nog dan deze’. De charismatische begaafdheden zullen in de eindtijd geheel tot ontplooiing komen.

Ten tweede zullen er op aarde tekenen zijn: bloed, vuur en rookwalm. Uit het boek van de Openbaring weten we, dat met de uitdrukking’ die op de aarde wonen’, de afhoererende kerk bedoeld wordt (6:10; 11:10; 12:9; 13:8,14; 17:2,8). Deze is aards georiënteerd. Zij zal enerzijds opgaan in het natuurlijke leven,waarvan het bloed een beeld is en anderzijds een prooi worden van de demonische machten, die door het vuur voorgesteld worden. De rookwalm wijst op de verstikkende uitwerking der valse leringen voor allen die in Babel wonen.

Gods volk in ballingschap

In het geestelijk Babel woont de natuurlijke mens die godsdienstig is, maar die geen gemeenschap heeft met God. Kaïn, Ezau, Ismaël en de leidslieden ten tijde van Jezus hebben in deze stad gewoond. Over zijn inwoners werd geprofeteerd: ‘Opdat over u kome al het rechtvaardige bloed, dat vergoten werd op de aarde, van het bloed van Abel, de rechtvaardige, tot het bloed van . Zacharia, de zoon van Berechja, die gij vermoord hebt tussen het tempelhuis en het altaar’ (Matth. 23: 35). Deze martelaren vielen dus in het centrum van de godsdienstige ceremoniën. Ook in de ‘christelijke’ kerk heeft het bloed van de martelaren met stromen gevloeid. Babel is ‘dronken van het bloed der heiligen en van het bloed der getuigen van Jezus’ (Openb. 17:6). Daar vloeide het bloed der ‘ketters’, der ‘sektariërs’ en der ‘extremen’. In deze stad waren de inquisitie, de brandstapels, de excommunicaties. De martelkamers der mensheid hebben meestal kruisbeeld aan de muur. De kerkgeschiedenis is de historie van het grote Babylon, waarin de ware kinderen van God als ballingen vertoefden en uitzagen naar het hemelse Jeruzalem, waarheen zij begeerden terug te keren.

Tijdens zijn aardse leven sprak Jezus in verband met de ondergang van de toenmalige ontrouwe kerk: ‘Vlucht uit Judéa en trekt uit Jeruzalem’, Slechts een overblijfsel van het volk werd toen behouden. De uittocht van de ware kinderen van God ving aan op de Pinksterdag met omstreeks honderdtwintig personen en dit getal groeide snel. Bij dit nieuwe begin klonk de waarschuwing uit de mond van Petrus: ‘Laat u behouden uit dit verkeerde geslacht’ (Hand. 2:40). Voor de discipelen was het religieuze Jeruzalem het geestelijk Babel, ‘de grote stad, die geestelijk genaamd wordt Sodom en Egypte, alwaar ook hun Heer (met al de andere profeten die gedood waren) gekruisigd werd’ (Openb. 11:8). Eenmaal voerde Babel Juda weg uit stad en tempel en bracht het volk op vreemde bodem. Hierdoor is het geestelijk Babel getypeerd, want zo zijn in de nieuwe bedeling de kinderen van God weggevoerd uit de hemelse gewesten naar een verblijfplaats en een wandel op aarde, tot een natuurlijke en vleselijke godsdienst.

Eeuwen lang hebben de ware gelovigen in kerken en kringen in ballingschap geleefd. Zij hoorden niets meer van het evangelie van het Koninkrijk der hemelen, noch van een wandel, een strijd en een overwinning in de hemelse gewesten. Ook nu klinkt tot ieder die geestelijk verder wil komen het vermaan van Petrus: ‘Redt u toch uit dit verdorven geslacht’, maar de charismatische beweging proclameert: blijf in je kerk, verlaat haar niet, dus blijf in Babel. Wie hiernaar luistert zal dan ook aan zijn zonden gemeenschap hebben en van zijn plagen ontvangen. Alleen aan hen die uittrekken, wordt de belofte vervuld:’De Here zal ze op hun eigen bodem doen wonen, . . . hen naar zijn eigen plaats brengen en het huis Israëls zal ze als erfelijk bezit verkrijgen op de grond des Heren’ (Jes. 14:1,2). Wie met de zonden en dwalingen van Babel fellowship heeft, valt onder het oordeel van deze stad. Men mag noch de leugen noch de valse leer vasthouden, want ze zijn gevaarlijker voor de ware christen dan de openlijk bedreven zonde, die hij immers gemakkelijk onderkent.

De toren van Babel

Het geestelijk Babel heeft tot kenmerk dat het een stad van de aarde is. Zijn inwoners verheffen hun harten niet tot God, zijn onmachtig om te aanbidden in geest en in waarheid, maar leven op zijn best vanuit het natuurlijke denken. Men hoereert met de machthebbers van het politieke, maatschappelijke en culturele leven, dus met ‘de koningen der aarde’ (Openb.17:2). Dat Babel steeds verbonden wordt met het woordje ‘groot’, wijst erop dat deze ontrouwe kerk enorm veel macht en invloed heeft. Ze is overal ter wereld aanwezig, maar vrijwel niemand kan of durft haar in de geestelijke wereld met de naam ‘hoer’ te identificeren. In verband met Babel wordt ons in Genesis 11 meegedeeld, dat de inwoners van deze stad een toren bouwden, ‘waarvan de top ‘tot de hemel zou reiken’. Hier werd dus het natuurlijke en horizontale verbonden met het geestelijke en verticale. De heilige toren of zikkurat beheerste met zijn trapsgewijs oplopende verdiepingen de gehele stad. Langs de vele treden klommen de priesters omhoog om in het bovenste heiligdom hun ceremoniën te verrichten, teneinde gemeenschap te hebben met de (boze) geestenwereld. Deze toren maakte Babel tot een occult centrum bij uitstek.

Welke parallel kunnen we nu trekken? De aanhangers van de charismatische beweging behoren vrijwel allen tot de grote wereldkerken, die wel miljoenen leden tellen, maar waar weinig of geen geestelijk leven gevonden wordt. Natuurlijk is dit generaliserend gesproken, want in Babel staat immers de boom der kennis van goed en kwaad en er zijn nog vele kinderen Gods in, want tot dezen wordt immers gezegd dat zij zich gereed moeten maken voor hun exodus. In de metropolis van het geestelijk Babel zien we nu dat de charismatische beweging bezig is een toren te bouwen, waarvan de top tot in de hemel reikt. Het beeld van het recreatiecentrum wordt nu vervangen door dat van de toren. Wat is nu de prognose die gedaan kan worden? De twee bekende Davids verschillen zoals we zagen, hierover van mening. David Wilkerson voorspelt dat de charismatische beweging uiteindelijk niet door de wereldkerk zal worden geaccepteerd. Haar leden zullen vervolgingen en verdrukkingen moeten ondergaan vanuit hun eigen instituten. David du Plessis meent dat de kerken juist een verandering ten goede zullen meemaken. Daarom is zijn voortdurend betoog: blijf in de kerk, hoever deze ook van haar oorsprong verwijderd moge zijn, want er is hoop voor haar in de laatste dagen. Immers zal ‘een talrijke schare van priesters gehoor geven aan het geloof’ (Hand. 6:7).

Wij verwachten dat vele charismatische gelovigen hun kerk of groepering zullen verlaten, zoals dit zoveel pinksterchristenen vóór hen gedaan hebben. Zij zullen dit doen terwille van de liefde tot de waarheid. Zij zullen dan het evangelie van Jezus Christus moeten gaan aanvaarden, dat is de leer over het Koninkrijk der hemelen. Zij zullen moeten bidden om de sleutels die zij daarvoor nodig hebben, en deze zullen geschonken worden. Zij zullen dan opmerken dat zij in de officiële organisaties, maar ook in vele pinksterkringen, niet meer geaccepteerd worden, omdat zij dan ‘geheel anders’ beginnen te worden, namelijk geestelijke mensen. De grote meerderheid van de charismatische christenen zal evenwel als charismatische beweging in haar instituten blijven en elkander ontmoeten in het gemeenschappelijk recreatiecentrum. Verschillen in leer, in ceremoniën, in opvattingen, in gewoonten en tradities, in ambten, worden terzijde gezet en gebagatelliseerd terwille van de charismatische eenheid. Op deze wijze zal in Babel de toren verrijzen, waaraan de bewoners uit de verschillende wijken mee zullen bouwen. Deze toren zal steeds hoger worden, want deze geestesbeweging die niet gebaseerd is op het bijbelse fundament, zal haar kracht ook vermeerderen door heidense mystiek, magische en spiritistische beïnvloeding, zoals we dit nu al zien door yoga en zen-meditatie. De toren zal zo sterk en hoog worden, dat Babel zelf er klein bij zal zijn. Het zal tenslotte zo gaan, dat de stad gesloopt wordt om de toren te voltooien. Deze geestesbeweging die zich niet losgemaakt heeft van leringen van boze geesten, zal het instrument worden in handen van de boze.

Een strijd om de macht

Men wil er niet aan, maar de bijbel leert duidelijk dat de antichrist voortkomt uit kringen die dicht bij de waarheid van het plan Gods leefden. Johannes schreef: ‘Kinderen, het is de laatste ure; en gelijk gij gehoord hebt, dat er een antichrist komt, zijn er nu ook vele antichristen opgestaan, en daaraan onderkennen wij dat het de laatste ure is. Zij zijn van ons uitgegaan, maar zij waren uit ons niet; want indien zij uit ons geweest waren, zouden zij bij ons gebleven zijn’ (1 Joh. 2: 18,19). De antichrist komt niet voort uit het communisme, of uit het spiritisme, of uit de Joden, maar hij is van zeer goeden huize. Hij beweegt zich aanvankelijk in kringen die naar het hoogste van de Heilige Geest gegrepen hebben, naar diens kracht en begaafdheden. De val van dit soort christenen wordt veroorzaakt, doordat zij ‘de liefde tot de waarheid niet aanvaard hebben, waardoor zij hadden kunnen behouden worden. En daarom zendt God hun een dwaling, die bewerkt, dat zij de leugen geloven’ (2 Thess. 2:10,11). De antichrist behoort tot hen ‘die eens verlicht zijn geweest, van de hemelse gave genoten hebben en deel gekregen hebben aan de Heilige Geest en het goede woord Gods en de krachten der toekomende eeuw gesmaakt hebben, en daarna afgevallen zijn’ (Hebr. 6:4).

Waarom is de satan de felste en grootste tegenstander van God? De oorzaak ligt in het feit dat hij zich eenmaal als beschuttende cherub in de onmiddellijke nabijheid van Gods troon bevond. Zijn kennis van hemelse zaken, zijn kracht, zijn begaafdheid en intelligentie zet hij nu met een enorme intensiteit in tegen het rijk Gods, teneinde dit te verstoren. De antichrist en zijn gemeente worden voortgebracht door de pinksterbeweging, zoals Johannes opmerkte: ‘Zij zijn van ons uitgegaan’. In Hebreeën 6:6 staat, dat het een onmogelijkheid is om zulk soort afvalligen tot bekering te brengen, want zij hebben immers de heerlijkheid en de kracht van het evangelie gesmaakt.

Ten overvloede merken wij opnieuw op, dat wij met Babel beslist niet alleen de officiële kerken bedoelen. Men kan zich ook in een Babel van evangelische, fundamentalistische of pinksterrichting bevinden. Wie niet ‘geheel anders’, dat wil zeggen geestelijk is of vernieuwd in het denken, zal telkens weer geneigd zijn zich uit te strekken naar het zichtbare, naar eer van mensen, naar grootsheid van leven, naar de begeerte der ogen en die des vlezes, ofwel zich inspannen om langs natuurlijke weg de mensheid uit haar ellende te verlossen. Wij zien dat Babel in toenemende mate geconfronteerd zal worden met een geestesbeweging die niet uit God is; de toren van Babel is hiervan het symbool. Hij verrijst in verticale richting en brengt de inwoners der stad tot een geestelijke hoogte, waarvan door de Here God gezegd moest worden: ‘Nu zal niets van wat zij denken te doen voor hen onuitvoerbaar zijn’ (Gen.11:6). De ware gemeente in de eindtijd en de antichristelijke kerk zullen beide in de geestelijke wereld met krachten werken, waarvan opgemerkt kan worden, dat niets meer onmogelijk zal zijn. Genoemde toren zal gebouwd worden met de stenen uit Babel, dit wil zeggen dat de bouw van de toren zal gaan ten koste van deze stad. De charismatische beweging die door hét conglomeraat van leringen een invalspoort vormt van diverse occulte geesten, zal daarom in botsing komen met de aards gerichte valse kerk met haar leiders. Zij zal immers de kennis, de wijsheid, de rijkdom en het mensenmateriaal van de kerkelijke systemen gebruiken om haar Gode vijandige, bovennatuurlijke organisatie op te bouwen. De antichrist zal de hogepriester worden van het occultisme en de grootste spiritist zijn die ooit bestaan heeft.

David Wilkerson heeft gelijk als hij schrijft dat er een strijd zal losbranden tussen de officiële kerken en de charismatische beweging. Het resultaat zal echter anders zijn dan hij veronderstelt. De valse kerk zal nog ontnomen worden wat ze heeft, namelijk de restanten van het christendom, zoals het geloof in de verzoening en de wetsbetrachting. Er staat: ‘De tien horens, die gij zaagt, en het beest, dezen zullen de hoer haten, en zij zullen haar berooid maken en naakt, haar vlees eten en haar met vuur verbranden’ (Openb. 17:16). Het schijnchristendom zal in elkander storten en de hoer zal van haar aardse tooi en luister ontdaan worden. Zij mist het kleed der gerechtigheid en daarom wordt zij ‘naakt’ gevonden (Openb. 3:18). Haar wezen wordt dan blootgelegd en het zal blijken dat zij geen geestelijk leven meer bezat. Babel heeft geen enkele geestelijke waarde meer, alleen uiterlijk vertoon, een schijn van godsdienstigheid en traditie. Wat in de zienlijke wereld is, zal van haar worden afgenomen en dan zal duidelijk blijken dat zij niets waardevols bezit.

De antichristelijke charismatische beweging in de eindtijd heeft wel geestelijk leven, al is dit dan ontleend aan het beest dat uit het dodenrijk opkomt. Daarom ontwikkelt zij een enorme spiritistische kracht. Met haar horens stoot zij de onmachtige en verworden kerk volkomen in de afgrond. De horens verbranden de hoer met vuur, dit wil zeggen dat de verwereldlijkte kerk geen enkel steunpunt heeft in het onzienlijke rijk van God en daarom aan de occulte machten wordt prijsgegeven. Zij zal dus van binnenaf uitgehold en verzwakt worden door de parasiterende werking van de charismatische beweging, die altijd één met haar gebleven is.

De verleiding

Johannes moest constateren: ‘Ze zijn van ons uitgegaan’. Het bederf van het beste is het slechtste, zegt een spreekwoord. Wat is de reden dat deze christenen zich losmaken van het ware volk van God? Waarom weigeren zij inwoners te zijn van het hemelse Jeruzalem en zich als levende stenen te laten gebruiken tot de bouw van een tempel en mee te helpen aan de voltooiing van deze woonstede Gods in de geestelijke wereld? Waarom verkiezen ze terug te keren naar Babel om daar een toren op te richten? Het antwoord is: omdat zij hun hemelse roeping verloochenen. Johannes schreef in Openbaring 2: 5: ‘Gedenk dan van welke hoogte gij gevallen zijt en bekeer u’. Ondanks het verlangen om geestelijk te zijn, vallen vele christenen weer terug in vleselijke overleggingen. Hun emotionele belevenissen vormen dan een invalspoort voor de boze geesten, omdat zij het ware fundament missen. De bijbel waarschuwt ons ernstig voor bepaalde verleidingen in het laatste der dagen, waaraan juist de kinderen Gods blootgesteld zullen worden. De antichrist zal immers zich zetten ‘in de tempel Gods’ (2 Thess. 2:4), in de mens die eenmaal vervuld was met Gods Geest. Er is een verleiding die zo subtiel is en zo geraffineerd, dat zelfs de uitverkorenen moeten opletten hier niet in te tuinen. Denk alleen maar eens aan de occulte Israël cultus die ook in de charismatische beweging door vrijwel alle aanhangers aanvaard wordt. Hier heeft men een duidelijk voorbeeld hoe gelovigen uit de geestelijke wereld vallen en hun gedachten en verwachtingen richten op een natuurlijk, aards volk. Deze leer vormt ongeestelijke mensen, omdat zij zich bezighoudt met een ongeestelijk Israël in plaats van met het geestelijk Israël. Het lijkt dan wel Bijbelgetrouw en fundamentalistisch, maar het geestelijk oog wordt verblind en het geestelijk oor erdoor toegestopt.  In Openbaring 12:4 staat, dat de staart van de draak het derde deel van de sterren des hemels meesleepte en deze op de aarde wierp. Nu wordt de profeet die valsheid leert, wel staart genoemd (Jes. 9:14). De ‘sterren des hemels’ kunnen volgens Daniël 12: 3 de ‘verstandigen’ zijn, dus kinderen van God. In de grote afval onder de pinkstermensen zien we de profetie aangaande de antichrist bewaarheid uit Daniël 8: 10: ‘Zijn grootheid reikte tot aan het heer des hemels, en hij deed ervan het heer, namelijk van de sterren, ter aarde vallen, en vertrapte ze’.

Wanneer geestelijke christenen terug gaan vallen in een natuurlijk denken, komen ze uit de hemel weer op aarde. Ze bedenken dan niet meer wat boven is, maar wat op de aarde is. In Openbaring 13: 11 wordt nog meegedeeld, dat ‘het beest uit de aarde’, de antichrist, twee horens had als die van het Lam. Deze horens wijzen op geestelijke krachten. Van het Lam wordt gezegd dat het zeven horens had en zeven ogen, die de zeven Geesten Gods voorstellen, die dus werkzaam waren in de zeven gemeenten. De twee horens van het Lam waarmee Jezus Zich in de wereld openbaart, zijn die van de profetie, en die van kracht welke tekenen en wonderen bewerkt. Wat de antichrist betreft, hij spreekt als de draak, de vader der leugen. In 2 Thessalonicenzen 2:9-12 noemt de apostel deze horens van leugen en van kracht: ‘Daarentegen is diens komst naar de werking des satan met allerlei krachten, tekenen en bedrieglijke wonderen. . . En daarom zendt God hun een dwaling, die bewerkt dat zij de leugen geloven’. De wonderen van Jezus hadden het herstel van de mens tot doel. Jezus beloofde immers rust te schenken aan de ziel. Bezetenen, gebondenen, zieken, moeten eerst bevrijd en genezen worden, willen zij ook van een geestelijke rust kunnen genieten. Daarom zullen de ware wonderen en tekenen altijd meewerken tot opbouw van de gemeente, die toch alleen het middel is waardoor de heerlijkheid en wijsheid van God aan de overheden en machten in de hemelse gewesten bekend wordt gemaakt. De gemeente van Jezus Christus heeft evenwel niets van doen met dwalingen en leugenprofetie van boze geesten, die niet gericht zijn om de mens tot volkomenheid te brengen, maar op de natuurlijke dingen en op de verzadiging van het ‘vrome’ vlees door middel van allerlei inspanningen en gevoelsbelevenissen.

Het visioen van Johannes

Betrouwbaarder dan het visioen van David Wilkerson is dat van de apostel Johannes uit Openbaring 17. In geestvervoering zag deze een vrouw zitten op een scharlaken rood beest, dat bedekt was met godslasterlijke namen. Op haar voorhoofd stond een geheim geschreven, namelijk: ‘Het grote Babylon, de moeder van de ontuchtigen en van de gruwelen der aarde’. Deze hoer was gezeten op de zeven koppen van een afschuwelijk reptiel dat uit de afgrond opgekomen was. Een van de zeven engelen der gemeente die dit beeld aan Johannes toonde, zei dat deze zeven koppen, zeven bergen en zeven koningen voorstelden. Het Koninkrijk der hemelen wordt ook hier dus in gelijkenissen voorgesteld. In beelden liet de engel hier de toekomst zien van de valse kerk. Voor wie inzicht heeft in de geestelijke wereld, moet het mogelijk zijn om in het laatste der dagen vanuit deze beschrijving de situatie te herkennen.

Wanneer hier over een geestelijk beest uit de afgrond gesproken wordt, is het dwaasheid om diens koppen als ‘bergen’ in de natuurlijke wereld te nemen en deze dan weer te associëren met de zeven heuvelen waarop de stad Rome eenmaal werd gebouwd. In de bijbel zijn ‘bergen’ beeld van geestelijke machten, die opgenomen en in de afgrond geworpen kunnen worden (‘de afgrond’ is dus ook weer een beeld voor het rijk van de demonen). Het woord ‘koppen’ wijst op intelligentsia uit de onzienlijke wereld en ‘koningen’ duidt op heerschappij en macht. In de eindtijd zouden vijf koppen wegvallen, de zesde zou blijven en de zevende zou slechts een korte tijd aanwezig zijn. Daar uiteindelijk zes koppen verdwijnen zouden, is het duidelijk dat de achtste die één van de zeven is, zal voortkomen uit de zesde en er wezensgelijk mee zal zijn (vers 10,11). De geest van de antichrist is dus reeds aanwezig in de verbasterde kerk.

Fundamenten

De ware kerk rust geestelijk op het zevenvoudige fundament, waarvan in Hebreeën 6: 1,2 sprake is, namelijk: bekering, geloof in God, de doop in water, de doop in de Heilige Geest, oplegging der handen, opstanding der doden en een eeuwig oordeel. Tezamen vormen deze pijlers de grondslag van het christelijke geloof, dat is het woord van God, of Jezus Christus. Wij weten hoe het de boze gelukt is de eeuwen door dit fundament te ondermijnen, te beschadigen en te vernielen. Waar deze bijbelse ondergrond niet gelegd is, kan geen deugdelijk bouwwerk verrijzen. Het is daarom geen wonder dat men na tweeduizend jaar christendom nog zit bij de puinhopen van het huis Gods, de kerk. Er is daar in het algemeen geen overwinning over de vijanden van God en van de mens, de boze geesten, die de bouw van het geestelijke huis beletten of saboteren door leugen, zonde en ziekte. Als tegenhangster van de ware vrouw die op het hechte fundament staat en op wier voorhoofd de naam van het nieuwe Jeruzalem is geschreven, ziet Johannes de hoer, de verbasterde kerk, op wier voorhoofd een mysterie staat, namelijk dat van het grote Babylon. Deze wereldwijde, afvallige kerk, zit in de onzienlijke wereld op het valse fundament. De onderdelen ervan worden niet bij name genoemd, maar men kan ze alom aanwijzen, want de kerkgeschiedenis is het verhaal van het grote Babylon. Wanneer we opmerken op welke wijze de kerken, kringen en groeperingen van hun hoogte zijn gevallen, kunnen we constateren welke fundamentele fouten er zijn gemaakt. Doordat men luisterde naar de inspiraties van de koppen van het beest, moest men het ware fundament wel verachten of geheel loslaten. Indien wij ons aan het symbolische getal zeven houden, zouden wij als voorbeeld van de eerste vijf koppen kunnen noemen: heerszucht, geweld, uiterlijk vertoon, leringen van boze geesten en traditie. De zesde kop, de blijvende, toont de ware aard van het monster, de verborgen gemeenschap met het rijk der duisternis, en wel in het bijzonder met het dodenrijk. Op deze kop zouden we de naam ‘occultisme’ kunnen schrijven, want deze verbinding met het rijk der duisternis heeft zich steeds gemanifesteerd in het leven van de kerken. Bij het occultisme gebruiken de demonen een stoffelijk object om de aandacht van de religieuze mens tot zich te trekken. Zo bedienen zij zich van gewijde voorwerpen, gewijde plaatsen, heilige gebouwen, rozenkransen waarbij het gebed tot een gedachteloze bezigheid wordt, gewijde aarde, gewijde kleding, wierook of gewijde rook, gewijde boeken zoals de Statenbijbel met Gotische letters. Ook ceremoniën, riten en liturgieën trekken de aandacht af van de levende God. Zij zijn dode vormen die de boze geesten gebruiken om de zielen der mensen tot zich te trekken en af te houden van de gemeenschap met de levende Heer.

De geesten uit de afgrond zoeken een blikvanger om de inwendige mens bezig te houden en om op deze manier een open poort te krijgen voor duistere bindingen. Wie tot Maria bidt of een heilige aanroept, zoekt via gestorven mensen verbinding in de onzienlijke wereld en krijgt gemeenschap met demonen. Daarom is verering of aanbidding van ‘heiligen’ op één lijn te stellen met spiritualisme. Door de zesde kop van het beest, openbaart zich het rijk der duisternis in zijn ware gedaante. Miljoenen zijn in deze occulte banden gevangen, en de heilige plaatsen” de heilige gebouwen met heilige relikwieën, de heilige personen die in de zienlijke wereld met heilige zalfolie gewijd werden, vormen voor de vereerders niet anders dan toegangen naar de duistere zijde van de hemelse gewesten.

 

 

De zevende kop

Van de zevende kop staat: ‘De andere is nog niet gekomen, en wanneer hij komt, moet hij korte tijd blijven’. De laatste kop is een macht die slechts een kleine tijd heerschappij uitoefent. Hij is in het bijzonder een teken die aan het antichristelijke tijdperk voorafgaat. Naast de kop van het occultisme is de zevende kop de laatste fase van de afvallige kerk. Wanneer de vijf eerste koppen hun invloed gaan verliezen, begint de zevende zich te verheffen. Vanuit dit verdwijnen en verschijnen kan de laatste macht geïdentificeerd worden. De zevende kop stelt de oecumenische beweging van onze tijd voor in haar streven naar eenheid. Dit is wel een zeer belangrijk en opvallend verschijnsel in de kerk geschiedenis van de twintigste eeuw. Terwijl in de historie door de invloed van de eerste vijf koppen steeds splitsingen zijn gekomen, zoekt in onze tijd de overspelige vrouw met inspanning van alle krachten een uiterlijke eenheid te bereiken. Zij bekommert zich daarbij niet om het gezag en de onfeilbaarheid van het Woord van God. Het is logisch dat de oecumene de eerste vijf koppen niet naast zich duldt, want heerszucht, geweld, uiterlijk vertoon, en vooral de talloze leringen en dogma’s met de traditie accentueren de Babylonische verwarring in de kerken.

‘De verdeeldheid der kerken maakt hen ongeloofwaardig’, schreef dr. O.J.de Jong in zijn ‘Nederlandse Kerkgeschiedenis’. Daarom tracht de oecumene eenheid te bewerken door allerlei compromissen aan te gaan in de leer en een basisformule te vinden, die alle kerken kunnen ondertekenen. Daardoor worden de verschillen evenwel niet weggenomen. Door op de oecumenische boom een charismatische twijg te enten, wil men nieuw leven te voorschijn roepen. Babylon moet verrijkt worden met een toren die elke verdeeldheid opheft en die de eenheid opvallend demonstreert en intact houdt, zodat men niet verstrooid wordt (Gen. 11:4). De charismatische beweging schenkt immers een eenheid in de geestelijke wereld en daardoor kan men gemakkelijker voorbijgaan aan de verschillen in leer, traditie en ceremoniën, die zich toch veelal op het aardse en natuurlijke vlak bewegen. Daarom werkt deze charismatische oecumene eraan mee de eerste vijf koppen op te ruimen. Geen wonder dat het woord ‘liefde’ daar zo veel gebruikt wordt, maar dan nimmer in verbondenheid met ‘waarheid’, zoals 2 Thessalonicenzen erover spreekt.

Eenmaal ging Babel onder in een spraakverwarring en het merkwaardige is nu, dat de charismatische beweging in het geestelijke Babylon dat niet steunt op een eenheid in Schriftuurlijk denken, zich juist groepeert om het wonder van de spraak, de glossolalie. Wij geloven dat velen zullen meemaken dat deze zevende oecumenische charismatische kop zich torenhoog zal verheffen in verbinding met de zesde kop van het occultisme. Dan wordt bewaarheid dat de achtste kop één uit de zeven is.

In de Berlijnse ‘Oecumene-Verklaring’ van Hemelvaartsdag 1974 lezen we onder andere:

‘Oecumenische samenkomsten worden in de laatste tijd geestelijk gevierd met dans, muziek en spel, met zintuiglijk waarneembare beïnvloeding (multimediale communicatie), en met dweepzieke vormen van wijdingsdiensten. Daardoor kunnen veel deelnemers door hun gevoel voor nieuwe ideeën in geestdrift geraken, hetgeen ze bij een nuchtere toetsing aan de leer van de Heilige Schrift zouden afwijzen. Het binnendringen van een meer heidense bedwelming van het gevoel dreigt de Geest van Christus te verdringen ‘.

Wij accepteren op bijbelse gronden alleen dan het spreken in tongen, wanneer dit verbonden is aan het geloof in de volle waarheid. Wie niet op het ware fundament staat, spreekt bij het gebruik van de glossolalie wel geheimenissen. Hij richt zich dan niet tot mensen, maar tot zijn god die verbonden is aan dwaling, leugen en occultisme. De geest die hem beweegt, neemt het uit de valse leringen en voert zo’n persoon onherroepelijk in de klauwen van de vorst der duisternis, de vader der leugen. Opnieuw merken wij op dat de tarwe en het onkruid nog niet rijp zijn. Nog vinden we in alle kerkgemeenschappen en ook in de charismatische beweging tekenen van het ware christendom, maar de kloof wordt steeds dieper en de verschillen meer aanwijsbaar. Daarom: wie oren heeft om te horen, die hore; wie ogen heeft om in de geestelijke wereld de geesten te onderscheiden, zal zich niet verbazen, maar het degeneratieproces verstaan. De achtste kop, die rechtstreeks geïnspireerd wordt door de geest van de antichrist, het beest uit de afgrond, ‘vaart ten verderve’. Dit gebeurt, wanneer de valse profeet of de antichrist, gegrepen wordt en met de geest die in hem woont, namelijk het beest uit de afgrond, levend in de poel des vuurs wordt geworpen (Openb. 19:20). Dan blijft alleen over de gemeente van Jezus Christus, die haar voleinding bereikt heeft, die waarlijk geestelijk is en die beschikt over de krachten der toekomende eeuw. Uiteindelijk zal God uit haar een parlement vormen om zijn schepping te herstellen.

Het plan van God

Bij het scheppingsverhaal wordt meegedeeld, dat God op de zevende dag rustte van zijn arbeid. Dit betekent dat Hij de bedoeling van de scheppingswoorden die uitgesproken waren, volkomen laat uitwerken. Zoals een boer na het ploegen, zaaien en eggen in vol vertrouwen afwacht hoe de oogst zich zal ontwikkelen, zo rust de hemelse Landman in de draagkracht van zijn woorden. Ze keren niet ledig tot Hem terug, maar zullen doen wat Hem behaagt en dat volbrengen, waartoe Hij ze uitzond. Nog altijd wentelen zich de hemellichamen als een precisie-uurwerk. Nog altijd verlicht de zon de aarde overdag en beschijnt de maan haar des nachts.

God bedekte in de derde scheppingsperiode de aarde niet met bloemen, grassen, struiken en wouden, maar sprak dat zij jong groen zou voortbrengen, zaadgevend gewas. In de hof van Eden deed Hij allerlei geboomte uit de bodem opschieten. Deze zouden zich de eeuwen door voortplanten en zo de aarde bedekken. God schiep niet over de gehele aarde dieren, maar tot de exemplaren die Hij formeerde, sprak Hij dat zij zich zouden vermenigvuldigen.

God maakte ook geen miljarden mensen over het gehele aardoppervlak, maar slechts één man uit wie Hij later een vrouw nam. Toen sprak Hij: ‘Weest vruchtbaar en talrijk’. Ook sprak God tot Zichzelf: ‘Laat Ons mensen maken naar ons beeld, als onze gelijkenis’. Al zijn woorden worden vervuld. Hij schept geen nieuwe dingen meer, maar Hij vertrouwt er volkomen op, dat hetgeen Hij gesproken heeft, tot stand zal komen. De Statenvertaling van Genesis 2: 3 luidt heel merkwaardig: ‘God heeft de zevende dag gezegend, en die geheiligd; omdat Hij op dezelve gerust heeft van al zijn werk, hetwelk God geschapen had, om te volmaken’. Alles zal dus in deze schepping het doel bereiken wat God beoogd heeft. Alles komt tot zijn voltooiing, ‘want de aarde is des Heren, mitsgaders haar volheid’, dat is haar voleinding en volmaaktheid.

In Adam lagen de mogelijkheden van het gehele plan van God met de mens. Wat er in oorsprong in hem was, zal er ten slotte uitkomen, onverschillig of de boze dit wil afremmen of niet. In het zaad van de eerste mens bevond zich de zwarte, de bruine, de gele en de blanke mens, en ook de musicus, de ingenieur, de ontdekker en uitvinder, de mannen die de aarde zouden exploreren en over haar heerschappij hebben. Maar ‘in zijn lendenen’ bevond Zich ook de eerste geestelijke mens, Jezus Christus, de zoon van Abraham, de zoon van Henoch, de zoon van Seth, de zoon van Adam, de zoon van God. God schiep niet de geestelijke mens, maar deze was in de natuurlijke begrepen en zou uit hem te voorschijn komen, zoals de vlinder uit de rups. Natuurlijk tracht de boze het eeuwige voornemen van God te verhinderen, door diens woord om te buigen en af te remmen in zijn voortgang. Te allen tijde heeft deze evenwel nog mensen kunnen vinden die rechtvaardig waren en die zijn eeuwige gedachten konden opvangen en doorgeven. God hield wel op met scheppend spreken, maar door profeten en door zijn Zoon kon Hij de juiste koerswijzigingen geven en, bijsturen. Daarom bleef er altijd een rest of overblijfsel van de mensheid uit wie Hij de geestelijke mens te voorschijn zou kunnen brengen. Jezus, de eerste, kon niet uit een heidens geslacht voortkomen of in een goddeloos gezin op gevoed worden, maar zou van jongsaf op betrouwbare wijze uit de schriften, dus uit de gedachten Gods, onderwezen worden. Jezus ‘had een moeder die ondanks moeite en smaad zei: ‘Zie, de dienstmaagd des Heren, mij geschiede naar uw woord’, dus naar uw eeuwig voornemen.

Het plan van God om mensen te maken naar zijn beeld en naar zijn gelijkenis, dus ware geestelijke mannen en vrouwen, heeft God nimmer opgegeven, maar voert Hij uit in Christus Jezus. In deze tweede of laatste Adam bevond zich een geheel nieuw geslacht. Er staat: ‘Wanneer Hij Zichzelf ten schuldoffer gesteld zal hebben, zal Hij nakomelingen zien’ (Jes. 53: 10). Hoewel onze Heer niet gehuwd was en geen natuurlijke kinderen bezat, heeft Hij toch een nageslacht dat ontelbaar is als de sterren des hemels en als het zand aan de oever der zee. Uit Hem worden geestelijke mensen geboren, die wedergeboren zijn ‘door het woord der waarheid, om in zekere zin eerstelingen te zijn onder zijn schepselen’ (Jac. 1: 18). Op deze wijze gaat door zijn hand of Geest het welbehagen des Heren voort, dit wil zeggen dat de mens in wie God een welbehagen heeft, ‘in Christus’ is, dat is in zijn mystieke Lichaam.

De rust van God

God komt niet in paniek door het verwoestende werk van de boze, ook niet in de eindtijd, wanneer de vijand alles op alles gaat zetten. Achter Gods scheppingswoorden staan immers zijn eeuwige kracht en goddelijkheid. Ondanks tegenstand en verzet van de satan voert Hij zijn voornemens uit. Hij laat zijn schepping niet ten ondergaan, maar brengt haar tot het doel dat Hij van meet af beoogde; want de aarde en haar volheid, dat wil zeggen haar volle vrucht, haar heerlijke eindbestemming, is des Heren. Daarom vertrouwen wij op de voortgang van het woord des Heren en maken ons niet bezorgd om de dingen die gaan geschieden. Eenmaal zullen we op de nieuwe aarde een merel vrolijk horen fluiten, die een nakomeling kan zijn van de vogel die nu in onze tuin op de hoogste tak van de boom zit en die ons verkwikt met zijn blijde tonen. God houdt zijn schepping in stand, ondanks alle wetteloze aantastingen en beschadigingen die ook de mens aan het milieu en aan de dierenwereld toebrengt. De Schepper bewaarde eenmaal zijn maaksel in de tijd van de zondvloed, toen de wateren de aarde bedekten. Hij deed dit door middel van de rechtvaardige Noach, een man tot wie Hij kon spreken en die zijn gedachten kon overnemen. De rest van de mensheid was ‘enkel vlees’, dus onvatbaar voor zijn gemeenschap en doof voor zijn stem.

Ook in de komende tijden, wanneer een vloed van demonie over de aarde gaat, zal God het geschapene bewaren in en door de geestelijke mens. Daarom schreef de apostel Paulus: ‘Want met reikhalzend verlangen wacht de schepping op het openbaar worden der zonen Gods’ (Rom. 8:19). Door dezen wordt de vloek weggenomen, zoals er staat: ‘Voor een doornstruik zal een cypres opschieten, voor een distel zal een mirt opschieten’ (Jes. 55:13). Om hunnentwil zal de aarde dus geen doornen en distels meer voortbrengen, maar vruchtbaar gewas. Ook zal er dan geen verscheurend dier meer zijn, maar opnieuw zal ‘aan al het gedierte der aarde en al het gevogelte des hemels en al wat op de aarde kruipt, waarin leven is, al het groene kruid tot spijze’ zijn (Gen. 1:30). In die dagen ‘huist de wolf bij het lam, vlijt de panter zich naast de geit; samen grazen kalf en leeuw, een kind kan ze weiden’ (Jes. 11:6 Can. vert.).

De grote verandering in de herschepping, dus het wederherstel aller dingen, geschiedt niet op sprookjesachtige wijze en er is geen hocus pocus bij, maar zij is een gevolg van de gedachte Gods om mensen te maken naar zijn beeld en als zijn gelijkenis, dus ware geestelijke mannen en vrouwen die als koningen en priesters volmaakt toegerust zijn om hemel en aarde te vernieuwen. Paulus schreef in Romeinen 8:29: ‘Want die Hij tevoren gekend heeft, heeft Hij ook tevoren bestemd tot gelijkvormigheid aan het beeld zijns Zoons, opdat Hij de eerstgeborene zou zijn onder vele broederen’. Daarom maken wij ons in deze tumultueuze tijd niet ongerust over wat gaat gebeuren, want Gods plan met ons gaat door. De rust van God bestaat hierin, dat Hij er absoluut zeker van is dat zijn schepping haar doel zal bereiken. Jezus sprak: ‘Alzo is het Koninkrijk Gods, als een mens, die zaad werpt in de aarde, en slaapt en opstaat, nacht en dag, en het zaad opkomt en groeit, zonder dat hij zelf weet hoe. De grond brengt vanzelf vrucht voort; eerst een halm, daarna een aar, daarna het volle koren in de aar. Wanneer dan de vrucht rijp is, laat hij er terstond de sikkel in slaan, omdat de oogsttijd aangebroken is’ (Marc. 4:26-29). Het zaad van het woord Gods zal tot zijn volle vrucht komen. In deze zekerheid willen ook wij rusten. De woorden van God zijn geest en leven. Wanneer wij ze volkomen vertrouwen, maken ze ons actief in de hemelse gewesten. Daarom kunnen wij de machten der duisternis overwinnen en zijn wij zo in staat om later met Hem te heersen over al de werken zijner handen. Paulus kende slechts één verlangen, namelijk om ‘Hem te kennen en de kracht zijner opstanding’. Hij wilde precies die eeuwige gedachten van God weten en ze steeds duidelijker zien. Ook zocht hij naar de kracht van de Heilige Geest teneinde het eeuwige voornemen van God om zijn werk te voltooien, mede te kunnen realiseren. Daarom getuigde deze apostel: ‘Want ik heb niet nagelaten u al de raad Gods te verkondigen’ (Hand.20:27). Wat de realisatie betrof, moest hij erkennen: ‘Niet, dat ik het reeds zou verkregen hebben of reeds volmaakt zou zijn, maar ik jaag ernaar, of ik het ook grijpen mocht, omdat ik ook door Christus Jezus gegrepen ben’ (Filip. 3:12).

Wij gaan de tijd tegemoet dat Gods volk het wel gaat grijpen. Dan wordt de oogst der aarde geheel rijp, zoals er staat: ‘Zie, de landman wacht op de kostelijke vrucht des lands en heeft geduld, totdat de vroege en late regen erop gevallen is’ (Jac. 5:7). De afval der christenen bestaat hierin, dat zij dit doel van God met de mens loochenen, terwijl de apostel verzekert, dat wij in elk opzicht naar Christus toegroeien, indien wij ons aan de waarheid vasthouden, dus aan de eeuwige gedachten van God aangaande de mens (Ef. 4:15). De blijde jubel van een totale verlossing zal klinken: ‘Want Gij hebt alles geschapen, en om uw wil was het en werd het geschapen’ (Openb. 4:11).

Wij willen ingaan in deze rust van God, dat is in de absolute zekerheid dat juist in de nabije toekomst het goddelijke leven zich zal ontwikkelen in allen die dit plan van de Schepper liefhebben. In verband met dit heerlijke proces staat er: ‘Elk van God ingegeven schriftwoord is ook nuttig om te onderrichten, te weerleggen, te verbeteren en op te voeden in de gerechtigheid, opdat de mens Gods volkomen zij, tot alle goed werk volkomen toegerust’ (2 Tim. 3: 16). Tot zijn discipelen die Hij op aarde achterliet, sprak de Heer: ‘Gelijk de Vader Mij gezonden heeft, zend Ik ook u’ en: ‘Voorwaar, voorwaar, Ik zeg u, wie in Mij gelooft, de werken, die Ik doe, zal hij ook doen, en grotere nog dan deze, want Ik ga tot de Vader’ (Joh. 20:21 en 14: 12). Wanneer wij in deze beloften rusten, gaan wij als kinderen Gods nog een heerlijke tijd tegemoet!

Een geestelijk volk

Er zijn in de bijbel twee steden die elkaars tegenbeeld zijn: Babel en Jeruzalem. Wanneer de geestelijke mens op de Pinksterdag zijn ontwikkelingsmogelijkheid ontvangt, houdt de natuurlijke betekenis van deze plaatsen op. De mens Gods is niet geïnteresseerd in de stoflagen die Babel bedekken en ook niet in het geografische Jeruzalem; hij heeft immers zijn burgerschap in de hemel. Zoals Jezus de waarheden van het Koninkrijk der hemelen illustreerde in gelijkenissen, zo verbergen de geschiedenissen van de volken in de bijbel ook geestelijke realiteiten. Op dezelfde wijze vergeestelijkte de Heer immers ook de betekenis van het manna in de woestijn, van het water uit de rots, van de wolken, vuurkolom, of van de tempel en van de offeranden. In de heilsgeschiedenis heeft het volk Israël zijn taak beëindigd. God zou aan Abraham vervullen wat Hij over hem gesproken had. De Heer had hem naarbuiten geleid en gezegd: ‘Zie nu op naar de hemel en tel de sterren, indien gij ze tellen kunt; en Hij zeide tot hem: Zó zal uw zaad zijn’ (Gen. 15:5 St. Vert.). Paulus poneerde duidelijk dat dit ‘zaad’ niet in het meervoud, maar in het enkelvoud moet worden genomen, dit wil zeggen dat Christus dit ‘zaad’ van Abraham is (Gal. 3:16). Jezus was de eerste geestelijke mens en Hij kwam voort uit het gelovig overblijfsel van het nageslacht van Abraham. Hiermee had Israël dus zijn taak verricht. Het had de Rechtvaardige voortgebracht, die zijn zaad in de volle waarheid leiden zou, want toen begon de godsspraak in werking te komen: ‘Als zijn ziel zich tot een schuldoffer gesteld zal hebben, zo zal hij zaad zien’ (Jes. 53: l0 St. Vert.). Deze nakomelingen zijn alleen in de geestelijke wereld. Daarom schreef de apostel aan de heidense Galaten: ‘Indien gij nu van Christus zijt, dan zijt gij zaad van Abraham, en naar de belofte erfgenamen’ (Gal. 3:29). Deze belofte is exclusief, dit wil zeggen dat ieder die niet ‘in Christus’ is, ook al behoort hij misschien tot het natuurlijke geslacht van Abraham, voor God geen ‘zaad van Abraham’ is. Wie wel ‘in Christus’ is, is algehele erfgenaam der beloften. De apostel weigerde om aan het aardse Jeruzalem enige zegen te verbinden. Hij schreef dat het tegenwoordige Jeruzalem op één lijn te stellen is met Hagar, dus met de stammoeder der Arabieren. Deze slavin verkeert met haar zaad, de Joden, in dienstbaarheid. Jezus sprak van dit geslacht: ‘Gij hebt de duivel tot vader’ (Joh.8:44). ‘Maar het hemelse Jeruzalem is vrij; en dat is onze moeder’ (GaI.4:25,26). Geen geestelijk christen zal daarom het oog richten naar het aardse Jeruzalem, want aan deze stad is geen enkel heil meer verbonden. Hij zoekt alleen het Jeruzalem dat boven is.

Op de Pinksterdag werden de eerstelingen voortgebracht van een volk dat gezichten heeft, dat dromen droomt en dat profeteert, waardoor uitgebeeld wordt dat het zich in de onzienlijke wereld der geesten beweegt. Dit houdt in dat het ook geen ander evangelie meer aanvaardt dan dat van het Koninkrijk der hemelen. Dit wordt immers het evangelie van Jezus Christus genoemd. Jezus bewoog Zich met zijn prediking alleen in de onzienlijke wereld, zoals Hij telkens sprak: ‘Het Koninkrijk der hemelen is gelijk aan. . .’.

De tempel Gods

Dit geestelijke volk dat gerechtvaardigd is door het geloof in Jezus Christus en het burgerschap heeft ontvangen van het geestelijk Jeruzalem, wordt door de apostel Petrus opgewekt: ‘Laat u ook zelf als levende stenen gebruiken voor de bouw van een geestelijk huis, om een heilige priesterschap te vormen’ (1 Petr. 2:5). Van de kinderen Gods wordt dus een nieuwe beslissing gevraagd, namelijk om zichzelf te laten opbouwen tot een tempelvormige steen, die ingevoegd kan worden bij het verrijzen van het huis Gods, waarvan Jezus, zelf de bouwmeester is, zoals ook Paulus de gelovigen voorhoudt: ‘Nu gij Christus Jezus, de Here, aanvaard hebt, wandelt in Hem, geworteld en dan opgebouwd wordend in Hem, bevestigd wordend in het geloof, zoals u geleerd is, overvloeiende in dankzegging’ (Col. 2:6,7). Zoals in Babel door middel van geestelijke begaafdheden een toren verrijst om het verwarde en verdeelde volk bij elkander te houden, zo bouwt Jezus Christus in het laatste der dagen een tempel uit overwinnaars, een huis Gods in het hemelse Jeruzalem. We merken evenwel op dat de toren van Babel in wezen een labiel bouwwerk is, want zijn fundament is een ruïne, en de opbouw is naar de gedachte van de satan, wiens doel het is de christenen te misleiden en het werk van God te weerstaan. De tempel Gods rust evenwel op een hecht en vast fundament, namelijk op het werk en op de leer van Jezus Christus. De opbouw is naar de eeuwige raad Gods, bewerkt door de Heilige Geest met het doel de mens en de ganse schepping niet alleen te herstellen, maar ook te voltooien. Laten we wel bedenken dat men in Babel nooit een tempel Gods kan oprichten. Daarom roept de Heer zijn kinderen die nog in deze stad vertoeven, haar te verlaten. Zij moeten terugkeren van hun dwaalwegen en de voet zetten op de nieuwe, levende en hoge weg, die naar de top van de berg Sion leidt, waar het Lam is en de honderdvierenveertigduizend, een grote schare, die niemand tellen kan, uit alle volk en stammen en natiën en talen’.

De charismatische beweging tracht op de wankele ondergrond van volkskerken, familiekerken, vergaderingen en kringen, de massa te verenigen. Dit is evenwel een onmogelijke zaak, want Jesaja profeteerde al dat slechts een overblijfsel behouden wordt: ‘Evenals van een terebint en een eik na het vellen een tronk overblijft, zo zal zijn tronk een heilig zaad zijn’ (Jes. 6: 13). Ook de apostel Paulus onderstreept dit principe met de woorden: ‘Zo is er dan ook in de tegenwoordige tijd een overblijfsel gelaten naar de verkiezing der genade’ (Rom. 11: 5). Zelfs wordt er gezegd dat velen – dat is de massa – in de eindtijd zullen zeggen: ‘Here, Here, hebben wij niet in uw naam geprofeteerd en in uw naam vele krachten gedaan?’ Het antwoord van de Heer klinkt dan: ‘Ik heb u nooit gekend; gaat weg van Mij, gij werkers der wetteloosheid’ (Matth. 7:22,23). Men zegt immers: ‘Hij is onze God, en men kent Hem niet’ (Joh.8:54).

De ware gemeente in de eindtijd zal een gemeenschap zijn van broeders en zusters, die naar de wil van God hun plaats innemen in de hemelse gewesten. Zij zullen zich dan distantiëren (uittrekken) van alle geestesbewegingen die het vormen van de mens Gods naar het beeld van Jezus Christus niet voor ogen houden, maar die door uiterlijk vertoon en show de zielen onder een betovering brengen. Zij zullen zich verre houden van die groeperingen die hun steunpunten en hun aanzien in de dingen van de aarde zoeken: in massabetogingen, door massaregie, waardoor vogels van diverse pluimage worden gebundeld, in emotioneel geladen samenkomsten waar men door zang en muziek tot zinsverrukking en enthousiasme wordt opgezweept, maar waaraan de opbouw van de tempel Gods in de geest geen aandacht wordt besteed. Als volle-evangeliegemeenten zijn wij niet bezig met het bouwen van organisaties die lange tijd moeten standhouden en die geconsolideerd moeten worden door een uitwendige eenheid en het gemeenschappelijk aanvaarden van statuten, maar wij groeien op in een organisme dat gevoed door het Woord van God en gedrenkt door de Heilige Geest, opwast tot het lichaam van Christus in de onzienlijke wereld: één van hart en één van zin en in liefde verbonden.

De laatste strijd

De toren van Babel en de tempel van Jeruzalem zijn beelden van onverzoenlijke tegenstellingen in de geestelijke wereld. De tijd nadert dat de tempel voltooid zal zijn, wanneer de grote zuilen erin geplaatst zullen worden. Wanneer de zonen Gods de maat van de wasdom van Christus bereikt hebben, zijn zij pilaren in het huis Gods, want: ‘Wie overwint, hem zal Ik maken tot een zuil in de tempel mijns Gods en hij zal niet meer daaruit gaan’ (Openb. 3: 12). De overwinnaars zijn onaantastbaar geworden voor de zonde-, ziekte- en leugenmachten door de kracht van de Heilige Geest die in hen woont. Daarom gaan zij niet meer uit het heiligdom, want zij vormen een vlekkeloos priesterschap. Als de gelovigen hun volheid bereikt hebben, gaat de belofte in vervulling: ‘Maar allen zullen wij veranderd worden, in een ondeelbaar ogenblik, bij de laatste bazuin’. De oogst der aarde, die dan geheel rijp is geworden, wordt gemaaid, dat is: losgemaakt van de aarde. Het sterfelijk, vergankelijk en natuurlijk lichaam wordt verzwolgen in het onsterfelijk, onvergankelijk en geestelijk lichaam (1 Cor. 15: 50-58). De gemeente is dan volkomen in de hemelse gewesten bij haar Heer en Koning.

Maar ook de toren van Babel nadert haar voltooiing, dit wil zeggen dat zijn top tot de hemel zal reiken (Gen. 11:4). Sprak Jezus in verband met de strijd in de hemelse gewesten, dat voor hen die geloven, niets onmogelijk zou zijn, ook voor de bouwers van de toren geldt: ‘Nu zal niets van wat zij denken te doen voor hen onuitvoerbaar zijn’ (Gen. 11:6). Wanneer een mens dooreen geest geleid wordt en zich volkomen aan deze overgeeft, is hij tot bovenmenselijke (paranormale) dingen in staat. De duivel zal door middel van de antichrist, die met het beest uit de afgrond verbonden is, de overwinnaars die hun plaats op de troon gaan innemen, door een aanval in de hemelse gewesten trachten te weerhouden en te verslaan. Daarmee doet hij zijn laatste poging om het plan van God met de mens te verijdelen. Het boek van de Openbaring geeft tal van beelden die deze eindstrijd illustreren. Zo worden wij herinnerd aan de doortocht door de Rode Zee. Toen het volk Israël door de Farao met zijn paarden en wagens nagejaagd werd, bereikte deze onderdrukker het midden van de zee. Daar verschrikte de Heer hem vanuit de vuur- en wolkkolom. Zijn leger raakte in paniek. Op het woord des Heren, gesproken door Mozes, sloten de wateren zich en Farao met zijn leger (beelden van de antichrist met zijn heerscharen) kwam om.

De antichrist ziet hoe door de opname de gemeente van Jezus Christus voor hem op aarde onbereikbaar is geworden. Daarom tracht hij de weg van de zonen Gods te imiteren. Hoe kwam bij dezen de verandering tot stand? Door hun verbondenheid met de Heilige Geest. Zo zullen de zonen des verderfs, verbonden met de machten der hel, hun strijd ook voortzetten. De antichrist zal door middel van de grootste spiritistische seance aller tijden de gemeente najagen in de hemelse gewesten. Dan zal hij met zijn legerscharen omkomen in de glazen zee, vermengd met vuur.

Een ander beeld is de slag bij Harmágedon. Deze vormt duidelijk de climax van de strijd in de hemelse gewesten waarover de apostel Paulus in Efeziërs 6 spreekt. Daar verzamelen zich de occulte keurtroepen uit het rijk der duisternis voor de laatste ronde. Doormiddel van de mens der zonde tracht de duivel zijn oorspronkelijke doelstelling te verwezenlijken. Hij wil opstijgen boven de hoogten der wolken (beeld van de gemeente) om zich aan de Allerhoogste gelijk te stellen (Jes. 14:14). Daartoe moet hij eerst Christus en zijn gemeente verslaan en verjagen. God trekt evenwel in zijn volk de vijand tegemoet. Er komt een machtige stem uit de tempel, dat is de gemeente: ‘Het is geschied!’ (Openb. 16:17). Daarmede is de strijd in de hemelse gewesten beëindigd. De antichristelijke kerk gaat geheel onder. Het woord der waarheid heeft gezegevierd over de leugen en het licht over de duisternis. De toren van Babel stort in en dan ligt alles ‘plat’. Er is niets meer op aarde en in de hemel dat zich tegen de Gezalfde en zijn gemeente verheft. Alle religieuze bouwsels en stelsels hebben hun duivelse inspiratie verloren. De weg is gebaand voor ‘het volk van de heiligen des Allerhoogsten’ van wie gesproken wordt: ‘En ik zag tronen, en zij zetten zich daarop’ (Openb. 20:4). Het ogenblik is gekomen dat de overwinnende ruiters op hun witte paarden, die het Woord Gods volgen, ook de aarde in bezitnemen en de heerschappij gaan uitoefenen. Glorie zij de Maker van dit fantastische heilsplan!

Van J. E. van den Brink verschenen de volgende uitgaven in boekvorm:

OPENBARING VAN JEZUS CHRISTUS

DE BRIEF AAN DE ROMEINEN

DE BETEKENIS VAN DE DOOP

DE OLIJFBERGREDE (Mattheüs 24 en 25)

HET FUNDAMENT VAN HET GELOOF

HET KONINKRIJK DER HEMELEN (de gelijkenissen uit Mattheüs 13)

DE BRIEF AAN DE HEBREEEN

DE BRIEF VAN JACOBUS

HET GEESTELIJKE ISRAËL

DE PETRUSBRIEVEN

ERFZONDE OF DUIVELSWERK?

HET PARADIJS

DE EERSTE BRIEF AAN DE GEMEENTE TE KORINTHE

DE PINKSTERBOODSCHAP VAN JOEL

DE BRIEF AAN DE EFEZIERS

DE TIMOTHEUS-BRIEVEN

DE BERGREDE

DE BRIEF AAN DE GALATEN

DE BRIEVEN VAN JOHANNES (zr. A van den Brink-voor den Dag)

Brochures:

De vrouw in de gemeente

Gebondenheid en vrijheid

Israël zonder Christus, volk van God?

Een dubbel deel

Op hoger grond deel 1 t/m 4 (47 gebundelde artikelen uit Kracht van Omhoog)

De waarheid over God

Het Woord Gods in de drie-eenheid

De wet van de Geest

Sleutels van het Koninkrijk der hemelen

U kunt deze uitgaven bestellen of online lezen, cq. downloaden bij:

http://www.rhemaprint.nl

(zie ook http://www.krachtvanomhoog.nl met alle jaargangen van dit tijdschrift).

Geef een reactie

Je e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *